Volksverhalen

Volksverhalen met een Belgische oorsprong

Omdat het enerzijds niet altijd droge theorie hoeft te zijn anderzijds omdat het goed inzicht biedt in de cultuur van ons land is er nog deze pagina met enkele volksverhalen. Eén ervan hebben verwerkt in een podcast die je hieronder kunt beluisteren.

Waarom de vrouwen van Brussel de mannen op hun rug dragen:

In de tijd van de kruistochten trok menig ridder, vorst of koning uit de Europese landen met zijn gewapend volk naar het Heilige Land. De ongelovigen hadden daar de stad Jeruzalem veroverd, en dus was het de plicht van ieder goed Christen, met het zwaard te hulp te snellen.


Diezelfde situatie deed zich ook in Brussel voor. Iedereen, die maar een wapen kon dragen, stelde zich onder het vaandel van heer Godfried van Bouillon, en onder fanfareklanken en klokgelui verlieten de mannen Brussel.

Maar de fanfareklanken waren spoedig verstomd; droefheid en rouw deden in de straten hun intrede. Weken en maanden gingen voorbij, maar van de kruistocht werd taal noch teken meer vernomen. Dat was de reden, dat het dagelijks gelach en gekijf van de vrouwen bij de bron niet meer was te horen. In plaats daarvan klonk er achter de gesloten vensters steeds vaker gezucht en geweeklaag.

Een heel jaar lang bleven de vrouwen in Brussel verstoken van elk levensteken van hun mannen en geliefden. Grauw en gerimpeld werden hun gezichten, hun trotse gang veranderde in de slepende tred van een oude vrouw en weldra was er niet veel meer over van de mooie vrouwen, die eens van hun mannen afscheid hadden genomen.

Op een dag, om precies te zijn op de 28e januari, verscheen aan de Leuvense poort een onbekende ruiter op een met schuim bedekt paard. Zijn harnas zat onder het stof en stinkende modder, daarom behoefde geen fanfare zijn komst te melden. De burgeressen, rijk en arm, dienstmeisjes en boerinnen, de vrouw van de rechter en van de smid, het liefje van de wachtpost, kortom, alle vrouwen en meisjes die alleen in de stad waren achtergebleven, kwamen toelopen om naar de boodschap van de onbekende ruiter te luisteren.

En deze boodschap klonk de vrouwen als hemelse muziek in de oren: "Jeruzalem werd door de mannen van Brussel veroverd, en de dapperste onder hen, heer Godfried, werd daar tot heerser uitgeroepen. Maar dat is nog niet alles. Heer burgemeester Shayes Iaat bekend maken, dat hij met zijn dappere mannen tegen zonsondergang terugkeert. Ze hebben Leuven al bereikt..."

Misschien wilde de ruiter nog iets zeggen, misschien ook niet. Vast staat echter, dat hij niet meer aan het woord kwam. De vrouwen begonnen door elkaar heen te gillen en te schreeuwen. Ze liepen onmiddellijk naar de poort, gingen op de grond zitten en staarden in de verte naar Leuven, waar hun mannen vandaan zouden komen.

Gelukkig hoefden ze in het gure januariweer niet lang te wachten, of zouden ze plotseling geen last meer van de kou hebben gehad? Maar deze dag kwamen hun geliefden werkelijk naar huis, en de vreugde kende geen grenzen.

Denk nu niet, dat de vrouwen hun mannen op de plaats lieten staan. Welnee! Ze namen hun mannen op de rug, droegen ze door de stegen en straten naar huis, regelrecht naar bed!

En pas de volgende dag begon de viering van de succesvolle kruistocht, die gelijk een hele maand duurde. Toernooien, wedstrijden en feestmaaltijden vonden er plaats.

Maar dat is nog niet alles. Het belangrijkste van deze hele geschiedenis is, dat het sinds die 28e januari weer een plezier was om naar de Brusselse vrouwen te kijken. Misschien is daardoor de gewoonte ontstaan, dat de vrouwen van Brussel ieder jaar op deze dag hun mannen op de rug nemen en rechtstreeks naar bed dragen, precies zoals het vele, vele jaren eerder was gebeurd.

Hoe de stad Antwerpen aan zijn naam kwam.


Toen de beroemde heerser en legeraanvoerder Julius Caesar zich met zijn legioen inscheepte op weg naar Brittannië, liet hij vele van zijn vrienden en volgelingen achter in de provincies op het vasteland, om de veroverde gebieden te verdedigen.


Onder hen was de moedige Salvius Brabo, die zich in Gent vestigde, en naar hem begon men dit gebied na verloop van tijd Brabant te noemen.


