Hoogstwaarschijnlijk herken je het gevoel van verveling. Soms is er gewoon even niets leuks te doen. Dan lijkt het alsof het gevoel zomaar is komen aanwaaien en nooit meer weggaat, totdat het plotseling toch verdwijnt. Dat was aan het einde van de negentiende eeuw niet anders; toen waren het vooral vrouwen uit rijke families die zich stierlijk verveelden.
Eline Vere is geschreven door Louis Couperus. Het gaat over de mooie, jonge en rijke Eline die in Den Haag woont. Ze heeft te veel tijd en te veel mannen om te kiezen. Toch gaat het boek lang niet alleen maar over verveling. Zo voert de schrijver Elines neef Vincent op, die een opmerkelijke levensfilosofie heeft, die aan het einde van de negentiende eeuw veel stof deed opwaaien.
Lezen voor de Lijst schrijft: “Het psychologisch inzicht dat Couperus in de tekening van zijn verhaalfiguren toont, kan jou als moderne lezer heel wat leren over jezelf en je medemensen. In de roman komen allerlei levensvragen, die ieder weldenkend mens zich stelt, aan de orde; het boek geeft daarop zeker geen oubollige of ouderwetse antwoorden.”
📚 Laten we beginnen!
Groote, zich rekkende schaduwen, als dansende, zwarte schimmen, wierpen de vlammen in de kachel over den muur en het plafond der donkere kamer. Voor een seconde bleef er dan een lichtglans hangen aan een antieke zilveren kan op een gebeeldhouwd buffet, dat, als een donkere massa, een hoek vulde, aan eenige antieke borden en pullen tegen den wand....
Vincent Vere lag uitgestrekt op zijn divan, en zag bij die telkens herhaalde lichtflikkeringen met halfgesloten oogen rond. Die vreemde, met rossen gloed doorschoten, somberheid van het vertrek deed hem aangenaam de alledaagschheid van zijn, in de Spuistraat gehuurde, kamers vergeten, waar een enkel kostbaar voorwerp van hemzelven vloekend afstak tegen de versleten burgerlijkheid van het ameublement. En hij mijmerde een pooze in die dantesque schemering....
Hij gevoelde zich in de laatste dagen zeer uitgeput. Een matheid verlamde zijn ledematen; het scheen hem, of er lauw water door zijn aderen vloeide in plaats van bloed; een mist scheen somwijlen over zijn hersenen te hangen, zoodat hij niet denken of zich iets herinneren kon. Zijn geaderde oogleden vielen kwijnend over zijn fletsen, lichtblauwen blik; zijn onderlip scheen als moede neer te hangen en er groefde zich daardoor een trek om zijn kleinen mond, die hem iets zeer lijdends gaf. Vaak had hij zich zoo gevoeld, maar thans gaf hij de schuld aan de atmosfeer van Den Haag, die hem deed stikken, en hij verlangde naar veel ruimte en veel lucht, en begreep niet, hoe hij er toe gekomen was, zich te begeven naar een stad, die steeds zoo weinig aantrekkelijkheid voor hem gehad had... Ja, het heugde hem, door den nevel van zijn uitputting heen: hij had een wijle van rust gewild, na al zijn rusteloos trekken en reizen, maar nu reeds werd hij, trots zijn vermoeidheid, door een nervoziteit geprikkeld om zich opnieuw in een maalstroom van veranderingen te werpen. Rust en eentonigheid verdoofden hem, en, niettegenstaande zijne zwakte, bevocht hem steeds een aandrang naar veel beweging, naar veel handeling; een verlangen naar telkens wisselende verschieten, naar een horizont, die steeds week. Toch miste hij alle energie om zich aan eenig werk met kracht te wijden, terwijl zijn veranderlijkheid hem steeds voortdreef in een rusteloos zoeken naar een kring, een omgeving, een betrekking, waarin hij zich thuis zou gevoelen, en die hij niet vond.
De twee weken, welke hij thans in Den Haag had doorgebracht, schenen hem een eeuw van verveling toe. Den dag, nadat hij Betsy en Eline in de opera gezien had, was hij bij de Van Raats komen koffiedrinken en had hij Henk ƒ500 te leen gevraagd; hij wachtte, binnen een paar dagen, geld uit Brussel, naar hij zeide, en zou zijn neef zoo spoedig mogelijk deze schuld afdoen. Henk, die hem kende als zeer vergeetachtig in zulke kwijtingen, had echter niet willen weigeren en hem de gevraagde som ter hand gesteld, en Vincent leefde nu, terwijl het geld hem den eenen dag als water tusschen de vingers slipte, en hij den anderen, met een bijna bekrompen gierigheid, een dubbeltje poogde uit te winnen, in zijn doffe zwakte voort, terwijl de wissels uit Brussel zich wachten lieten.
