Literatuur-geschiedenis

Beknopte Samenvatting:

De cultuur van de middeleeuwen werd bepaald door:

• de priesters; zij hadden geestelijke macht en waren de enigen die konden lezen en schrijven en zij verzorgden dus het onderwijs;

• de adel had de wereldlijke macht en bestuurde door middel van het feodale stelsel of leenstelsel het land. De koning, de leenheer, gaf grote delen van het rijk in leen aan leden van de adel, de leenmannen. Daarom noemen we de middeleeuwse beschaving theocentrisch (door de enorme invloed van het christelijke geloof op de samenleving) en ridderlijk. In de laatste eeuwen van de middeleeuwen werd de burgerij uit de grote steden steeds machtiger en kreeg de cultuur een derde kenmerk: het burgerlijke.

In de kunsten kun je het theocentrisme zien in:

• de bouw van de kathedralen (de romaanse bouwstijl met zijn ronde bogen, massieve muren met kleine vensters en zware steunberen en na ca. 1100 de gotische bouwstijl met hoge spitse bogen en gewelven, grote ramen en luchtbogen)

• de wandschilderingen van kerken

• de gregoriaanse muziek, genoemd naar paus Gregorius de Grote

• het schrijven van heiligenlevens, legenden, religieuze liederen en geestelijke toneelstukken. Het ridderlijke uit zich in de bouw van kastelen en het schrijven van ridderromans, berijmde verhalen die zich afspelen in adellijke kringen. Het burgerlijke vind je terug in de bouw van gildehuizen en in het steeds didactischer worden van de literatuur. De middeleeuwse literatuur laat men beginnen rond 1100 (soms ook 1150). Daarvóór werden teksten in de volkstaal zelden opgeschreven. De literatuur werd niet gelezen, maar beluisterd. De schrijvers/componisten noemde men troubadours. De uitvoerende zangers/voordragers waren de jongleurs, ook wel minstrelen genoemd. 65 Nederlands Literatuur De literatuur uit die tijd bestaat vrijwel helemaal uit poëzie die gemakkelijker van buiten te leren is dan proza. Tot circa 1450 bestonden er geen gedrukte boeken, alleen handschriften. Dat zijn boeken die met de hand overgeschreven waren. Na de uitvinding van de boekdrukkunst zette men de teksten vaak om in proza. De eerste gedrukte boeken (wiegenboeken, incunabelen) waren nabootsingen van de handschriften, maar na 1500 gaan ze steeds meer lijken op het moderne boek. Dan ook vermeldden de auteurs hun naam op de boeken en is de literatuur niet langer ‘gemeenschapskunst’. In de middeleeuwen bestond er nog geen standaardtaal; de overkoepelende term voor alle Nederlandse dialecten is Diets of Middelnederlands. Een belangrijk verschil tussen het Diets en het moderne Nederlands is de uitspraak van ij als ie en ui als uu. Ridderromans zijn verhalen in poëzievorm over de avonturen van ridders. In de Frankische of Karelromans is Karel de Grote de hoofdpersoon. Twee bekende ridderromans zijn Het Roelantslied en Karel ende Elegast. Daarnaast was er de hoofse roman, waarin de ridders meer verfijnde figuren zijn dan de vechtersbazen uit de Karelroman. Een voorbeeld van een hoofse roman is Walewein. Een van de bekendste middeleeuwse werken is Van den vos Reynaerde, waarin dieren de hoofdrollen spelen. Het is een satire op de middeleeuwse standen en een parodie op de ridderroman. Het is een van de belangrijkste voorbeelden van burgerlijke, didactische literatuur Middeleeuwse liederen werden pas aan het eind van de middeleeuwen opgeschreven in bijvoorbeeld het Antwerps liedboek en soms zelfs pas in de 19e eeuw. Twee genres zijn de ballade en de elegie. Een bekende ballade is Heer Halewijn. Het middeleeuwse toneel ontstond in de 14e eeuw. Het voornaamste Middelnederlandse stuk is Mariken van Nieuweghen (ca1500). Daarnaast zijn er de abele spelen, gedramatiseerde hoofse ridderromans (bijvoorbeeld Esmoreit en Lanseloet van Denemerken).


Mens is alleen deel van een grotere groep;

Verhalen op rijm;

Karel ende Elegast;

Van den vos Reijnaerde;

God centraal

Symboliek: wit=zuiverheid, rood=geweld, blauw = waarheid, 3=goddelijk getal, 2= de duivel etc.

