Hoofdstuk 11. De documenten.
Ik ging mijn eigen huis binnen en legde beide documenten op tafel. Ik begon met de kortste vertaling, en las:
Laatste verklaring van Achitofel.
Ik sta op het punt een eind aan mijn leven te maken. Mijn bezittingen laat ik na aan mijn zonen, die ze volgens de regels moeten verdelen.
Eén zaak, waaraan ik de laatste jaren heb gewerkt, wil ik hierbij vastleggen. Samen met anderen heb ik er voor gezorgd, dat David koning over Israël is geworden en gebleven.
Ik heb daaraan bijgedragen door de geschiedenis van Israël te vervalsen. David was namelijk geen Israëliet, hij was een Filistijn. Hij woonde in Gath, hij was commandant over een groep Filistijnse slingeraars, en was een tijdje bij het gezantschap in Jebus.
Op een gegeven moment viel hij in ongenade, en vluchtte naar Israël, waar hij knecht werd bij Isaï. Hij nam ons geloof ook aan, en was zeer onder de indruk van de verhalen over de uittocht en de reis door de woestijn.
Wij zijn begonnen zo goed mogelijk alle documenten aan te passen, zodat zijn Filistijn zijn daaruit niet aan het licht zou komen. Ik werkte daar aan mee, omdat David een goede koning was: een goed militair en een bekwaam regeerder, en een zegen voor het land. Maar toen Absalom in opstand kwam, raakte hij in paniek: hij verliet Jeruzalem en vluchtte naar het Overjordaanse. Dat was heel dom: hij had of Jeruzalem moeten verdedigen of naar Juda moeten gaan, dat hij kende uit zijn tijd als opstandeling.
Ik heb de kant van Absalom gekozen, omdat ik zag dat David oud en dement begon te worden, en niet meer in staat was om goed te regeren. Ook had ik spijt van alle bedrog.
Absalom heeft niet naar mijn adviezen geluisterd, en zal de oorlog tegen zijn vader verliezen, een lichtzinnige en domme zoon van een kindse vader, en David zal zich op mij wreken. Ik heb geen behoefte daarop te wachten.
Dus maak ik zelf een eind aan mijn leven.
Ik staarde verbijsterd naar het document. Als het echt was, dan was het inderdaad gevaarlijk materie. Maar hoe kon je daar zeker van zijn? Rabbi Simon dacht blijkbaar dat het document wel authentiek was, anders had hij niet zo gereageerd zoals hij deed. Of hij was bang dat ànderen het als authentiek zouden beschouwen. Beschikte hij over meer gegevens dan ik? Waren er bij de priesters soortgelijke verhalen over David bekend?
En wat zou rabbi Simon gaan doen? Hij begreep vast wel waar de vertalingen waren gebleven, maar het was mij niet duidelijk of hij er anderen van had kunnen overtuigen dat de vertalingen bestonden. En wat zou hij gaan doen met de kopieën die ik hem had gegeven? Hij kon altijd een nieuwe vertaling maken. Ik besloot de tweede vertaling te gaan lezen.
Ik las:
Onderzoek naar de laatste verklaring van Achitofel.
Ik, Boaz, zoon van Timon, heb de verklaring van Achitofel nageplozen in de Tenach, en ben tot de conclusie gekomen dat zijn uitspraak, dat David een Filistijn was, heel goed juist kan zijn.
Ik baseer mij op de volgende feiten uit de Tenach:
- er is geen geboorteverhaal van David, zoals dat bij onze stamvaders en andere belangrijke figuren wel het geval is.
- De naam David wordt nergens uitgelegd. Dat gebeurt wel bij bijna elke belangrijke figuur in de Tenach.
- Het eerste wat we van David horen is zijn zalving tot koning[I Samuel 16:1-13]. Maar dat gaat heel raar: Isai en zijn zonen worden uitgenodigd, maar David niet: hij weidt de schapen. “Hij heiligde Isaï en zijn zonen” staat er – maar hij heiligde David niet.
- Dat niet uitnodigen kan niet zijn geweest omdat David te jong was, want op de schapen passen was geen kinderspel met al die roofdieren in de buurt.
