13-14
Verhaal 13
Met de bus.
Ingrid en Armand staan bij de bushalte. Ze wachten op de bus. Ze willen naar de stad gaan. De bus komt precies op tijd aan. Armand en Ingrid stappen in. Ze stempelen hun strippenkaart af. De chauffeur rijdt vlot en veilig. In het centrum stappen Armand en Ingrid uit. Ze groeten de chauffeur en gaan op pad.
Vragen:
Waarheen gaan Armand en Ingrid?
Met welk vervoermiddel gaan ze?
Is de bus te laat of op tijd?
Rijdt de chauffeur gevaarlijk?
Waar stappen ze uit?
Wat doen ze voor ze op pad gaan?
Verhaal 14
Het regent.
Buiten regent het. Binnen is het warm. Eigenlijk is regen wel gezellig, vindt Pierre. Hij zit op de bank en leest een boek. Zijn vrouw, Annie, is in de keuken. Ze bakt een taart. Voor straks, bij de koffie. Veel mensen vinden regen vervelend. Maar als je binnen zit, is het juist fijn, vindt Pierre. De regen spettert tegen de ruiten. Er plenst regen op de tegels van het terras. Pierre slaat zijn boek dicht en kijkt naar buiten.
Vragen:
Wie is Annie?
Wat doet Annie?
Wat doet Pierre?
Waar is Annie?
Wat voor weer is het?
Wat vindt Pierre van de regen?
Vinden alle mensen regen gezellig?
Waar ziet Pierre de regen neerkomen?
Leest Pierre het boek uit?
Wat doet Pierre in plaats van lezen?