Tot 1450 geen gedrukte boeken, dus alles mondeling overgedragen.


DE ZESTIENDE EN ZEVENTIENDE EEUW

In de loop van de 14e eeuw ontstond in Italië de renaissance. Een kenmerk van de renaissance is dat men het leven op aarde even belangrijk vond als het leven na de dood in het hiernamaals. Een tweede kenmerk van deze periode is dat de mens gezien werd als een unieke persoonlijkheid en niet alleen maar als een lid van de gemeenschap. Kunstenaars gingen dan ook voortaan hun werk signeren en hun hoogste streven was een homo universalis te worden: een universele mens die op alle gebieden van de menselijke cultuur uitblonk. Leonardo da Vinci is een standaardvoorbeeld van een 66 Nederlands Literatuur homo universalis. Een derde kenmerk is dat men niet meer op gezag van bijvoorbeeld de kerk alles aannam, maar zelf onderzoek ging doen. Het gevolg van dit empirisme was een enorme opbloei van de wetenschap en het ontstaan van het protestantisme of de hervorming. Velen verlieten de kerk om het ware geloof te stichten dat volgens hen verloren was gegaan. De literatuur van de renaissance vertoont daarnaast nog andere kenmerken:

• de inhoud van het literaire werk moest geloofwaardig zijn (realisme)

• aan literatuur werden allerlei eisen gesteld; men moest de regels van de genres volgen en gebruik maken van het metrum, terwijl er een sterke nadruk op de vorm kwam te liggen.

• men schreef opnieuw in het Latijn en liet taferelen uit de klassieke oudheid zien. Daarnaast ontstonden er nieuwe genres als het sonnet en het essay. In Nederland drong de renaissance door in de loop van de 16e eeuw en bereikte zij haar hoogtepunt in de eerste helft van de 17e eeuw. Het realisme had zijn belangrijkste vertegenwoordiger in Gerbrand Adriaenz. Bredero (1585-1618). Hij schreef één gedichtenbundel en diverse toneelstukken, waarvan Den Spaansen Brabander Jerolimo het belangrijkste is. Pieter Cornelisz. Hooft (158-1647) was het duidelijkst een navolger van de renaissance-idealen; hij werd beroemd met zijn (liefdes)sonnetten en het grote geschiedkundige werk de Nederlandse historiën. Het Hollandse dialect werd de standaardtaal van de Republiek en werd de taal waarin literatuur geschreven werd. Later ontstond daaruit het huidige ABN. Het Nederlands kreeg grote invloed door de Statenbijbel (= een nieuwe Bijbelvertaling) in 1637. In deze periode probeerden puristen (mensen die de taal wilden zuiveren van de buitenlandse invloeden) Latijnse woorden te vervangen door nieuw bedachte woorden in de landstaal (neologismen).

Enkele genres die men ging beoefenen, waren:

• Het puntdicht. Dit is een kort gedicht van meestal twee of vier regels met een geestige inhoud en een verrassend slot. Heel vaak is het gebaseerd op een woordspeling;

• De spreuk: een korte, krachtige zin waarin een levensles wordt verkondigd;

• Het essay is een korte prozatekst - variërend van enkele bladzijden tot een tiental - waarin de auteur zijn persoonlijke mening over een onderwerp geeft. In de Renaissance en nog lang daarna hadden de essays een duidelijke moraal.

• Het sonnet is een meestal lyrisch gedicht dat bestaat uit twee strofen van vier regels (kwatrijnen) die samen het octaaf vormen en twee strofen van drie regels (terzetten) die samen het sextet vormen. De renaissancekunst werd in de 16e eeuw in Italië opgevolgd door twee nieuwe kunstrichtingen, het maniërisme en de barok. De term maniërisme is afgeleid van “maniera” (= stijl, trant, manier) en duidde 67 Nederlands Literatuur op die kunstenaars die op de manier van Michelangelo werkten. In de barok gebruikte men vollere en diepere kleuren en men had een voorkeur voor emotionele taferelen, bijvoorbeeld de kruisiging van Christus, en geheimzinnige en woeste landschappen. In de literatuur gebruikte men taal vol herhalingen en overdrijvingen en had men een voorliefde voor genres als het epos en de tragedie. De belangrijkste Nederlandse maniërist is Constantijn Huygens (1596 – 1687) die talrijke puntdichten schreef. De grootste barokdichter is Joost van den Vondel (1587 – 1679) die onder andere klaagzangen en tragedies schreef. Zijn bekendste tragedie is Gijsbrecht van Aemstel.