Over de toekomst bekommerde hij zich weinig; hij had steeds geleefd van het eene uur op het andere; hij had dagen van weelde gekend in Smyrna, en honger geleden in Parijs en Londen, maar, in welke omstandigheden ook, steeds had hem die koorts naar afwisseling voortgejaagd in een ontevredenheid met het tegenwoordige; nu gevoelde hij zich eensklaps, terende op zijn ƒ500, zoo gedésoeuvreerd, dat de last zijner lusteloosheid hem somwijlen bijna zijne zwakte vergeten deed.
Zoo mijmerde hij voort, starende in de duisternis, doorschoten met de rosse vlammen, welke de meubels telkens met spookachtig relief uit het donker deden verschijnen. Hij mijmerde voort in een troosteloos pessimisme.... Waarom zou hij niet zijn zooals hij was? Hij zou weder geld noodig hebben en hij zou het krijgen op welke wijze ook, quand même; waarom niet? Er was geen goed en geen slecht in de wereld; alles was, zooals het wezen moest en het gevolg van een aaneenschakeling van oorzaken en redenen; alles had recht van bestaan; niemand kon iets veranderen aan wat was of zijn zou; niemand had een vrije wil; ieder was een gestel, een temperament en kon niet anders handelen, dan volgens de eischen van dat temperament, overheerscht door omgeving en omstandigheden; dàt was de waarheid, die de menschen steeds met hun kinderachtig idealisme, zeurend over deugd en met een handjevol religieuze poëzie, zochten te bedekken....
- O God, wat een bestaan is toch het leven! dacht hij en vatte het hoofd in de handen, terwijl zijn vingers door het krullende lichtbruine haar woelden. Dit leven ten minste, dat ik nu lijd, zou mij binnen een jaar dood of dol maken. Morgen is als vandaag, niets, niets, eentonig, flauw....
En hij wierp zich als in een zee van herinneringen en overdacht wat hij doorleefd had, en verschillende oorden en steden doemden voor zijn geest op....
- En toch wat een gezwoeg voor niets! murmelde hij en zijn oogen sloten zich, terwijl eensklaps een sluier over zijn heugenis scheen neer te dalen, en een licht zweet hem op het voorhoofd parelde. Het suisde in zijn ooren en een onbepaalde ruimte, iets schrikwekkend wijds rolde zich plotseling uit voor zijn gesloten blik....
Maar die zwakheid, een flauwte nabij, duurde slechts eenige seconden; een diepe zucht slechts hief zich nog op uit zijn borst....
[Bron]
🟡 Wat valt jou het meeste op aan bovenstaande fragment?
🟡 Hoe zou je Vincent aan je vrienden omschrijven?
🟡 Omschrijf in je eigen woorden de levensfilosofie (het wereldbeeld) van Vincent.
🟡 Noteer ongeveer tien woorden die volgens jou het bovenstaande fragment typeren.
⚪ Schrijf Vincent een bericht waarin je reageert op zijn gemoedstoestand en/of wereldbeeld.
⚪ Maak een tekening van Vincent en leg nadruk op zijn houding en gezichtsuitdrukking.
🟢 Is Eline Vere een boek voor jou, denk je? Waarover gaat het boek, verwacht je?
Elma Drayer herleest Eline Vere
Stel dat Louis Couperus (1863-1923) de VPRO-gids van een paar weken geleden onder ogen had gekregen. In de rubriek Achterwerk schrijft een 15-jarig meisje: “Mijn ouders zeggen al vanaf mijn geboorte dat ik op mijn vader lijk en mijn zus op mijn moeder. Pap komt uit een 'sportieve, ongezellige, hardwerkende familie, mam uit een gezellige. Het voelt aan als een wedstrijd tussen mij en mijn zus, en mijn zus is die aan het winnen. Alsof mijn ouders voor mijn geboorte al bepaald hebben dat ik de saaie ben.”
Couperus had er niet vreemd van opgekeken. Wat het meisje beschrijft is de verdunde variant van een denktrant die in zijn tijd gloednieuw was: de mens is gedetermineerd door de wetten van erfelijkheid en milieu, en aan dat noodlot valt niet te ontsnappen. Als een van de eersten in Nederland heeft hij deze naturalistische psychologie gepopulariseerd — vooral in zijn grote Haagse romans: Eline Vere, De boeken der kleine zielen en Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan.
