De miskenning van Alfred Adler

De miskenning van Alfred Adler

Bron: PSYCHOLOGIE VOOR HET DAGELIJKS LEVEN Alfred Adlers Individualpsychologie Dr. Jaap Bij de Vaate ISBN 90 6665 607 7 NUR 770 © 2004 B.V. Uitgeverij SWP Amsterdam

ADLERS ONBEKENDHEID

Met de ontdekking dat het menselijk handelen wordt gestuurd door onbewuste zingeving werd ruim een eeuw geleden het fundament van de moderne psychiatrie gelegd. Aan de ontdekking van het onbewuste zijn de namen verbonden van Sigmund Freud (1856-1939), Alfred Adler (1870-1937) en Carl Gustav Jung (1875-1961).

In de achttiende en de negentiende eeuw hadden allerlei wetenschappers en romanschrijvers reeds op het bestaan van onbewuste processen gezinspeeld, maar deze drie medici hebben met hun vele publicaties en voordrachten de werking van het onbewuste algemeen bekend gemaakt. Freud is de grondlegger van de psychoanalyse, Adler van de Individualpsychologie en Jung van de analytische psychologie.

Vrijwel iedereen die zich met vakgebieden als psychiatrie en psychologie bezighoudt, is in meerdere of mindere mate op de hoogte van het gedachtegoed van Freud en Jung. Hun boeken zijn nog steeds te koop en worden nog steeds gelezen. Nog niet zo lang geleden is het oeuvre van zowel Freud als Jung opnieuw in het Nederlands vertaald, zodat hun werk in ons land voor een breed publiek toegankelijk is. Bovendien zijn in de loop der jaren talloze boeken over het leven en het werk van Freud en Jung verschenen.

Voor Adler ligt dat anders. Met Adler is, in elk geval in Nederland, iets merkwaardigs aan de hand. Zijn boeken liggen niet meer in de winkel. In de eerste helft van de vorige eeuw is een aantal van zijn boeken in het Nederlands vertaald, maar deze werken zijn al jaren uitverkocht. Enkele van deze boeken zijn nog in antiquariaten te verkrijgen. In de jaren dertig van de vorige eeuw zijn in ons land verscheidene boeken over de Individualpsychologie geschreven, maar ook deze boeken zijn niet meer in de handel. En in de tweede helft van de vorige eeuw zijn in ons land nog twee boeken over de Individualpsychologie gepubliceerd. Een boek van Way, ‘Adler’s place in psychology’, verscheen in de jaren vijftig onder de titel ‘Adler’s psychologie en philosophie’. En Hellinga schreef ‘Het heersende type’ (1979), met als ondertitel ‘De psychologie van Adler en de hedendaagse psychotherapie’. Zoals de ondertitel al aangeeft, is dit boek niet zozeer een exposé van de psychologie van Adler als wel een plaatsbepaling van de Individualpsychologie in het licht van de actuele psychotherapeutische stromingen. Ook deze beide boeken zijn in reguliere boekhandels niet meer te krijgen.

De bekendheid met het werk van Adler is in ons land momenteel dan ook gering. Hetzelfde geldt in wat mindere mate voor het buitenland. Dit is opmerkelijk omdat de psychologie van Adler bepaald de moeite waard is. Meer dan Freud en Jung is Adler de grondlegger van de ‘praktische mensenkennis’: de psychologie die aansluit bij de alledaagse ervaring. Hoe komt het dan dat Adler zo op de achtergrond is geraakt? Hiervoor zijn verschillende redenen aan te geven.

Freud en Jung waren meeslepende schrijvers terwijl dat van Adler niet kan worden gezegd. Een aantal boeken van Adler is gebaseerd op stenografische verslagen van voordrachten die hij heeft gehouden. Ze dragen het stempel van toespraken: het zijn heldere maar enigszins vereenvoudigde beschouwingen. De boeken die Adler zelf heeft geschreven, laten zich daarentegen niet gemakkelijk lezen. Adlers hoofdwerk bijvoorbeeld, ‘Über den nervösen Charakter’ (1912), is een diepzinnig maar op sommige punten ondoorgrondelijk werk. Adler had de neiging flarden van gedachten weer te geven, waarbij hij zijn lezers voor de opgave stelde te raden wat hij precies bedoelde. De psychoanalyse en de analytische psychologie hebben derhalve via de publicaties van hun grondleggers een betere verspreiding gekregen dan de Individualpsychologie.

Ook wat het aantal publicaties betreft, is Adler bij Freud en Jung achtergebleven. Freud en Jung hebben aanmerkelijk langer geleefd. Freud werd 83 en Jung 86 jaar, terwijl Adler reeds op 67-jarige leeftijd overleed. Adler heeft minder tijd gehad om zijn leer te verbreiden. Dit klemt te meer omdat zowel Freud als Jung tot vrijwel aan hun dood zijn blijven publiceren.