Mens als unieke persoonlijkheid;

Uitvinding kompas, buskruit en boekdrukkunst;

Beeldenstorm (men kon zelf de bijbel lezen)

Klassieke oudheid als voorbeeld;

realiteit van verhalen is belangrijk;

spreuken/ emblemata en korte gedichten, sonnetten en essay;

Dichten als vermaak in rederijkerskamers;

Bekijk voor het tijdsbeeld dit filmpje

16e en 17e eeuw

DE ACHTTIENDE EEUW

In de achttiende eeuw maakte de renaissance plaats voor de verlichting. De verlichting wordt gekenmerkt door het rationalisme, de opvatting dat het menselijke verstand in staat is voor alles een oplossing te vinden, en de tolerantie, het gegeven dat men verdraagzaam moest zijn ten opzichte van nieuwe en andere ideeën. In de politiek kwam dit onder andere tot uiting in de leer van de Trias politica (de uitvoerende macht - de regering -, de wetgevende macht - het parlement - en de rechterlijke macht moeten gescheiden zijn). Op economisch gebied zien we het ontstaan van het liberalisme (de overheid moet zich zo weinig mogelijk bemoeien met de economie). Op godsdienstig gebied is er het deïsme (de opvatting dat er wel een Opperwezen bestaat, maar dat de verering daarvan in de vorm van een godsdienst zinloos is). Talrijke ideeën van de verlichting zijn door moderne westerse democratische landen overgenomen. In de periode van de verlichting was literatuur een middel om de lezer nieuwe ideeën en opvattingen te bieden. Dat deed men onder andere door het samenstellen van de eerste encyclopedie en door het uitgeven van tijdschriften waarin ideeën op allerlei terreinen te vinden waren. Het belangrijkste Nederlandse tijdschrift was De Hollandse Spectator. Vanwege het grote belang van de boodschap die verkondigd werd, hield men de literaire taal duidelijk en zakelijk. Het uitdragen van verlichtingsideeën vond hoofdzakelijk plaats in prozavorm. In de dichtkunst en het toneel volgde men de regels van de klassieken na via Franse voorbeelden (men spreekt daarom van het Frans-classicisme, dat in Pieter Langendijk zijn belangrijkste vertegenwoordiger had). In de 18e eeuw ontstond een nieuw episch genre: de roman met subgenres als de sociale, psychologische, en historische roman. Een van de bekendste werken uit die periode is de briefroman Sara Burgerhart van Betje Wolff en Aagje Deken. Populair waren ook de imaginaire reisverhalen, teksten waarin men een reis beschrijft die nooit heeft plaatsgevonden, maar waarin de schijn wordt opgehouden dat het om een echte reis gaat.

verlichting: literatuur als middel om nieuwe ideeën op te doen.

rationalisme: verstand vindt overal een oplossing voor;

kindergedicht

Bekijk het filmpje:

18e eeuw


19e eeuw

Als reactie op de verlichting, waarin de nadruk op de ratio, het menselijke verstand, werd gelegd, kwam tegen het eind van de 18e eeuw een gevoelsstroming naar voren, de romantiek. De ratio had immers geen voor iedereen perfecte samenleving opgeleverd, zoals men verwacht en gehoopt had, maar een samenleving met een steeds groter wordende kloof tussen arm en rijk. Kunstenaars waren van mening dat kunst origineel (verrassend anders) moest zijn en de persoonlijke gevoelens en opvattingen van de auteur moest laten zien. In deze periode had men ook veel aandacht voor de natuur. In de romantiek was er weer belangstelling voor de godsdienstige literatuur. Kunstenaars en dus ook schrijvers zochten hun inspiratie niet meer in de klassieke oudheid, maar vonden andere bronnen, zoals de middeleeuwen. Het gevolg daarvan was dat oude genres als het sprookje en de ballade opnieuw in de mode kwamen. Romantici ( schrijvers die in deze periode schreven) wilden niets met de alledaagse realiteit te maken hebben en probeerden die te ontvluchten. Dat bleek onder andere uit hun belangstelling voor bovennatuurlijke zaken. Er ontstonden genres als de griezelroman, de historische romen (verhalen die zich afspelen in het verleden) en de toekomstroman. In Nederland schreef Multatuli in 1860 zijn meesterwerk Max Havelaar, waarin hij zoals dat in de romantiek paste, kritiek leverde op de burgerlijke maatschappij die in zijn ogen niet deugde. Belangrijk was in de romantiek ook de humor, een middel om je te kunnen handhaven in die zo bekritiseerde maatschappij en om er de spot mee te drijven. Nicolaas Beets schreef zijn Camera Obscura, Piet Paaltjens zijn Snikken en grimlachjes.