Couperus begon aan Eline Vere in december 1887. Tot dan toe had hij zich, weinig succesvol, bekwaamd in de poëzie. Nu wilde hij een “langen roman” schrijven die het “groote publiek” zou behagen. In de trant van Tolstoi, van Flaubert en Zola, en gebaseerd op het gegoede Haagse milieu waaruit hij zelf kwam. Hij voegde zich daarmee in een trend: in januari 1888 verscheen Een liefde, scabreuze eersteling van Lodewijk van Deyssel, óók met een “zenuwachtige” vrouw als hoofdpersoon. Couperus' biograaf Frédéric Bastet noemt het aannemelijk dat de Haagse schrijver door Van Deyssel werd beïnvloed. Alleen bleef Couperus in Eline Vere zó netjes dat een recensent tevreden constateerde: “Er is geen regel in deze lijvige deelen, die een jong meisje zou kunnen doen blozen.”
Even waarheidsgetrouw beschrijft Couperus de leegheid van het 19de-eeuwse vrouwenbestaan. Een beetje op de chaise longue liggen, piano spelen, naar de opera gaan, eindeloos visites afleggen, een snufje liefdadigheid — méér zat er voor vrouwen uit de betere kringen niet in. Gewoon werken voor je boterhammetje, panacee voor klachten van depressieve aard, was uitgesloten voor Eline, Frédérique en Lili. (Heette je Dien, Leentje of Mina, dan had je natuurlijk nog méér pech gehad.)
De naturalistische noodlotsgedachte raakte allengs uit de mode. Dat Couperus niettemin nog steeds gelezen wordt, is natuurlijk vooral te danken aan zijn verteltalent en schrijfplezier. Daarmee ontstijgt hij moeiteloos de naturalistische clichés. En zelfs tegen regelmatig herlezen blijken de Haagse romans bestand. De personages zijn vertrouwd, de afloop is bekend, maar zelf sadder and wiser, treffen je andere details en inzichten dan tien, dan twintig jaar geleden. Het is de lakmoesproef voor het ware meesterwerk.
[Bron]
🟡 Lijk jij meer op je vader of op je moeder?
🟡 Leg in eigen woorden uit wat "erfelijkheid", "milieu", "noodlot" en "naturalisme" betekenen.
🟡 Waarom had je “natuurlijk nog méér pech gehad” als je Dien, Leentje of Mina heette in die tijd?
🟡 Is er vandaag de dag nog veel over van het 19e-eeuwse vrouwenbestaan?
🟡 Waarom zijn, volgens de auteur, Couperus’ boeken meesterwerken?
⚪ Lees deze bron over Lodewijk van Deyssel. Schrijf daarna een samenvatting van één zin.
⚪ Lees deze bron over schandalige romans. Schrijf daarna een samenvatting van één zin.
🟢 Zijn je gedachten over Eline Vere veranderd? Lijkt het je wat, zo’n naturalistische roman?
⚪ Citeer één zin uit het artikel over Louis Couperus en leg uit waarom je deze zin hebt gekozen.
De sombere levensvisie van het naturalisme
Het gebeurt niet elke dag dat een literaire tekst opschudding verwekt. Toch moet dat rond 1890 het geval geweest zijn na de verschijning van Couperus’ Eline Vere en vooral, kort daarop, de publicatie van de kleine roman Noodlot. Uit allerlei opmerkingen uit die tijd blijkt dat er bij het lezerspubliek (uiteraard een zeer klein deel van de bevolking) onbehagen rees vanwege de uitgesproken fatalistische levensvisie die uit beide boeken zou spreken.
De schrijver trok de witte jas van de anatoom-patholoog aan om de mens te ‘ontleden’. Hoe objectief deze houding ook schijnt, in wezen ging het om een sterk polemische stellingname. Men richtte zich immers tegen wat Vincent Vere noemde het “kinderachtige idealisme”. De pose van wetenschapsman diende als afweermiddel tegen de geschokte reactie van de lezers die met de meest stuitende kweekjes werden geconfronteerd. Het opvallende van het naturalisme, — zeker de Nederlandse variant ervan — is dat het allerminst ‘het leven zelf’ weergaf, zoals men bij voortduring pretendeerde.