Verder is van belang dat de medestanders van Freud en Jung een andere achtergrond hadden dan die van Adler. Freud en Jung hadden voornamelijk academisch gevormde aanhangers, terwijl de navolgers van Adler voor een groot gedeelte uit het onderwijs afkomstig waren. Dit verschil in opleiding wordt weerspiegeld in de publicaties van hun volgelingen. Over Freud en Jung is een aantal diepgravende en wetenschappelijk verantwoorde biografieën verschenen. De enkele levensbeschrijvingen van Adler steken hier schril bij af. De meest geciteerde biografie over Adler is die van de Amerikaanse Phyllis Bottome. Dit boek bevat tal van interessante wetenswaardigheden, maar is eerder als hagiografie dan als objectieve levensbeschrijving te beschouwen. Met de nodige veranderingen geldt hetzelfde voor de vakinhoudelijke publicaties. Het vermoeden lijkt daarom gerechtvaardigd dat ook de publicaties van de aanhangers van de onderscheiden psychologieën ertoe hebben bijgedragen dat de Individualpsychologie minder bekendheid heeft gekregen.

De mindere verbreiding van de psychologie van Adler zou tevens met een attitudekwestie kunnen samenhangen. Volgens de Individualpsychologie zijn heerszucht, grote ambitie en streven naar aanzien minder gunstige eigenschappen. Mensen die zich de Individualpsychologie hebben eigengemaakt, zullen daarom over het algemeen wat minder geldingsdrang bezitten. Deze attitude komt de gemoedsrust ten goede, maar is niet bevorderlijk voor het op fanatieke wijze uitdragen van leerstellingen.

Wellicht speelt ook een rol dat de psychologie van Adler in bepaalde opzichten minder romantisch is. In vergelijking met Freud en Jung had Adler een meer stringente wetenschapsopvatting. Hij zocht meestal naar de meest eenvoudige verklaring voor menselijk gedrag. Een voorbeeld hiervan is dat hij het onbewuste eenvoudigweg als een niet-weten opvatte. In contrast hiermee staan de meer tot de verbeelding sprekende maar tevens meer speculatieve opvattingen van Freud en Jung. Freud veronderstelde dat de menselijke geest uit onbewuste lagen bestaat waarin duistere seksuele instincten rondwaren. En Jung nam aan dat er een collectief onbewuste is waarin zich archetypen bevinden. Het is aannemelijk dat van dergelijke theorieën een grotere aantrekkingskracht uitgaat.

De geringe bekendheid van Adler is verder mogelijk een gevolg van het karakter van zijn psychologie. Meer dan Freud en Jung benadrukte Adler de eigen verantwoordelijkheid voor het psychisch welbevinden. En op scherpzinnige wijze ontmaskerde hij de kunstgrepen waarmee mensen zichzelf en anderen misleiden. Uit zijn leer spreekt optimisme over het welslagen van psychotherapeutische behandelingen. Maar het is tegelijkertijd, met name voor heerszuchtige naturen en voor mensen met psychische problemen, een moeilijk te verteren psychologie. Het is ontluisterend voor een werkverslaafde manager wanneer hij tot de erkenning moet komen dat zijn dadendrang in wezen niets anders is dan een vorm van exhibitionisme. En het maakt voor het zelfbeeld van een patiënt nogal wat uit of hij zijn mislukte leven ziet als het gevolg van traumatische jeugdervaringen, of als een poging om zijn verantwoordelijkheden in het hier en nu te ontlopen.

Tenslotte mag een massapsychologische verklaring van Hellinga (1979) niet onvermeld blijven. Hellinga schrijft Adlers onbekendheid toe aan maatschappelijke repressie: ‘Adlers ideeën waren in strijd met het zich ontwikkelende wereldbeeld en met het Westerse ideaal: competitie. Adlers ideeën moesten wel verdrongen worden, wilde men voorkomen dat de neurotische aspecten van onze maatschappij ons pijnlijk duidelijk zouden worden’ (p. 151). ‘ ... Adler betitelde zaken als neurotisch, die juist in zijn tijd in toenemende mate als normaal, soms zelfs als lofwaardig werden gezien’ (p. 173).

Redenen genoeg derhalve ter verklaring van het feit dat het spoor van Adler goeddeels is uitgewist.

NAGEVOLGD ÉN MISKEND

Met de psychologie van Adler is nòg iets merkwaardigs aan de hand. De massapsychologische verklaring van Hellinga lijkt zeker op te gaan voor een bepaald gedeelte van Adlers psychologie: de theorievorming omtrent het begrip ‘gemeenschapsgevoel’. Maar, zoals Hellinga zelf ook benadrukt, lang niet alle ideeën van Adler zijn verdrongen. Hoewel Adler in de vergetelheid is geraakt, waart zijn geest nog steeds rond. De belangrijkste moderne psychotherapeutische stromingen zijn in feite een nadere uitwerking van aspecten van zijn psychologie. Zelfs Freuds psychoanalyse is in de loop van de vorige eeuw steeds meer in de richting van de Individualpsychologie geëvolueerd. Ook in de wijsbegeerte van de twintigste eeuw klinkt de stem van Adler door. De psychologische theorieën van filosofen als Jean Paul Sartre (1905-1980) en Maurice Merleau-Ponty (1908-1961) vertonen opvallende overeenkomsten met de opvattingen van Adler. Maar vrijwel geen enkele auteur verwijst naar zijn werk! Er zijn zelfs auteurs die de psychoanalyse als referentiekader zeggen te gebruiken, terwijl ze begrippen hanteren die afkomstig zijn uit de Individualpsychologie. Er is dus sprake van zowel collectieve navolging als collectieve miskenning. Ook voor deze paradox kunnen verschillende redenen worden aangevoerd.