Romantiek is een sombere periode;

Romantiek als middel om jezelf te relativeren;

als reactie op rationalisme; o.a. door middel van humor

sentimentalisme als reactie op romantiek

briefroman/ sprookje/ballade



ROND DE EEUWWISSELING

De cultuurperiode aan het eind van de 19e (het Fin de Siècle) en het begin van de 20e eeuw wordt ook wel de overgangstijd genoemd. Er kwamen nieuwe ideeën die met wantrouwen werden bekeken, zoals de ideeën over de evolutieleer en de psychologie van Freud. Zowel in de schilderkunst als in de literatuur kent in die tijd het impressionisme haar bloeiperiode. Het impressionisme in de literatuur was voornamelijk voorbehouden aan de dichters. Zij probeerden in hun gedichten een indruk (impressie) van de werkelijkheid te geven door veel bijvoeglijke bepalingen, neologismen, archaïsmen en beeldspraak te gebruiken. Deze manier van schrijven werd vooral 69 Nederlands Literatuur gebezigd door de Tachtigers, dichters die ervan uitgingen dat kunst er alleen moest zijn omwille van de kunst (l’art pour l’art)en vonden dat schoonheid het enige doel moest zijn. Leden van deze groep waren o.a. Willem Kloos, Herman Gorter en Jacques Perk. In romans probeerden de schrijvers niet alleen de werkelijkheid uit te beelden, maar ze wilden tegelijk laten zien hoe de werkelijkheid zo was geworden. Deze stroming, het naturalisme, was gebaseerd op het determinisme, een wetenschappelijke richting die ervan uitging dat de mens was bepaald door erfelijkheid, opvoeding en milieu en dat hij dus nauwelijks een eigen wil had, waarmee hij invloed kon uitoefenen op zijn lot. Naturalistische romans (van bijvoorbeeld Louis Couperus) zijn over het algemeen fatalistisch: de mens is niet in staat te ontsnappen aan zijn noodlot. Stromingen die evenmin uitgingen van een positieve maatschappijvisie waren het realisme en het socialisme (Herman Heijermans). Na 1900 zien we een herleving van de romantiek, de neoromantiek. De neoromantiek is een reactie op het naturalisme: het fantasievolle, wonderlijke en idyllische gaat overhand krijgen op het rationele, zakelijke en sombere. De romans spelen zich af in het verleden en in exotische streken. De thema's zijn eenzaamheid, zwerflust, verzet tegen de maatschappij, onvervulde verlangens. In de poëzie wordt het impressionisme na de eeuwwisseling ‘opgevolgd’ door het expressionisme. De expressionisten zagen dat de wereld om hen heen materialistisch en kil was. Zij zetten zich daarom af tegen het impressionistische streven naar schoonheid. Zij wilden doordringen tot de kern van de dingen en van de mens. Het ging om eigen gevoelens en gedachten. Het uitgangspunt was het eigen ik. Hun taalgebruik was sober, zonder veel details, met vooral korte, zakelijke zinnen. De beeldspraak is vooral ontleend aan de stad. Centraal staan onderwerpen als liefde, geboorte, groei, dood, angst en eenzaamheid. Prominente expressionisten waren Paul van Ostaijen en Hendrik Marsman.

Cultuurperiode aan het eind van de 19e (het Fin de Siècle)

Impressionisme (schilder- en dichtkunst): weergave van werkelijkheid.

Naturalisme: mens kan niet ontsnappen aan zijn noodlot (erfelijkheid/opvoeding/milieu)

neoromantiek als reactie op naturalisme.

expressionisme: reactie op naturalisme.