Net als Caesar wilde ook Brabo Rome's roem en macht vergroten door het veroveren van belangrijke gebieden in het barbaarse land. Daarom zat hij iedere dag in het zadel, en kende slaap noch ontbering.


Op zekere dag verliet hij met zijn gewapend gevolg de stad Gent en vervolgde zijn weg door kale vlakten en dichtbegroeide heidevelden. De westenwind zorgde zoals gewoonlijk voor mist en laaghangende wolken, en toen het ook nog langdurig begon te regenen, werden de wegen voor de paarden haast onbegaanbaar. Slechts met de grootste moeite konden zij zich uit de drassige bodem bevrijden.


Toen gaf Brabo het bevel: "Afstijgen."


Zelf ging hij op verkenning uit in de naaste omgeving, die dicht met riet was begroeid, en bij zijn terugkomst zei hij: "Er moet hier ergens een rivier of beek zijn, we moeten een doorgang zien te vinden."


"Ja heer, hier stroomt de Schelde en ook de doorgang is hier niet ver vandaan," vertelde een der mannen.


"Welnu, breng ons erheen, dan kunnen we onze weg vervolgen," beval Brabo.


"Graag heer, maar de doorwaadbare plaats wordt bewaakt door de verschrikkelijke reus Draon Antigonus. Vanuit zijn toren aan de oever van de rivier kan hij alles overzien en ontdekt iedereen, die de overkant wil bereiken. Hiervoor moet een zware tol worden betaald, iedereen die de rivier wil oversteken slaat hij de hand af."


"En laten jullie je dat allemaal welgevallen?" vroeg Brabo verontwaardigd, "probeert er dan niemand met de reus te strijden?"


"Zulke waaghalzen zijn er inderdaad geweest, maar de reus heeft ze allen gedood en hun hoofd in de Schelde geworpen," antwoordde de man.


Salvius Brabo bedacht zich geen moment: "Ik zal met de reus mijn krachten meten, en dan zullen we zien wie er zal overwinnen."


Al spoedig kwamen de Romeinen bij een grote stenen toren," en precies op deze plek stroomde de rivier en ook de doorwaadbare plaats was goed te zien. Voor ze echter de nabije oever konden bereiken, weerklonk uit de toren zo'n oorverdovend spektakel, dat het leek alsof de rotsen zich in tweeën zouden splijten.


En daar verscheen Draon Antigonus, zijn zwaard dreigend omhooggeheven. Draon Antigonus was werkelijk reuzegroot, zo groot zelfs, dat de paarden hem niet verder dan tot zijn middel reikten. En toen hij begon te spreken, dreunde het de mannen in de oren. "Jullie willen zeker naar de overkant? Leg dan maar een voor een je hand op het hakblok, zodat ik ze kan afslaan, want dat is de tol die voor de overtocht betaald moet worden. Of is er soms iemand die met mij wil vechten?"


In plaats van te antwoorden trok Salvius Brabo zijn zwaard, gaf zijn paard de sporen en reed het monster tegemoet. Met verschrikkelijke kracht wilde de reus toeslaan, maar Brabo's paard sprong op het laatste nippertje opzij en het zwaard boorde zich diep in de aarde. Onmiddellijk greep de Romein in; voordat Antigonus besefte;wat er gebeurde, lag zijn rechterhand afgeslagen in het gras. De reus schreeuwde het uit van pijn en de toren sidderde op zijn grondvesten. Maar de reus herstelde zich snel; hij probeerde met zijn linkerhand het zwaard uit de aarde te trekken en boog zich daarbij diep voorover.


En weer was de Romein hem te vlug af. Hij greep het wapen met beide handen en trof de reus met zo'n geweldige slag op zijn nek, dat het reuzenhoofd met een wijde boog de Schelde invloog.


Nu was de weg vrij. Maar nog voordat ze de rivier waren doorgetrokken, wierp Salvius Brabo de afgeslagen hand van de reus in de Schelde en riep: "Daar, waar deze hand het water van de Schelde zal bereiken, daar zal de grens van Brabant zijn."


En zo had Salvius Brabo de grenzen vergroot en het land bevrijd van nood en ellende.


Maar daarmee is ons verhaal nog niet ten einde.


Salvius Brabo ging naar Julius Caesar in Brittannië en bracht verslag uit van zijn strijd met de reus. Na zijn woorden te hebben aangehoord, sprak Caesar: "Keer met je gevolg naar deze plek terug en bouw daar een stad, waarover jij moet gaan regeren. Ikzelf zal er voor zorgen, dat het een bloeiende en beroemde stad zal worden."


