5 FACTOREN

1. Herkenning: de protagonist heeft een combinatie van goede en slechte eigenschappen.

2. Bewondering: de protagonist beschikt in uitzonderlijke mate over een goede eigenschap.

3. Rechtvaardiging: de protagonist heeft een begrijpelijke motivatie voor al zijn handelingen.

4. Doel en hindernissen: een protagonist wil heel graag een doel bereiken.

5. Ontwikkeling: de protagonist verandert door zijn ervaringen in de film.


Het doel en hindernissen, ook wel de antagonistische krachten genoemd, zijn het belangrijkst. Als een personage graag iets wil en heel veel moeite moet doen om het te krijgen, gaat het publiek vanzelf met hem meeleven, zelfs als de protagonist niet honderd procent sympathiek is. Het is dus de uitdaging om het de protagonist zo moeilijk mogelijk te maken in de film. Hoe harder hij zijn best moet doen, hoe meer het publiek meeleeft. Er is altijd sprake van een hoofdconflict, maar slimme scenarioschrijvers maken van iedere scène een miniconflictje met een doel, hindernissen en een uitkomst die leidt tot een nieuw doel.

Dit wordt het cyclisch conflictmodel genoemd. Bij opstellen van een stappenplan moet de scenarioschrijver werken volgens dit model. Hij moet zich bij iedere handeling afvragen wat het personage daarmee wil bereiken, hoe de andere personages daarop reageren, en wat daarop de reactie weer is. Als het personage erin slaagt zijn doel te bereiken, komt daar weer een nieuw doel uit voort. Als het hem niet lukt, moet hij zijn doel bijstellen of een nieuwe strategie inzetten.


Conflicten kunnen plaatsvinden op drie niveaus:

1. Intern: de protagonist staat voor een dilemma.

Hij moet kiezen tussen twee onverenigbare goeden of voor het minste van twee kwaden.

2. Persoonlijk: de protagonist is in direct conflict met een ander personage, de antagonist.

3. Extern: de protagonist is in conflict met zijn fysieke omgeving of zijn gemeenschap.