TUSSEN DE WERELDOORLOGEN

Rond de eerste wereldoorlog begint een nieuwe grote cultuurhistorische periode, die we het modernisme noemen en waarin we nog steeds leven. Alles wat wij nu 'moderne kunst' noemen, is ontstaan in het eerste kwart van de 20e eeuw. De kunstenaars van nu werken vanuit dezelfde principes als die van rond 1915. Het modernisme veroorzaakt na WO I een radicale verandering in de kunsten: voor de kunstenaar is het uitbeelden van de werkelijkheid niet meer het belangrijkste doel. Sommige kunstenaars gaan zo ver dat de realiteit niet meer terug te vinden is in hun kunstwerk: er ontstaan abstracte of non-figuratieve schilderijen. Veel vernieuwingen kwamen vaak gelijktijdig en elkaar beïnvloedend tot ontwikkeling. Men noemt dit de historische avant-garde. Deze omvatte stromingen als het dadaïsme, het surrealisme en ook nog het expressionisme. Daarnaast ontstond de nieuwe zakelijkheid. 70 Nederlands Literatuur Centraal bij dit alles staat het zoeken naar nieuwe vormen en vormingsprincipes om een nieuw bewustzijn en wereldbeeld uit te drukken. In de modernistisch roman is er niet langer een duidelijke driedeling van begin, middendeel en slot; het gaat meer om de subjectieve beleving van de werkelijkheid en om de psychologische ontwikkeling en het bewustwordingsproces van de personages. Modernistische schrijvers: Carry van Bruggen, Eduard du Perron en Simon Vestdijk.

NA DE TWEEDE WERELDOORLOG

In de literatuur van na de Tweede wereldoorlog waren de verschrikkingen van de oorlog duidelijk te merken. Twee Franse schrijvers en filosofen Jean-Paul Sartre en Albert Camus vonden dat de mens in een wereld leefde waar hij niet om had gevraagd en waarin hij het slachtoffer was van de omstandigheden. Maar, zeiden ze, in die wereld was de mens echter vrij en persoonlijk verantwoordelijk voor zijn eigen lot, hij was niet voorbestemd.. De mens moest zich niet laten onderdrukken door politieke of godsdienstige stromingen. Hij moest zich betrokken voelen bij wat er in de wereld mis was. Men noemt de literatuur die op deze ideeën gebaseerd is existentialistisch. In Nederland zijn Anna Blaman en Willem Frederik Hermans de belangrijkste exponenten van het existentialisme. Een groot aantal schrijvers ging in die tijd door de existentialistische filosofie literatuur schrijven waarin zij protesteerden tegen de sociale en politieke misstanden. In de jaren ’60 werden er in de literatuur verschillende taboes doorbroken. Bijvoorbeeld het taboe op homoseksualiteit en op het beschrijven van erotische activiteiten Schrijvers als Reve en Wolkers begonnen openlijk over deze thema’s te schrijven. In de jaren ’60 en ’70 vond er een grote opbloei van het essay en de column plaats. Een essay is een korte prozatekst van maximaal een bladzijde of tien, waarin de auteur zijn persoonlijke mening over een onderwerp geeft. De column is een korte tekst die in een krant of weekblad op een vaste plaats en vaak in een vaste lay-out geplaatst wordt. Vrijwel alle bladen hebben columnisten in dienst: schrijvers die met vaste regelmaat zo’n stukje schrijven, meestal naar aanleiding van een actuele gebeurtenis. Bekende columnisten en essayisten uit die tijd zijn Rudy Kousbroek, Hugo Brandt Corstius en Gerrit Komrij. In de poëzie grepen de Vijftigers (o.a. Lucebert) de macht. Zij wilden af van de toenmalige trend van mooischrijverij en stelden daar experimentele poëzie tegenover: in hun gedichten lieten zij alle conventies met betrekking tot het maken van gedichten (zoals rijm en metrum), los en propageerden zij het vrije dynamische vers. 71 Nederlands Literatuur DE MODERNE TIJD De literatuurgeschiedenis van de moderne tijd begint zo rond 1970. In de literatuur is de poëzie altijd het terrein geweest waarop het meest geëxperimenteerd werd, de roman niet. In de jaren ’70 keerden in de poëzie de oude kenmerken terug zoals rijm, regelmatige strofebouw en zelf het sonnet werd weer vaak beoefend. De inhoud van de roman veranderde: er verschenen meer autobiografische werken, feministische auteurs gaven in hun verhalen hun mening te kennen en enkele schrijvers schreven over de drugsproblematiek. Door de grote welvaart en de sterk gestegen scholing van de burgers bereikte de literatuur een veel groter publiek dan ooit te voren. In kranten en weekbladen verschenen boekenpagina’s, men richtte literair cafés op, schrijvers signeerden een nieuw werk waarbij kopers soms in lange rijen in de boekhandel stonden, nieuwe boeken werden bestsellers. Dit alles gaf aan dat de belangstelling voor literatuur in grote mate toenam. Auteurs als Gerard Reve, Harry Mulisch en Maarten ’t Hart - om maar een paar voorbeelden te noemen - zijn min of meer nationale figuren geworden, terwijl grootheden als Couperus, Marsman en Slauerhoff bij hun leven slechts bekend waren bij een zeer kleine groep intellectuelen. Vanaf het midden van de jaren negentig debuteren diverse schrijvers van allochtone afkomst, die schrijven over de problematiek van allochtonen, zoals aanpassingsproblemen, het bestaan als vluchteling enz. Dit heeft de Nederlandse literatuur qua thematiek verrijkt. Daarnaast hebben zij vanuit een ander perspectief de Nederlandse samenleving beschreven en ook dat is verrijkend. Te denken valt hierbij aan schrijvers als Kader Abdolah, Naima. El Bezaz en Abdelkader Benali. Aan het eind van de twintigste eeuw steekt een nieuwe generatie schrijvers de kop op, schrijvers van de Generatie nix. Deze stroming herbergt schrijvers die het gevoel hebben, dat zij zich nergens meer tegen hoeven te verzetten en die geen taboes meer hoeven te doorbreken, want dat hadden de vorige generaties al gedaan. Schrijvers die bij deze groep horen zijn o.a. Joost Zwagerman, Arnon Grunberg en Ronald Giphart. Zij zetten de literaire traditie van de vorige decennia voort, schrijven over het romantische thema van de (onmogelijke) liefde, schrijven openlijk over seksualiteit, maar in tegenstelling tot Jan Wolkers en Gerard Reve zijn zij niet meer taboedoorbrekend.