De Nederlandse auteurs toonden een opmerkelijke voorkeur voor een bepaald type hoofdpersoon en opnieuw zijn boektitels veelzeggend: Verveling (1892), Een zwakke (1896), Bleeke levens (1899) (alle drie van Frans Coenen). Het gaat om het tegendeel van modellen van deugd: labiele gestellen worden ontleed. Dat houdt in dat de auteur tracht aan te geven hoe de breekbaarheid van een personage ‘verklaard’ kan worden uit determinerende omstandigheden. Een dergelijk positivistisch standpunt mag ons dan tamelijk naïef voorkomen, deze ontbinding in factoren typeert de naturalistische roman. Een alcoholische vader, een hysterische moeder, een zelfmoordenaar in de familie: in de naturalistische roman zijn dat noodlottige verhaalgegevens.
Als onderliggende these van veel naturalistische teksten zou men kunnen aanwijzen: er bestaan zwakke tot misdadige mensen en ze kunnen daar niets aan doen, aangezien ze door erfelijkheid en omstandigheden zo zijn gevormd.
Bepaalde naturalistische ideeën zijn uiteraard door de tijd achterhaald (bijvoorbeeld het blinde geloof in erfelijkheid), maar het debat over ‘ongezonde hoofdpersonen’ gaat eigenlijk tot op de dag van vandaag door. Zo weigerde een Amerikaanse uitgeverij de roman van Brett Easton Ellis (American psycho) te publiceren, omdat daarin te veel gewelddaden voorkwamen. Het is aan het naturalisme te danken als Reve met een sardonische grijs mag verzekeren dat er in zijn nieuwe boek “weer geen enkel normaal mens zal voorkomen.”
[Bron: Ton Anbeek, “De sombere levensvisie van het Naturalisme”, Nederlandse literatuur, een geschiedenis (Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers, 1993).]
🟡 Ben jij wel eens geschrokken van de inhoud van een boek, film, serie of game?
🟡 Waarom is de metafoor “anatoom-patholoog” voor naturalistische schrijvers goed gekozen?
🟡 Stel, jij schrijft een naturalistische roman. Wat zoud een goede titel zijn?
🟡 Waarom is de levensvisie van het naturalisme somber (droevig, pessimistisch)?
⚪ Bereid een korte presentatie voor waarin je een actuele gebeurtenis koppelt aan de stelling: “Er bestaan zwakke tot misdadige mensen en ze kunnen daar niets aan doen, aangezien ze door erfelijkheid en omstandigheden zo zijn gevormd.”
🟢 Zou je nu aan een vijfdeklasser goed kunnen uitleggen wat een naturalistische roman is?
Gedetermineerd en toch vrij?
Stel dat de wereldgeschiedenis, om het zo te zeggen, zou kunnen worden ‘teruggedraaid’ tot 1 januari 1600 om vanaf die dag weer ‘verder te draaien’. Wat dan? Zou er dan nog een slag bij Nieuwpoort worden uitgevochten? Zou Marx nog in 1848 Het Communistisch Manifest publiceren? Zou Einstein weer opnieuw de relativiteitstheorie formuleren? Zou John Kennedy ook dan worden vermoord? Zou ik dan ook nu achter de computer zitten? Sommige filosofen die zichzelf determinist noemen, beantwoorden deze vragen met een onverschrokken ‘ja’.
Wat zo'n determinist denkt, kan ik als volgt samenvatten: de toestand waarin de wereld zich nu bevindt, is gedetermineerd door de wetten van de natuur en de toestand van de wereld miljoenen jaren geleden. En onder ‘de toestand van de wereld’ verstaat hij dan de distributie van atomen en moleculen in de kosmos op een bepaald tijdstip. Dus: gegeven de wetten van de natuur, alsmede gegeven de distributie van atomen en moleculen in de kosmos miljoenen jaren her, zo zegt hij, kon het niet anders of er zou in 1600 een slag bij Nieuwpoort plaatsvinden en zou Marx in 1848 zijn Manifest publiceren, zouden Einstein en Kennedy datgene doen waarom ze beroemd werden et cetera.
Dat het determinisme door velen is bestreden laat zich wel raden. Immers, als dít determinisme waar is, dan zijn toch ook al onze handelingen gedetermineerd? En als dat zo is dan zijn we toch niet vrij? En als we niet vrij zijn, dan kunnen we toch ook niemand verantwoordelijk stellen voor bijvoorbeeld de moord op Kennedy? We zijn dan toch voor onze handelingen evenmin verantwoordelijk voor als voor onze lengte, of de kleur van onze ogen, of voor het feit dat deze bepaalde man en die bepaalde vrouw onze ouders zijn (deze de mijne, die de jouwe)?