- Pas als er gevraagd wordt: “zijn dit alle jongens?"[I Samuël 17:34-35] mag hij erbij komen. Over heiligen wordt niet gesproken.
- De naam David wordt pas na de zalving gebruikt.
- David was rossig. Dat zijn mijn landgenoten nooit. Het kwam mogelijk wel voor bij de Filistijnen.
- Als er een harpspeler voor Saul wordt gezocht, beschrijft een hoveling hem als volgt[[I Samuel 16:18]:"Ik heb een zoon van de Bethlehemiet Isaï gezien, die spelen kan; en hij is een dapper held, een krijgsman, wel ter tale, schoon van gestalte, en de Here is met hem." Hoe kan de man hem een krijgsman noemen, een dappere nog wel? Hij was een herder. Gingen er verhalen over David rond, die niet passen bij zijn status als herder?
- Als David in opdracht van zijn vader zijn drie broers in het leger opzoekt wordt hij door Eliab uiterst onvriendelijk bejegend. Die zegt [I Samuel 17:28-29]:“Waarom zijt gij eigenlijk gekomen? En bij wie hebt gij die paar schapen daarginds in de woestijn achtergelaten? Ik ken uw overmoed en de boosheid van uw hart: gij zijt gekomen om de strijd te zien." De strijd zien was een gevaarlijke onderneming, ook een toeschouwer liep gevaar; de opmerking sloeg nergens op. Wordt hij zo boos omdat hij denkt dat David misschien zal overlopen naar de Filistijnen?
- David vertelt aan Saul, dat hij als herder een leeuw en een beer heeft doodgeslagen[I Samuël 17:34-35]. Dat betekent twee dingen:
David moet een potige man geweest zijn,
en zijn vader maakte zich niet erg bezorgd over zijn welzijn. Het kan dus betekenen dat David geroofde dieren moest vergoeden. Anders ga je niet zomaar een leeuw of een beer te lijf. David was dus misschien gewoon een werknemer.
-Hij past [I Samuël 17:38-39] het harnas van Saul aan, die erg groot was [I Samuël 9:2].
-David kon met Goliath praten[I Samuël 17:45]. Tenminste één van beide moet de taal van de ander hebben gesproken.
-David doodt Goliath met een steen uit een slinger [I Samuel 17:48-49]. Het slingeren van stenen is een militaire discipline[Richteren 20:16, II Koningen 3:25, I Kronieken 12:2].
- Saul vraagt Abner wie David is[I Samuel 17:55-59]. Twijfelt hij aan het verhaal dat zijn harpspeler een eenvoudige herder uit Hebron is?
-David krijgt de oudste dochter van Saul niet tot vrouw, hoewel zij hem twee keer beloofd was[I Samuel 17:25b, 18:17]. Dacht Saul dat hij zich niet hoefde te houden aan een belofte aan een buitenlander, een Filistijn nog wel? Iemand zonder relaties?
-David moet vluchten voor Saul, en zijn vrouw, de jongste dochter van Saul, vertelt dat hij ziek is. Daarvoor stopt ze een teraphim[I Samuël 19:11-13] in bed, een afgodsbeeld. David had dus een afgodsbeeld in huis. Dat hoort toch niet voor een zo vrome Israëliet?
- Via Samuel vlucht hij naar Abimelech [I Samuël 21:8-9], waar hij het zwaard van Goliath krijgt. Dat moet een enorm ding zijn geweest, moeilijk te hanteren. David moet dus een forse man zijn geweest.
- Daarna vlucht David naar Achis, de koning van GathI [Samuël 21:10-15] . Maar hij wordt herkend, (“Is dit niet David, de koning van het land”). Maar hoe wisten de Filistijnen hoe David er uit zag? David hoort dat ze hem herkend hebben, en moet zich als een waanzinnige gedragen om te overleven. David spreekt blijkbaar de taal van de Filistijnen.
- Hij stuurt zijn familie naar Moab [I Samuël 22:3-4], en vraagt de koning van Moab of ze daar mogen blijven tot de toekomst van David duidelijk is. De koning van Moab vindt dat goed, wat een duidelijke daad van agressie jegens Saul is.
