Tekst geschreven naar aanleiding van de laatste wandeling tijdens de Gentse Feesten De Poorten Staptocht, 22 juni 2025.
Al goed dat ik het toen niet wist. Zeven jaar geleden, toen ik bij Frituur Tolpoort buitenstapte met een buikgevoel en niet veel later bij het STAM aanklopte. Want wat voor een roetsjbaan-avontuur was dat zeg? De Vierkante Kilometer, De Poorten, het ‘historian in residence’-schap. Van het Neuseplein naar de Brugse Poort, Rabot, Ledeberg, Dampoort. En daarna nog eens een boek én kanjer van een expo er bovenop: De Poorten. Op ’t Randje van de Stad. Een verborgen geschiedenis van de wijken die de stad veranderden. Een gigantisch participatief project waaraan zo veel mensen hebben gewerkt. En dat toch nog steeds voelt als ‘mijn kindje’.
De afgelopen jaren heb ik honderden gesprekken gevoerd, bijna wekelijks rondleidingen en wijkwandelingen begeleid, een deftige erfgoedbibliotheek uitgelezen, zelf ook wel wat bijeen geschreven, tegen ontelbare schenen geschopt maar ook vrienden gemaakt voor het leven. Ik heb liters koffie gedronken bij mensen thuis, in buurtcentra, moskeeën en kraakpanden, lange treinritten afgelegd naar gastcolleges en keynotes in binnen- en buitenland, zwarte handen opgelopen in ongeopende archieven, over muurtjes geklommen en op zolders gekropen, tot in het holst van de nacht interviews uitgetypt en ’s morgens vroeg alweer de fiets op voor nog meer koffie. Nee, ik heb niet stilgezeten. Ja, ik heb mijn kinderen nog af en toe gezien. Nee, ik heb niet veel slaap nodig. Ja, ik had ook schrik om op te branden. Maar wat een fantastisch parcours toch?
En ik kan niet genoeg herhalen: zoiets doe je niet alleen. Zoiets kan alleen met heel veel mensen die de 9-tot-5 bot aan de laars lappen, zich in duizend bochten wringen en de ziel uit het lijf te lopen: medemakers, wijkbewoners, buurtwerkers, vrijwilligers, studenten, ambtenaren, onderzoekers, archivisten, leerkrachten, kunstenaars en uiteraard erfgoedwerkers. Plus een instelling die bereid is ver buiten de lijntjes te kleuren, want dat heeft het STAM/Erfgoedcel de afgelopen jaren toch echt wel gedaan. Als museumproject is De Vierkante Kilometer eigenlijk niet te begrijpen, je kan het denk ik alleen lezen als een statement: 'Wij Zijn Klaar Voor Verandering. Want we beseffen dat ze nodig is.'
De prangende realiteit
Terwijl de kranten zich de afgelopen jaren op de welles-nietes-spelletjes rond de canon stortten, lag de focus in de erfgoedpraktijk namelijk vooral op die andere, veel prangendere realiteit: superdiversiteit. Een samenleving die zo globaal geconnecteerd, fluïde, mobiel, meervoudig en vooral ongelijk is als de onze, hoe gaat dié om met haar verleden? Op die vraag hebben we vanuit De Vierkante Kilometer een antwoord proberen formuleren. Dat de kranten weliswaar niet haalde, maar wel tot op Europees niveau erkenning kreeg.
Wat de methode zo bijzonder maakt, is dat ze superdiversiteit niet beschouwt als ‘het probleem’, maar juist als een gigantische opportuniteit om onze relatie met het verleden te democratiseren. Vertrekkend van de multiperspectiviteit die onze samenleving vandaag zo kenmerkt, wordt het verleden bijna automatisch een forum voor onderhandeling. 'Hoe is deze samenleving tot stand gekomen? Welke mensen zijn zichtbaar en welke niet? Welke thema’s blijven onderbelicht? Welke bronnen kunnen we gebruiken?' Het bouwkundig, materieel, immaterieel en cultureel erfgoed in onze steden en musea wordt in die context méér dan een mausoleum dat moet herinneren aan de gloriedagen van enkelingen, maar kan je beschouwen als een gigantische toegangspoort voor fundamentele maatschappelijke debatten. Aan onze generatie de opdracht om die op een democratische manier aan te gaan, met aandacht voor bronnen en erfgoedobjecten, kritisch voor elkaars posities en analyses, met respect en empathie. Over mijn suggestie dat erfgoed daarom meer dan ooit de sleutel vormt voor een democratische samenleving in transitie, schreef ik drie jaar geleden al een klein boekje (Ons Gedeeld Verleden), maar ondertussen kan ik het korter samenvatten. Uiteindelijk draait het allemaal om de vraag: wie beslist erover?