Nu beweren veel filosofen evenwel dat dit determinisme, als het waar is, niet al deze verbijsterende gevolgen heeft. Zelfs als het determinisme waar is, zeggen ze, kunnen we nog best vrij zijn. Vrijheid en determinisme sluiten elkaar niet uit. Hun argument is, zeker op het eerste gezicht, behoorlijk aannemelijk. Ze beginnen zich af te vragen wanneer iemand nu eigenlijk vrij is. Wanneer ben jijbijvoorbeeld vrij om uit je stoel op te staan? Het antwoord luidt: je bent vrij om op te staan wanneer jij wilt opstaan en wanneer je niet gedwongen wordt in die stoel te blijven zitten, bijvoorbeeld doordat je bent vastgebonden, of tweezijdig verlamd. En wanneer is Ali vrij om bij de verkiezingen op de partij van haar keuze te stemmen? Wanneer ze op partij A wil stemmen en niemand haar belemmert dat te doen (of met sancties dreigt als ze voor A stemt). En wanneer is Willem vrij om het Museumplein over te steken? Als hij dat plein wil oversteken en niet belemmerd wordt door bijvoorbeeld pleinvrees.
Iemand is dus vrij in het verrichten van een bepaalde handeling, zo zeggen deze filosofen, wanneer hij niet belemmerd wordt te doen wat hij wil doen.
Maar let nu op. Een bepaalde handeling kan vrij zijn in deze zin, ook als het determinisme waar is. Ga maar na. Jij zit in een stoel en je wilt opstaan. Niets is er wat je belemmert om op te staan, geen touw, geen verlamming, geen fobie. Maar dát jij de wil hebt om op te staan — ja dat, zegt de determinist, is zeer zeker gedetermineerd door de wetten van de natuur en de toestand van de wereld miljoenen jaren gelden. Determinisme en vrije wil zijn dus prima verenigbaar. Of neem Ali, die op partij A wil stemmen. Niets belemmert haar, geen verlamming, geen sancties, geen dreigementen. Dus is ze vrij in die handeling, zelfs, zoals de determinist denkt, als haar wil om op A te stemmen de onvermijdelijke uitkomst is van de wetten van de natuur en de toestand van de wereld miljoenen jaren geleden.
Volgens mij valt er tegen deze redenering weinig in te brengen — althans, zolang men onder 'vrijheid' verstaat wat de determinist eronder verstaat. Maar in het dagelijks leven verstaan we onder vrijheid vaak iets heel anders. En die vrijheid (laten we haar'metafysische vrijheid' noemen) is beslist niet verenigbaar met determinisme. Ik bedoel dit. In het dagelijks leven noemen we iemand 'vrij' wanneer hij of zij een keuze kan maken. Willems handeling A is een vrije handeling wanneer Willem een serieuze keuze had om handeling B te verrichten en A na te laten. Ik ben vrij ten aanzien van het opstaan uit mijn stoel, als ik ervoor kan kiezen uit mijn stoel op te staan, terwijl ik er ook voor kan kiezen te blijven zitten.
Welnu, de determinist ontkent nu precies dat dit mogelijk is. Hij ontkent dat ik ervoor zou kunnen kiezen te blijven zitten terwijl ik er ook voor had kunnen kiezen op te staan. Ik kan, zegt hij, er niet voor kiezen iets te willen. Of nog eenvoudiger: ik kan, zegt hij, niet kiezen. Ik heb, zegt hij, geen metafysische vrijheid. Determinisme is dus verenigbaar met vrijheid opgevat als 'afwezigheid van belemmeringen' maar onverenigbaar met metafysische vrijheid.
Ten slotte, welke vrijheid is nu vereist voor verantwoordelijkheid? Is dat metafysische vrijheid of de vrijheid waar de determinist het over heeft? We kunnen, denk ik, eenvoudig inzien dat dat metafysische vrijheid is. Immers, hoe kan ik verantwoordelijk worden gesteld voor een handeling die ik heb verricht maar die ik onmogelijk niet had kunnen verrichten? Dat kan evenmin als dat ik verantwoordelijk wordt gesteld voor het aantal malen dat ik per dag met mijn ogen knipper — in beide gevallen heb ik geen keuze.
[Bron]
🟡 Welke conclusie(s) trek jij na het lezen van bovenstaande tekst?