- David spaart tweemaal het leven van Saul [I Samuël 24:1-8, I Samuël 26:7-9] , met als argument, dat niemand het leven van de gezalfde des Heeren ongestraft neemt. Naast het goede hart van David zal toch ook wel meespelen, dat David zelf een gezalfde des Heeren was, en als hij een Filistijn is, het zijn enige legitimatie is.
- Bij de tweede keer zegt David[I Samuël 26:19], dat er mensen zijn die hem bij Saul belasteren, en hem weghouden van het erfdeel des Heeren, en zeggen: “Ga heen, dien andere goden”. Dat zouden ze niet tegen een Israëliet zeggen.
- David vlucht opnieuw naar Achis, de koning van Gath[I Samuël 27:1-7] . Nu krijgt hij Ziklag als plaats om te wonen. Opnieuw blijken er geen taalkundige problemen te zijn. David spreekt de taal van de Filistijnen.
- Na de dood van Saul wordt David koning over Judea, en Isboseth, zoon van Saul, koning over de rest van Israël. Ze zeven jaar voeren oorlog met elkaar. De Filistijnen bemoeien zich er niet mee. Ze beschouwen David waarschijnlijk als een Filistijnse stadhouder, Isboseth misschien ook. Zeven jaar is lang, als je kijkt naar de snelheid waarmee David later andere landen verovert. Mischien mocht hij van de Filistijnen er geen groot leger op na houden.
- Als David koning over heel Israël wordt, en vervolgens de Filistijnen verslaat, dan volgt er geen verhaal over uitroeien of tot slaaf maken, zoals dat wel bij andere volken gebeurt. Had David nog vrienden onder de Filistijnen?
- Vervolgens verovert David de burcht Jebus, via de watergang [II Samuël 5:6-8]. Daar wist David van. Hoe kon hij als boerenzoon en herder daarvan weten?
- Ook in Jebus worden de mensen niet uitgeroeid.
- David wil de ark naar Jeruzalem laten overbrengen[II Samuël 6:1-23], maar de juiste procedure wordt niet gevolgd, en Uzza sterft. David kent die juiste procedure dus niet.
- David durft de ark niet meer naar Jeruzalem te brengen, en ze wordt bij de Gathiet Obed Edom ondergebracht[II Samuël 6:10], bij een Filistijn dus. Het is toch niet aannemelijk, dat David de ark bij een heiden onderbrengt. Obed Edom moet dus een Filistijn zijn, die zich tot de God van Israël heeft bekeerd. Net als David?.
- Als David op de juiste wijze de ark heeft overgebracht naar Jeruzalem, danst David voor de ark[II Samuël 6:14] . Dat is iets wat voor Israëlieten heel ongewoon was. Weer blijkt David de traditie niet te kennen.
- Daarna wordt er een feest gevierd, waarbij David offers brengt en het volk zegent [II Samuël 6:17-18] . Dat mocht hij niet, dat was een taak voor de priesters. Als koning Uzzia later hetzelfde doet wordt hij gestraft met melaatsheid . David kende de regels blijkbaar niet, maar werd daar niet voor gestraft. Werd hem dat als buitenlander niet kwalijk genomen?
- David schaft zich een lijfwacht aan, de Krethi en de Pleti[II Kronieken 26:16-23]. Dat waren Keretieten en Filistijnen. Waarom een lijfwacht van buitenlanders? Waren Israëlieten niet goed genoeg?Of kon hij ze als Filistijn niet vertrouwen?
- David was bevriend met Nahas, de koning van Ammon[II Samuël 10:1-2]. Maar dat was de man die de bewoners van Jabes in Gilead een oog wilde laten uitsteken, en de eerste vijand die door Saul werd verslagen. Geen basis voor vriendschap met een koning van Israël!
