Willem de Vlaming (Oktober 2025)
Wetten en grondrechten zijn geen keuzemenu’s waaruit je kunt nemen wat je goed uitkomt. Ze vormen het fundament van onze samenleving. Leerlingen moeten leren wat die regels zijn en hoe ze functioneren, ook buiten hun eigen kring. Dat hun eigen overtuigingen soms botsen met de algemene regels, is leerzaam — maar het omgekeerde, dat de wet zich zou moeten voegen naar particuliere overtuigingen, is onjuist. In een samenleving van velen staat de wet boven de wil van enkelen.
Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet stelt dat iedereen in gelijke gevallen gelijk behandeld moet worden en dat discriminatie op basis van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid verboden is. Dit artikel vormt een fundamenteel gelijkheidsbeginsel dat zowel de overheid verplicht als burgers beschermt tegen discriminatie.
Artikel 23 van dezelfde Grondwet bepaalt onder meer dat onderwijs mag worden gegeven op basis van een bepaalde godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of een andere ideologie.
In oktober 2025 stapt CDA-lijsttrekker Henri Bontenbal, in mijn ogen, met wat al te grote stappen over het dilemma van schurende grondrechten heen. Op de website van de NOS valt te lezen:
Dat vrijheid van onderwijs (artikel 23) soms botst met het gelijkheidsartikel 1 van de Grondwet is volgens CDA-leider Henri Bontenbal een probleem dat we voor lief moeten nemen.
“In een pluriforme samenleving zullen meningen die je zelf niet hebt altijd schuren,” zegt Bontenbal in Nieuwsuur. Spanning tussen grondrechten mag bestaan in een liberale samenleving, vindt hij.
Reformatorisch onderwijs, dat Bontenbal zelf ook genoot, levert volgens hem “voorbeeldige leerlingen” af.
Op de vraag hoe botsende waarden, bijvoorbeeld het afwijzen van homoseksuele relaties binnen het reformatorisch onderwijs, uitwerken op homoseksuele kinderen, antwoordt Bontenbal dat een school een religieuze mening verkondigt.
“Een visie die niet de mijne is. Maar een leerling kan ook naar een andere school.”
(Bron: NOS Nieuwsuur, 18 oktober 2025)
https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2587215-cda-leider-bontenbal-religieus-onderwijs-mag-botsen-met-grondrecht-van-gelijkheid
De diversiteit aan levensbeschouwelijke grondslagen in het onderwijs, geeft ouders inderdaad de ruimte om te kiezen voor onderwijs dat past bij hun levensovertuiging, normen en waarden — wisselen van school behoort daarbij tot de mogelijkheden.
Maar de belangrijkere vraag is: hoe geven scholen die zijn gebaseerd op een levensovertuiging, die zich niet volledig schikt in artikel 1 van de Grondwet (of andere wettelijke bepalingen), vorm aan hun burgerschapsonderwijs?
Grondrechten en wetten zijn niet hetzelfde als religieuze teksten, waar je uit kan selecteren wat je zelf het beste uitkomt. Voor levensbeschouwelijk gefundeerd onderwijs schept dit een bijzondere uitdaging en spanningsveld. Een spanningsveld dat hoort bij opvoeding tot burgerschap: persoonlijke overtuigingen mogen bestaan, maar de wet, de grondrechten en het gelijkheidsbeginsel hebben voorrang in het samenleven — zeker waar het gaat om het principe dat alle mensen mogen zijn wie zij zijn, en daar ook uiting aan mogen geven.
En ouders die hun kind op een school plaatsen, met een levensbeschouwing en onderwijspraktijk die kinderen niet toestaat zichzelf te ontdekken en zichzelf als persoon te ontwikkelen, dienen grondig en langdurig in de spiegel te kijken.
Mogelijk dat daar dan gesproken kan worden over verwaarlozing of psychische mishandeling --- door ouders, en door de school.
