Een werkstuk of onderzoek is niet in een paar dagen klaar. Door een werkplan te maken krijg je overzicht en weet je wanneer je iets moet doen.
1 > Schrijf op welke bronnen je gaat gebruiken
De bibliotheek, bedrijven, instellingen, musea, Internet, metingen of interviews: het zijn allemaal bronnen. Zie ook vaardigheid 32. Maar ook de theorie zoals natuurkunde formules en de indeling van het dierenrijk. Beschrijf ze in je logboek. Zie het voorbeeld hiernaast.
2 > Stel een lijst van taken op
Maak een lijst van de verschillende taken. In welke bibliotheken ga je zoeken, welke media ga je daar bekijken? Wie wil je gaan interviewen? Welk onderzoek ga je doen? Wat heb je nodig voor dat onderzoek? Welke voorbereidingen moet je daarvoor treffen? Dat schrijf je allemaal in je logboek.
3 > Maak een tijdsplanning
In die tijdsplanning schrijf je:
de voorbereiding;
onderzoek en informatie verzamelen;
gegevens verwerken;
het verslag maken;
het presenteren van je werkstuk of onderzoek.
4 > Verdeel de taken
Soms moet je een opdracht met een groepje uitvoeren. Verdeel de taken dan goed. Zie ook het plannen van je huiswerk.
5 > Stel, als het moet, de onderzoeksvraag bij
Misschien kom je er achter, dat een paar deelvragen te veel tijd kosten om te beantwoorden. Vervang, verander of laat die vragen vallen. Schrijf de reden daarvan in je logboek.
6 > Noteer het werkplan in je logboek
Zie het maken van een logboek.