Ik ben zeker niet de eerste en al helemaal niet de enige die die vraag stelt. Ik ben maar een deel van de lawine, die al sinds de jaren 1960 door de museumwereld dondert en vandaag overal in Europa de boel op stelten zet. Niet op het niveau van de natiestaten (wat-had-je-verwacht?), maar wel in de steden. En meer specifiek: in de poortwijken van steden waar activisten, historici, archivisten met en vanuit grassrootsverenigingen, zelforganisaties en activistische bewegingen werken aan het herschrijven van het verleden, van onderop. De democratisering van erfgoed is sowieso bezig, soms met en soms zonder de hulp van overheidsinstellingen. Soms met succes, vaak ook zonder. Maar het is dus zeker geen lone battle.
Toen we vorig jaar de European Heritage Award ontvingen, heb ik ook echt gevoeld dat die niet alleen erkenning gaf aan ons werk in Gent, maar ook een duw in de rug aan al die (vaak erg jonge) mensen die in hun eigen wijken, op hun eigen thema’s, aan democratisering in superdiverse contexten werken: die queer, dekoloniale of subculture geschiedenis schrijven. Die religieus erfgoed en nightlife binnen brengen in musea, die archieven van kraakbewegingen, mensenrechtenactivisten en zelforganisaties van onder het stof halen. Daar deel van te hebben kunnen uitmaken, en misschien zelfs een steen voor te hebben verlegd, heeft mij de afgelopen jaren enorme voldoening gegeven. En die draag ik mee. Voor de rest van mijn leven.
Het leukste en het moeilijkste
Er is zo veel dat ik koester van de afgelopen jaren. Als mensen mij vragen wat het leukste was, moet ik altijd opnieuw nadenken. Het was allemaal zo'n geweldig avontuur. Maar als ik dan toch iets moet kiezen, dan zeg ik de wandelingen. Dat klinkt natuurlijk stom, want iedereen wandelt. En zeker van iemand die al heel haar leven ‘stroatluuper’ wordt genoemd, verwacht je niet te horen dat wandelen de grootste ontdekking was van dit project. En toch was het zo.
Juist omdat we het allemaal doen, heeft het me zelf ook jaren geduurd om te begrijpen hoe radicaal wandelen als methode eigenlijk is. In tijden van e-steps, google maps en zoom-meetings misschien nog meer dan in de tijd van Aristoteles, Charles Dickens of Paolo Freire. Als ik één advies zou geven aan iedereen die zich wel eens met de maatschappij bezig houdt, is het wel dit: ga met elkaar op stap. Gewoon door de stad, niet van A naar B, maar dwalen op het ritme van de wijk, rondkijken zonder echt te zoeken, in gesprek verwikkeld raken en onderbroken worden, stilstaan bij een rare plant of een grappige boodschap in het raam, elkaar vragen stellen zonder antwoorden af te dwingen, door elkaars ogen leren kijken naar de wereld. Hoe vaak je het ook doet, het blijft magisch.
Mensen vragen mij ook wel eens wat het moeilijkste was in al die tijd. Meestal zeg ik macht. Niet dat ik me niet bewust was van de ongelijkheden in de samenleving voor ik aan dit project begon. Maar de machtsverhoudingen tussen mensen onderling, tussen instituten en de maatschappij, tussen organisaties en instellingen, tussen woordvoerders en de stille massa zijn zo extreem en alom tegenwoordig, dat ik de afgelopen jaren vaak het gevoel had in een constante strijd verwikkeld te zijn, die bij de simpelste dingen tot uitbarsting kwam: een woord in een tekst, de locatie van een vergadering, een verloren geraakte map, een uitnodiging tot samenwerking, de vermelding van een naam. Het cliché dat het niet zo zeer de grote mannen aan de top zijn die verandering tegenhouden, maar de grijze massa die onder het mom van neutraliteit de mond houdt, gewoon doet wat van hen verwacht wordt, ‘geen precedenten wil scheppen’, ‘volgens de regels van de kunst’ opereert omdat ze ‘het altijd zo gedaan’ hebben, strookt helaas ook met mijn ervaring. Omgekeerd heb ik van heel dichtbij mogen meemaken hoe kritische ambtenaren, die de deur heel bewust openhouden, hun eigen positie en die van hun instelling in vraag durven stellen en actief ruimte maken voor verandering, écht het verschil maken. Maar dat neemt niet weg dat ik doorheen de jaren ook aan den lijve heb ondervonden hoe radicaal dat simpele idee om het debat over ‘wie beslist’ open te breken eigenlijk was. En hoe veel het van mij zelf, van mijn omgeving en medestanders vergde, om blijvend tegen de stroom in te gaan. Vaak te veel.