Adlers opvattingen zijn wel bestempeld als de psychologie van het ‘gezonde verstand’. Zijn psychologie is weliswaar scherpzinnig maar tevens in zekere mate voor de hand liggend. Het is niet ondenkbaar dat andere wetenschappers op eigen kracht tot vergelijkbare ideeën zijn gekomen. Wanneer zij niet goed op de hoogte zouden zijn geweest van de Individualpsychologie, is het begrijpelijk dat zij hun theorieën niet met die van Adler in verband hebben gebracht. De strekking van dit argument kan ook op andere wijze worden geformuleerd. Aannemende dat Adlers opvattingen een hoog werkelijkheidsgehalte bezitten, moet de kans groot worden geacht dat andere wetenschappers, onafhankelijk van Adler, dezelfde theorieën aan het licht hebben gebracht.

Mogelijk is ook dat de verworvenheden van de Individualpsychologie bijna ongemerkt gemeengoed zijn geworden vanwege de relatieve vanzelfsprekendheid ervan. Wanneer wetenschappelijke ontdekkingen ‘alledaagse kennis’ zijn geworden, wordt deze kennis zonder bronvermelding doorgegeven. Ellenberger (1970) verhaalt een soortgelijke ervaring die de componist Franz Schubert ooit eens meemaakte. Schubert hoorde dat wasvrouwen zijn liederen aan het zingen waren. Toen hij vroeg wanneer zij deze liederen hadden geleerd, kreeg hij als antwoord dat het oude volksliedjes waren die altijd al werden gezongen.

Adler had zelf ook reeds de ervaring opgedaan dat hij nagevolgd én miskend werd. Hij concludeerde dat er sprake was van boze opzet. Zo schreef hij aan het eind van zijn leven dat hij er geen behoefte aan had, de handelwijze over te nemen van degenen die de verworvenheden van de Individualpsychologie enerzijds doodzwegen maar er anderzijds gebruik van maakten.

Verscheidene auteurs delen de opvatting dat er bij de miskenning van Adler boze opzet in het spel is geweest. Denkmeyer, Denkmeyer en Sperry (1987) houden de gevolgen van het naziregime en de tegenstand vanuit psychoanalytische hoek ervoor verantwoordelijk. Het lijdt in elk geval geen twijfel dat vanuit psychoanalytische kring pogingen zijn ondernomen om Adler in diskrediet te brengen. Zowel Freud als een aantal van zijn volgelingen hebben zich in woord en geschrift kwaadaardig-negatief over Adler en zijn psychologie uitgelaten. Rattner (1972) spreekt in dit verband over een ‘boosaardige polemiek’. De houding van Freud blijkt onder meer uit een briefwisseling met de schrijver Arnold Zweig waarin het overlijden van Adler ter sprake wordt gebracht. Adler was in 1937 plotseling gestorven en Arnold Zweig schreef Freud dat hij met ontroering kennis had genomen van het overlijdensbericht. De op dat moment 81-jarige Freud antwoordde: ‘Maar uw medelijden met Adler begrijp ik niet! Voor een jodenjoch uit een Weense voorstad is een dood in Aberdeen, Schotland, een ongehoorde carrière en een bewijs, hoe ver hij het gebracht heeft. De samenleving heeft hem werkelijk rijk beloond voor zijn verdienste de psychoanalyse tegengesproken te hebben’ (Jones, 1984, deel 3, p. 255; vertaald uit het Duits).

Ook Hellinga (1979) gaat uit van kwade trouw: ‘... bij het doorlezen van literatuur over psychotherapie stuiten we steeds op een neiging Adler dood te zwijgen’ (p. 128). Een deel van het boek van Hellinga is speciaal gewijd aan de ‘historische onrechtvaardigheid’ die Adler ten deel is gevallen. Hij zoekt de reden ervan in de animositeit tussen de verschillende psychotherapiestromingen: ‘de wonderlijke sfeer van onderlinge verdachtmakingen, concurrentie, zelfverheerlijking en demagogie die veel van de, ook hedendaagse, psychotherapeutische literatuur kenmerkt...’ (p. 154).

De vermelde verklaringen brengen de oplossing van het raadsel een stuk dichterbij, maar het laatste woord over de miskenning van Adler is er nog niet mee gezegd. Al was het alleen maar omdat de gegeven antwoorden nieuwe vragen oproepen. Zo rijst de vraag waarom juist Adler het slachtoffer van boze opzet is geworden. De achtergrond van Adlers miskenning blijft derhalve vooralsnog in nevelen gehuld.

Dr. Jaap Bij de Vaate