Wanneer je een het-woord gebruikt in een zin, heeft dit mogelijk ook enkele gevolgen voor de zinsbouw. We bespreken hier drie regels op basis van de volgende voorbeelden:
De regel:
Een bijvoeglijk naamwoord krijgt in het Nederlands in de meeste gevallen een buigings-e (mooie) wanneer het voor een zelfstandig naamwoord staat. Bij het-woorden valt die -e weg wanneer het bijvoeglijk naamwoord bij een enkelvoudig onbepaald het-woord staat (na een dus).
We schrijven en zeggen:
het mooie meisje (enkelvoud, bepaald lidwoord, het-woord)
de mooie jongen (enkelvoud, bepaald lidwoord, de-woord)
een mooie jongen (enkelvoud, onbepaald lidwoord, de-woord)
de mooie meisjes (meervoud, bepaald lidwoord, het-woord)
de mooie jongens (meervoud, bepaald lidwoord, de-woord)
mooie meisjes (meervoud, onbepaald , het-woord)
mooie jongens (meervoud, onbepaald, de-woord)
Maar het is dus:
een mooi meisje (enkelvoud, onbepaald lidwoord, het-woord)
Opgelet! Bij vaste verbindingen verschijnt er geen buigings-e!
Voorbeelden:
Meer informatie over deze vaste verbindingen vind je hier.
De regel:
Na een de-woord en een meervoudsvorm, gebruiken we het betrekkelijk voornaamwoord DIE. Na een het-woord in het enkelvoud gebruiken we DAT.
We schrijven en zeggen:
de zomer die … (na de-woord, enkelvoud)
de feiten die ... (na meervoudsvorm, zowel bij de- als bij het-woorden)
Maar het is:
het gevoel dat... (na bepaald het-woord enkelvoud)
een gevoel dat... (na een onbepaald het-woord enkelvoud)
De regel:
Een derde aandachtspunt zijn de aanwijzende voornaamwoorden. Voor een de-woord of een meervoudsvorm gebruiken we DEZE of DIE. Voor een het-woord in het enkelvoud gebruiken we DIT of DAT.
We schrijven en zeggen:
deze/die zomer (voor een de-woord, in het enkelvoud)
deze/die feiten (voor een meervoudsvorm, zowel bij de- als bij het-woorden)
Maar het is:
dit/dat gevoel (voor een het-woord, in het enkelvoud)