Het eerlijkere antwoord op de vraag wat ik dan het moeilijkste vond, is daarom misschien wel ‘mezelf’. Mijn eigen rol in heel die context zoeken en benoemen, dat was eigenlijk een strijd op zich. Wie ben ik om hiervoor op de barricades te gaan staan? Wat zou ik dan precies willen veranderen? Wat verwacht ik van de mensen die ik betrek en maak ik zelf wel voldoende ruimte voor hun perspectief? Ik geef grif toe dat ik er nachten van wakker heb gelegen. Wat mij telkens dreef om door te gaan was de overtuiging van wat ik zeker niet wilde zijn: iemand die aan de zijlijn kritiek spuit en stil verdwijnt als het werk moet gebeuren, een opiniepaginaheld die zich op de borst slaat voor het hebben van een mening, iemand die de discussie verlamt met alles-wel-overschouwde analyses, iemand die praat in plaats van luistert. Dat zeker niet. Maar wat dan wel? Het antwoord waar ik op ben uitgekomen, is intussen bekend.
Een ‘historian in residence’, dat is geen heemkundige of storyteller, maar een beschikbare en bereikbare publiekshistoricus, een kritische bruggenbouwer die linken legt tussen mensen die vragen hebben over het verleden en mensen die betaald worden om ermee bezig te zijn, die zowel poortwachter als doorgeefluik als vertaler als moderator kan zijn, met een mandaat om de onderhandeling over het verleden van onderop aan te gaan. Niet vanuit een kantoor, maar vanop de straat.
Een deel van mezelf
Die historian in residence is geen rol die ik heb gespeeld, het is een deel van wie ik ben. En doorheen de jaren steeds meer ben geworden. Pas toen collega's die rol zijn beginnen overnemen, heb ik ten volle beseft hoe persoonlijk de concepten en methodes die ik ontwikkeld heb wel waren. Nu te mogen meemaken dat jonge mensen ermee aan de slag gaan, er hun eigen draai aan geven en hun eigen dingen mee doen, is een ervaring die ik alleen kan vergelijken met je kind naar het middelbaar zien vertrekken: het is nog altijd jouw kind, maar het maakt nu in de eerste plaats zichzelf.
Die fierheid maakt het afscheid niet minder zwaar. En ik maak er geen geheim van dat het afstaan van die rol, en het verlies van mijn mandaat om met vragen van onderop aan de slag te gaan, mij best zwaar valt. Zowel persoonlijk als professioneel. Als freelance historica ben ik voor iedereen bereikbaar, maar tegelijk overal de paria. De vragen van onderop blijven komen, maar waar moet ik er nu mee naartoe? Ik zeg vaak dat ik niet getrouwd met de erfgoedsector, maar mijn relaties met academia, het middenveld, de overheid of activistische groepen zijn ook niet bepaald stabiel. Ik wals overal zo’n beetje binnen en buiten, overal te gast maar nergens thuis, veel vrijheid maar weinig zekerheid. Dat ‘historian in residence’-zijn, gaf een duidelijke invulling aan dat pariaschap: plots was ik meer dan ‘de buitenstaander’, maar ook de brug. En dat ben ik nu officieel niet meer.
Dus ja, het wordt wennen. Terug aarden. Relativeren. Bezinnen. En ergens onderweg opnieuw beginnen. Maar voorlopig is het toch vooral dankbaarheid die doorweegt. En de geruststelling van mijn overtuigingen. Dat de weg verschijnt waar de wandeling begint. Dat strijd altijd loont, maar nooit op korte termijn. Dat waar liefde is, leven is. Dat zonder dwarsliggers de treinen niet rijden. Dat vrijheid altijd de vrijheid van andersdenkenden is. En dat Palestina ooit vrij zal zijn.