Brabo liet zich dit geen tweemaal zeggen. Nog in hetzelfde jaar schoten rondom de stenen toren aan de Schelde de huizen als paddenstoelen uit de grond, en steeds meer kwamen er bij.


Dankzij de vele voorrechten en privileges die Brabo van Caesar ontving, werd het al gauw een stad van grote betekenis, die in niets onder hoefde te doen voor de steden van het oude Romeinse Rijk.


Hoe ze genoemd werd? Antwerpen! Van het woord hand-werpen. Nog altijd herinnert de naam van de stad aan Brabo's strijd met de reus Draon Antigonus.


En toen de inwoners van Antwerpen hun stad, na vele eeuwen, een wapen gaven, werd daarop de afgeslagen hand van de reus Draon Antigonus afgebeeld.



De oorsprong van de Schelde

Eens waren Onze Lieve Heer en Sint Pieter op reis. Het werd allengskens avond, en als ze nu hier en daar om nachtverblijf gingen verzoeken, weigerde iedereen zulk kaal volkje in huis te nemen. Op den duur mochten zij overnachten bij een brave, eenvoudige huismoeder, die hen zeer vriendelijk ontving.


's Anderendaags stonden de reizigers al heel vroeg gereed, om weer op te kramen en elders goede werken te gaan verrichten. Dan sprak de Heer tot de huismoeder: "Vrouwken, we moeten vertrekken; doch, omdat gij ons in uw huis hebt opgenomen, moogt gij een wens doen, en - zowaar als ik de Heer ben - hij zal vervuld worden. Zeg vrij, wat ge begeert!"


Het moedertje dacht dadelijk aan het stukje lijnwaad, dat ze gisteren van de wever thuis had gekregen, en zonder langer te narren, zei ze: "Heer, ik verzoek U, dat het eerste werk, dat ik deze morgen zal beginnen, heel de dag blijve duren." - "Toegestaan," zei Onze Lieve Heer, en Hij vertrok met zijn reisgenoot.


Dadelijk zette het vrouwken zich aan het nameten van haar stukje lijnwaad, dat omtrent twaalf ellen lang was, en o, wonder boven wonder, 's avonds te tienen, te elven en te twaalven mat ze nog maar altijd en altijd voort, zodat ze nu honderden ellen bezat.


Spoedig kwam dat grote nieuws ter ore van een baatzuchtig wijf uit de buurt, die zonder uitstel haar gelukkige buurvrouw een bezoek ging brengen. "In geval dezelfde mannen nog terugkeren en in Uw huis willen overnachten," zei ze, "gelief hun dan van mijnentwege te zeggen, dat ze ook bij mij logies zullen krijgen, dat ik heel vereerd en blijde zal zijn, hen te mogen ontvangen."


En zie nu, enige tijd daarna komen de twee heilige mannen terug in dat dorp. De brave moeder zendt hen echter bij haar gebure en verzekert hun, dat zij daar op een vriendelijk onthaal mogen rekenen. Onze Lieve Heer en Sint Pieter trekken er dan ook heen. 's Morgens stond de Heer aan de huisvrouw dezelfde gunst toe als aan de arme: "Zeg, wat gij tot beloning verlangt, en 't zal u geschonken worden." En zij koos hetzelfde, want ze had een beurs met goud, en wilde die gaan tellen. Het werd haar toegestaan.


Nu had het wijf echter een lelijk gebrek... Zij was namelijk altijddurend geplaagd met wat onze boeren een "drupneus" noemen. Geen wonder dan, dat zij bij zichzelf redeneerde en zei: "Eens aan het tellen, jongens, wil ik niet door het allerminste gestoord worden. Als die druppel mij nu maar niet gaat kwellen en mijn tijd roven. Kom, eerst eens ferm gesnoten... dat mijn neuspunt zo droog zij als poer!"


En ze haalde haar geperkte rode zakdoek te voorschijn en bracht hem plechtig aan haar dikke gevel. En... rettetet... rettetet... rettetettetet... rettetettetettetettetet ging het, 'rettetet' altijd maar voor zonder rust of duur..; en er was geen staken of tegenhouden aan. Als 't al lang avond was, en negen, en tien, en elf, en twaalf sloeg op de kerk, stond de hebzuchtige daar nog altijd op dezelfde plek, waar ze 's morgens stond, snuitend, wissend, wissend, snuitend. Ja, erger nog, de druppels waren allengskens groter geworden, zodat de keukenvloer eindelijk op een vijver geleek en het water als een beek door het mozegat stroomde.


En dat was de oorsprong van de Schelde.