Samenvatting in steekwoorden:

Middeleeuwen (500-1500)

  • Alleen geestelijken lezen en schrijven.
  • Monniken eerste schrijvers.
  • Literaire werken anoniem (voor God)
  • Maatschappij theocentrisch: God in het middelpunt.
  • Karelromans, vb. Karel en Elegast

-Verhalen op rijm vanwege mondelinge overlevering

-Verhouding tussen leenheer (Karel) en zijn ridders (leenmannen) staat centraal.

-Ridderlijke moed, kracht en trouw komen uitvoerig aan bod.

-Vrouwen spelen nauwelijks een rol.

  • Reynaert de Vos beste dierenverhaal.
  • geestelijke spelen

Renaissance (1500-1700)

  • Mens in middelpunt
  • Renaissance = wedergeboorte

-Er ging een wereld open voor schilders en kunstenaars.

  • Namen stonden nu wel onder boeken en kunstwerken.
  • Classicisme: imiteren of navolgen van klassieke oudheid.
  • Belangrijkste genres:

-Epos = heldendicht

-Tragedie = treurspel

  • Schrijvers konden klassieke voorbeelden op 3 manieren navolgen:
  • Komedie (blijspel)
  • Epos (verhalend gedicht met held).
  • Sonnet was nieuw (14 regels)

-Petrarkisme (verlangen naar onbereikbare vrouw)

  • Emblematiek (plaatje met een praatje)
  • Proza
  • Schrijvers:

-Jacob Cats

-P.C. Hooft

-Joost van den Vondel

-G.A. Bredero

Verlichting (1700-1800)

  • Eeuw van vooruitgang
  • Rationalisme
  • Boeken over burgers zelf
  • Schrijvers als leraren
  • Roman werd populair
  • Poëzie was didactisch (onderwijzend)
  • Dichters gingen satires schrijven.
  • Later kwam het sentimentalisme op (overgevoeligheid)
  • Schrijvers:

-Pieter Langendijk

-Justus van Effen

-Aagje Deken

-Hiëronymus van Alphen

  • Motto: cogito ergo sum (ik denk, dus ik besta)

Romantiek (1800-1850)

  • Meer pessimisme
  • Schrijven was een gave
  • Aspecten Romantische literatuur:

-natuurlyriek

-Belangstelling verleden

- volksliedjes en sprookjes

- griezelverhalen

-Veel humor in poëzie en proza

-De schoolmeester

-E.J. Potgieter

-Conrad Busken Huet

-Hildebrand

-Multatuli

-Piet Paaltjens