Marcellus Emants
Marcellus Emants is één van de eerste Nederlandse naturalisten. Zijn eerste prozawerk, Een drietal novellen uit 1879, wekt ophef omdat Emants zijn personages volgens de naturalistische principes ten onder laat gaan aan de determinerende factoren van ‘ras, milieu en moment’, zonder moreel commentaar of uitzicht op een betere afloop. Hierin gaat Emants zelfs verder dan het Franse voorbeeld van Emile Zola.
Uit Emants’ werk spreekt een radicaal pessimisme, zonder veel uitwegen of mogelijkheid tot ontsnapping. In zijn belangrijkste boek, Een nagelaten bekentenis uit 1894, doet hoofdpersoon Willem Termeer verslag van de moord op zijn vrouw. Het verhaal is in de ik-vorm gesteld, wat een belangrijke proza-vernieuwing vormt voor die tijd. Deze vertelwijze moet de indruk versterken dat Termeer een willoos voorwerp is van erfelijke factoren en dat de doodslag onafwendbaar is. Dit fatalisme is typerend voor Emants. Het blijkt ook uit zijn roman Juffrouw Lina uit 1888, waarin een erfelijk belaste diensbode naar de zelfmoord wordt gedreven.
[Bron]
Marcellus Emants lijkt nogal wat feiten uit zijn echte leven gebruikt te hebben voor zijn romanfiguren. Zo was hij een ongemotiveerd scholier en student, die de dood van zijn vader aangreep om niet af te studeren. Daarin lijkt hij op Termeer uit Een nagelaten bekentenis. Net als Termeer leefde hij verder van de erfenis, zonder nog ooit een betrekking aan te nemen. Wat de vrouwen in zijn leven betreft kon hij ook wel uit een naturalistische roman weggelopen zijn. Zijn eerste vrouw overleed na twee jaar huwelijk, zijn tweede na twintig jaar. Zijn derde vrouw, een Berlijnse actrice, was een lastige, veeleisende luxepop. In dit laatste huwelijk kreeg Emants een kind, een ziekelijk dochtertje, dat door hem schromelijk verwend werd. Het huwelijk was een ramp.
[Bron]
Mijn vrouw is dood en al begraven.
Ik ben alleen in huis, alleen met de twee meiden.
Dus ben ik weer vrij; maar wat baat me nu die vrijheid?
Ten naastenbij kan ik krijgen, wat ik sinds twintig jaar - ik ben vijf en dertig - verlangd heb; maar thans durf ik 't niet nemen en zoo heel veel zou ik er toch niet meer van genieten.
Ik ben te bang voor elke opwinding, te bang voor een glas wijn, te bang voor muziek, te bang voor een vrouw; want alleen in mijn nuchtere morgenstemming ben ik me zelf meester en zeker te zullen zwijgen over mijn daad.
Toch is juist die morgenstemming ondraaglijk.
In geen mensch, geen werk, geen boek zelfs eenig belang te stellen, doel- en willoos om te dwalen door een leeg huis, waarin alleen het onverschillig schuwe gefluister van twee meiden rondwaart als het verre gepraat van bewakers om de cel van een afgezonderde krankzinnige, nog maar aan één ding te kunnen denken met het laatste beetje begeerte van een uitgedoofd zenuwleven en voor dat ééne ding te sidderen als een eekhoorntje voor de fascineerende blik van een slang... hoe houd ik zoo'n afschuwelijk leven dag in dag uit, ten einde toe, nog vol?
[Bron]
🟢 Welk verhaal spreekt je, na het lezen van de verhaalfragmenten, meer aan? Eline Vere of Een nagelaten bekentenis?
Scroll door naar 2:26.
Waar komt de naam ‘naturalisme’ vandaan? Over welke ‘natuur’ gaat het?
Is ieder mens (ten dele) gedetermineerd? Welke factoren spelen een rol?
Bevatten sommige recente(re) boeken elementen van het naturalisme?
Komen er ook normale mensen voor in Nederlandse literatuur?
Noodlot, Louis Couperus (1890)
Een nagelaten bekentenis, Marcellus Emants (1894)
Van de koele meren des doods, Frederik van Eeden (1900)
Een liefde, Lodewijk van Deyssel (1887)
Kenmerken van de naturalistische roman, DBNL (artikel)
Wat wil het naturalisme?, DBNL (artikel)
Literatuur als wetenschap, Literatuurgeschiedenis.nl (artikel)