---
Het recht om anders te mogen zijn (bijvoorbeeld vrijheid van onderwijs) is wederkerig, dat recht komt met de verplichting om anderen ook anders te mogen laten zijn (gelijke behandeling en discriminatieverbod). Het respecteren, uitleggen en voorleven van de in de grondwet opgenomen grondrechten zou minimaal een bekostgingsvoorwaarde moeten zijn, en een voorwaarde om erkend te worden als onderwijsinstelling.
De in de grondwet opgenomen klassieke grondrechten zijn:
Gelijke behandeling en discriminatieverbod: Iedereen die zich in Nederland bevindt, wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld; discriminatie op welke grond dan ook is verboden (Artikel 1).
Vrijheid van meningsuiting: Het recht op vrije meningsuiting en persvrijheid.
Vrijheid van godsdienst: Het recht om vrijelijk godsdienst te belijden of een levensovertuiging te hebben.
Vrijheid van vereniging en vergadering: Het recht om zich met anderen te verenigen en vergaderingen en betogingen te houden.
Privacy en onaantastbaarheid: Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, onaantastbaarheid van het lichaam en het brief-, telefoon- en telegraafgeheim.
Rechtsstaat- en strafrechtsprincipes: Het recht op een onafhankelijke rechter, het principe dat er geen straf mag zijn zonder voorafgaande wet, en de bescherming tegen willekeurige vrijheidsontneming.
Kiesrecht: Het recht om leden van vertegenwoordigende organen te kiezen.
De in de grondwet opgenomen sociale grondrechten zijn:
Werkgelegenheid: Het recht op vrije keuze van arbeid en de rechtspositie van werknemers (Artikel 19).
Bestaanszekerheid: Het recht op financiële bijstand van de overheid als men niet in het eigen onderhoud kan voorzien (sociale zekerheid) (Artikel 20).
Onderwijs: Het recht op vrijheid van onderwijs, zowel openbaar als bijzonder (Artikel 23).
Volksgezondheid en woongelegenheid: De zorg van de overheid voor volksgezondheid en woongelegenheid (Artikel 22).
Milieu: De zorg van de overheid voor milieubescherming (Artikel 21)
Wetten en grondrechten vormen het fundament van onze samenleving. Ze zijn geen keuzemenu waaruit naar believen kan worden geput. In een pluriforme samenleving is het essentieel dat burgers — en dus ook leerlingen — begrijpen welke regels en principes gelden in het maatschappelijk verkeer. Onderwijs heeft hierbij een sleutelrol. Scholen, ook die met een levensbeschouwelijke grondslag, dienen leerlingen kennis te laten maken met de geldende rechtsorde en de daarin verankerde grondrechten.
De centrale vraag is hoe scholen met een levensbeschouwelijke grondslag vorm geven aan hun onderwijs wanneer bepaalde overtuigingen schuren met wettelijke gelijkheidsprincipes. Burgerschapsonderwijs mag nooit de indruk wekken dat algemene wetten en grondrechten ondergeschikt zijn aan religieuze of particuliere opvattingen.
Leerlingen moeten: 1) kennis hebben van de geldende regels en grondrechten die het maatschappelijk verkeer bepalen; 2) begrijpen dat deze regels de norm zijn buiten de eigen (religieuze of culturele) kring; 3) leren omgaan met het spanningsveld tussen persoonlijke overtuigingen en de collectieve rechtsorde.
Beleidsmatig vraagt dit van scholen om:
Duidelijke borging van artikel 1 en andere grondrechten in het schoolbeleid, als fundament voor het maatschappelijk verkeer.
Transparante invulling van burgerschapsonderwijs, waarin leerlingen kennisnemen van de Grondwet, mensenrechten en de werking van de rechtsstaat.
Professionalisering van leraren in het omgaan met spanningsvelden tussen geloofsovertuiging en het maatschappelijk primaat van grondrechten.
Dialoog en reflectie binnen schoolgemeenschappen over de betekenis van gelijkwaardigheid, vrijheid en verantwoordelijkheid.