- David laat Joab een oorlog voeren tegen de Ammonieten, en blijft zelf thuis. Hij ziet Bathseba een bad nemen, en schrijft een brief[II Samuël 11:14] aan Joab om er voor te zorgen dat haar man Uria in de voorste linie wordt opgesteld en sneuvelt. David kon dus schrijven. Waar had hij dat geleerd? Kregen herders ook les in schrijven? Joab schrijft overigens geen brief terug. Kon hij niet schrijven?
- Nathan vermaant David over deze moord, en David toont berouw. Merkwaardig, er werden in die tijd heel wat moorden gepleegd, bijvoorbeeld door Saul, die de priesters van Nob laat uitroeien[I Samuël 22]. Geen profeet die daar iets van zei. Waarom moest David dan wel berouw tonen? Omdat hij als Filistijn de steun van Nathan niet kon missen?
- Amnon wordt verliefd op zijn halfzuster Tamar en verkracht haar[I Samuël 22]. David straft Amnon niet. Volgens de Thora had Amnon Tamar moeten trouwen als ze nog vrij was[Deut. 22:28-29], of hij had ter dood gebracht moeten worden als ze niet meer vrij was[Deut. 22:25-27]. David kent de wetten kennelijk niet.
- Als Absalom in opstand komt, verlaat David onmiddellijk Jeruzalem[II Samuël 15-19:8]. Hij vertrouwt de bewoners blijkbaar niet erg. Hij gaat niet naar Hebron, waar de familie Isaï vandaan kwam, en waar David als koning begon, en waar Absalom zijn opstand begon, of naar de omgeving ervan, waar de bergvestingen waren waar hij was toen Saul nog koning was, maar naar het Overjordaanse, waar Isboseth ooit koning was. Heel raar.
- Itaï[II Samuël 15:19], een Filistijn die David volgt met 600 soldaten, en die uit zijn eigen land is verbannen, legt een eed af op de God van Israël, niet op zijn eigen goden.
- Als hij terugkomt is David erg vergevingsgezind. Hij laat niemand ter dood brengen. David voelt zich kennelijk erg onzeker. Achitofel had geen zelfmoord hoeven plegen.
- David laat het volk tellen[II Samuël 24:1-8, I Kron. 21]. Voor een volkstelling bestonden regels, er moest een heffing worden betaald voor elke getelde man[Ex. 30:11-16] . David houdt zich hier niet aan, en wordt gestraft, hoewel niet blijkt dat David de aard van de overtreding heeft begrepen. Hij kent de wetten niet.
- Joab doet de hele tijd van de regering van David dingen die niet mogen, niet volgens de wetten, en ook niet van David. Hij vermoordt bijvoorbeeld Abner[II Sam. 3], Absalom en Amasa. David doet er niets tegen. Wel vervloekt hij de geslacht van Joab, maar zegt: "Maar ik ben nu nog zwak, ofschoon tot koning gezalfd, terwijl deze mannen, de zonen van Zeruja, harder zijn dan ik. Moge de Here hem die het kwaad gedaan heeft, naar zijn kwaad vergelden”. Kan hij als Filistijn de steun van Joab niet missen?
- Als David op sterven ligt, zegt hij tegen Salomo, zijn zoon en opvolger, dat deze Joab alsnog moet straffen[1 Koningen 2:5-6] : “Laat zijn grijze haar niet in vrede in het dodenrijk neerdalen”. David durfde Joab niet aan te pakken, maar laat het over aan zijn zoon Salomo. De dynastie is nu vast verankerd, en Joab’s steun is niet meer nodig. Bovendien is Joab oud, en heeft niet veel invloed meer.
- De beschrijving van Achitofel. Als hij werkelijk zo wijs was als wordt gezegd had hij in andere hoofdstukken moeten voorkomen. Als raadsman van de koning bijvoorbeeld. Hij is uit de rest van de Tenach weggeschreven.
De argumenten voor de opvatting dat David een Filistijn was zijn dus vijfvoudig:
- De manier waarop hij wordt geïntroduceerd.
- Zijn uiterlijk, groot en rossig.
- Hij kende de taal der Filistijnen, en kon schrijven.
- Hij kende de regels en de wetten van Israël niet goed.
- Hij voelde zich niet erg zeker als koning.