Peter en de beer

Er was eens een klein jongetje, Petertje geheten, in een ver land. Het was een mooi land en ook wel een mooi jongetje hoor.

Toen het jongetje klein was speelde hij altijd met Heidi in de mooie natuur in de buurt van zijn geboortedorpje. Hij genoot van de vele grote sparren en de geurige weide. Toen Petertje een heuse Peter geworden was ging hij werken in de horlogefabriek in de grote stad.

Een aantal decennia later kwam Peter, moe van het werken weer terug in zijn oude dorpje. Maar toen hij tussen de torenflats door gelopen was werd hij heel verdrietig: de sparren waren verdwenen en de weide was een kale rotshelling geworden.

De bruine beer daarentegen was niet verdrietig: hij was uitgestorven.