Wet 1953 Staatsblad 363

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

363 WET van 30 Juli 1953, houdende voorziening ter wegneming van staatloosheid.

WIJ JULIANA, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is ter wegneming van staatloosheid, veroorzaakt doordat Nederlanders zich zonder Ons verlof hebben begeven in vijandelijke krijgs- of staatsdienst, een voorziening te treffen met onthouding van het kiesrecht in bepaalde gevallen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,

hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

1. Aan meerderjarigen, die staatloos zijn door de werking van het eerste lid, aanhef en onder 4, van artikel 7 der wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, voor zover deze bepaling betrekking heeft op vijandelijke krijgs- of staatsdienst, kan door de Minister van Justitie op hun verzoek het Nederlanderschap worden verleend, indien zij gedurende een onmiddellijk aan het verzoek voorafgegaan tijdvak van twee jaren ononderbroken hoofdverblijf hebben gehad in het Koninkrijk.

2. Door zodanige verlening van het Nederlanderschap wordt deze hoedanigheid ook verkregen door de echtgenote en voorts door de minderjarige kinderen, die zonder de werking van de in het vorige lid aangehaalde bepaling Nederlander zouden zijn.

3. Voor verlening van het Nederlanderschap is aan 's lands kas verschuldigd een bedrag van tenminste vijf en twintig en ten hoogste duizend gulden, naar gelang van de aanslag in de inkomstenbelasting van een der delen van het Koninkrijk over het bij de indiening van het verzoek laatstelijk verlopen belastingjaar, en wel in dier voege, dat is verschuldigd een bedrag van vijf en twintig gulden bij een belastbaar inkomen van minder dan één duizend gulden;

een bedrag van vijftig gulden bij een belastbaar inkomen van één duizend, doch minder dan twee duizend gulden;

een bedrag van vijf en zeventig gulden bij een belastbaar inkomen van twee duizend, doch minder dan drie duizend gulden;

een bedrag van honderd gulden bij een belastbaar inkomen van drie duizend, doch minder dan vier duizend gulden;

een bedrag van twee honderd gulden bij een belastbaar inkomen van vier duizend, doch minder dan vijf duizend gulden, terwijl voor elk geheel bedrag van twee duizend gulden, waarmede het belastbaar inkomen de som van drie duizend gulden te boven gaat, het bedrag van twee honderd gulden verhoogd wordt met honderd gulden, echter met dien verstande, dat ten hoogste een bedrag

van duizend gulden is verschuldigd.

4. Bij het verzoek legt de verzoeker over:

a. zijn geboorte-akte;

b. het bewijs, dat hij gedurende een onmiddellijk aan het verzoek voorafgegaan tijdvak van twee jaren ononderbroken hoofdverblijf in het Koninkrijk heeft gehad;

c. het bewijs, dat hij bij een ontvanger der directe belastingen het bedrag heeft gestort, verschuldigd voor de verlening van het Nederlanderschap, dan wel een verklaring van de inspecteur der belastingen, dat verzoeker over het bij de indiening van zijn verzoek laatstelijk verlopen belastingjaar geen belastbaar inkomen heeft gehad.

5. Artikel 3, leden 5 en 7, van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap zijn van overeenkomstige toepassing.

6. Verlening van het Nederlanderschap kan in het algemeen enkel plaats vinden, indien;

a. verzoeker gedurende een onmiddellijk aan het verzoek voorafgegaan tijdvak van twee jaren noch gedetineerd is geweest krachtens een onherroepelijke uitspraak op grond van het Besluit Buitengewoon Strafrecht (Stb. D 61), noch internering als bedoeld in het Tribunaalbesluit heeft ondergaan;

b. gebleken is, dat de verzoeker zich gedurende het onder a bedoelde tijdvak goed heeft gedragen.

7. Bij de beslissing op het verzoek tot verlening van het Nederlanderschap zal mede worden gelet op de ernst van de gedragingen, terzake waarvan eventueel aan de verzoeker op grond van het Besluit Buitengewoon Strafrecht (Stb. D 61) of van het Tribunaalbesluit straf of de bijzondere maatregel van internering is opgelegd.

8. Door de zorg van de Minister van Justitie wordt elke verlening van het Nederlanderschap bekend gemaakt in de Nederlandsche Staatscourant.

9. Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur te regelen al hetgeen verder nodig is voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel II

Het tweede lid van artikel 5 der wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap wordt gelezen als volgt: „De echtgenote, die de staat van Nederlander zelfstandig heeft, volgt staande huwelijk de staat van haar man, zodra beide van éénzelfde nationaliteit zijn.".

Artikel III

In het eerste lid van artikel B 3 van de Kieswet wordt aan het slot, met wijziging van de punt in een kommapunt, op een nieuwe regel toegevoegd:

„zij aan wie, nadat zij door zich zonder Ons verlof in vijandelijke krijgs- of staatsdienst te begeven het Nederlanderschap hebben verloren en dientengevolge staatloos zijn geworden, het Nederlanderschap door de Minister van Justitie is verleend;

indien aan hen bij onherroepelijke uitspraak op grond van het Besluit Buitengewoon Strafrecht (Stb. D 61) de doodstraf of levenslange gevangenisstraf is opgelegd;

indien aan hen bij onherroepelijke uitspraak op grond van het Besluit Buitengewoon Strafrecht (Stb. D 61) een tijdelijke vrijheidsstraf van meer dan één jaar is opgelegd, gedurende tien jaren na het einde van hun detinering;

indien aan hen bij onherroepelijke uitspraak op grond van het Tribunaalbesluit de bijzondere maatregel van internering is opgelegd, zonder dat daarbij het inachtnemen van een tijdsduur van minder dan één jaar voor de internering in overweging is gegeven, gedurende tien jaren na het einde van hun detinering."

In het derde lid van artikel B 3 van de Kieswet wordt achter „Besluit politieke delinquenten 1945" ingevoegd: „ , elke verlening van het Nederlanderschap".

Artikel IV

Zij, die door zich zonder Ons verlof in vijandelijke krijgs- of staatsdienst te begeven het Nederlanderschap hebben verloren, dientengevolge staatloos zijn geworden, aan wie bij onherroepelijke uitspraak op grond van het Tribunaalbesluit de bijzondere maatregel van internering is opgelegd, zonder dat daarbij het inachtnemen van een tijdsduur van minder dan één jaar voor de internering in overweging is gegeven, en aan wie het Nederlanderschap door de Minister van Justitie is verleend, kunnen in het kiesrecht worden hersteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens artikel 5, lid 2, van het Tribunaalbesluit.

Artikel V

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na die van haar afkondiging.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 30 Juli 1953.

JULIANA.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. W. BEYEN.

De Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,

L. A. DONKER.

Uitgegeven de vierde Augustus 1953.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.