huis de Rode Molen

detail van gevelsteen ''de Rode Molen'', Buitenkant 7 in Zwolle


De plek

Huis de Rode Molen wordt in de 17e en 18e eeuw enkele keren in de archieven genoemd. Het huis stond aan de Geerstraat-noordzijde. Het was waarschijnlijk het derde huis vanaf de hoek met de Burgwal. Op de foto hieronder zichtbaar als het hoge huis met de zonneluiken. Vorm en gevelindeling verwijzen naar een hoge ouderdom. 

Op de bijgevoegde foto is uiterst rechts zijmuur en dak van huis de Rode Molen te zien, tijdens de afbraak van de hoekwoningen voor de uitbreiding van de Nutsspaarbank in 1970/71. Ook huis de Rode Molen is verdwenen voor deze nieuwbouw van de Nutsspaarbank. Op de foto is helemaal links de ''oudbouw'' van de Nutsspaarbank zichtbaar,  tot voor kort in gebruik als SNShistorisch centrum/Frans Walkate archief.

foto uit beeldbank Stadsarchief Kampen

naam de Rode Molen

Het waarom van de naam is niet duidelijk. Het kan een verbastering van runmolen zijn, maar deze stankoverlast gevende bedrijven stonden juist aan de andere zijde van stadsgracht De Burgel. Een verbastering van rosmolen misschien? Of bezat een eigenaar/bewoner een rood geverfde molen? Niet uitzonderlijk in geval van houten standaardmolens, het type molen buiten de Cellebroederspoort.


1688: eerste vermelding van de naam de Rode Molen

Een eerste vermelding van de naam van het huis werd aangetroffen in een akte uit 1688. Bewoner is op dat moment Jacob Jansen Roerinck. Waarschijnlijk wilde Jacob, weduwnaar van Petertien van Dijck, hertrouwen. De akte gaat over het regelen van de nalatenschap van Petertien voor hun kinderen Jan en Herman. Voor Jan en Herman samen werd 300 carelsguldens gereserveerd, waarvoor het huis onderpand was.

Drie jaar later is het huis opnieuw onderpand. Willemtie Henriks, inmiddels weduwe van J. Roerink, sluit dan een lening af met het huis als onderpand. Over Jacob Janssen Roerinck is verder niets te vinden.

Opvallend in het verdere onderzoek naar huis de Rode Molen is dat steeds dezelfde familienamen opduiken. De families (Van) Dijck, Bulter, Leussen, Pastoor en Van Gogh waren allemaal ''verzwagerd'' aan elkaar. Men trouwde meestal meerdere keren en soms met een volle neef of nicht. Hoe de familiebanden precies lagen is (nog) niet te achterhalen. Uit de akten over de ''erfdelen'' blijkt dat de families behoorden tot de beter gesitueerden in Kampen.


1704: Berend Bulter is eigenaar van de Rode Molen

Bij het reserveren van een moederserfdeel in 1704, verschijnt opnieuw huis de Rode Molen in een akte. Het huis is dan in bezit van Berend Bulder. De familie Bulter (ook Bulder of Bolter) verscheen in het midden van de 17e eeuw in Kampen. Rond 1660 zagen vier broers Bulter -Lambert Berends, Gerrit Berends, Luchien Berends en Thijs Berends- kans om pachtboer te worden op het Kampereiland. Waarschijnlijk is Aart Berends Bulter, die namens Daniel van Santen een erf beheerde, broer nummer vijf. Tenslotte woonde rond 1665 een Jan Berends Bulter op een eigen erf en hof in Brunnepe. Het lijkt erop dat rond 1660 zes broers vanuit de buurtschap Werven aan de IJsseldijk bij Wapenveld naar de IJsseldelta verhuisden.

 

Jan Berentsen Bulter, pompenmaker

Uit enkele archief-akten is bekend dat Jan Berentsen Bulter pompenmaker was. Juist in de 17e eeuw deden zich op het gebied van pompen nieuwe ontwikkelingen voor. In 1648 stelde het Kamper gilde van de grofsmeden voor om het voorgeschreven meesterstuk, een putrad, te vervangen door een ploegijzer. Putraderen werden eigenlijk niet meer gebruikt. Zij waren vervangen door pompen. Een tiental jaren later blijkt dat de ''pompenmaeckerije'' gevestigd was in het Vleeshuis. Dat moet het pand op de Botermarkt zijn geweest.   

     hieronder op een tekening van A.J. Reijers naar een gravure van P. Utewael uit 1598, collectie SNShc/FransWalkatearchief

De elzenstammen voor het maken van pompen lagen te wateren in een hoek van de gracht rond de schans over de IJssel. Zij moesten weggehaald worden als de gracht werd schoongemaakt. 

In 1711 kwam er onderscheid tussen houtenpompenmakers en lodenpompenmakers. De eersten werden lid van het timmermansgilde, de laatsten van het metselaarsgilde.

hiernaast de schans op de stadsplattegrond van P.  Utewael uit 1598 met de hoek voor elzenstammen

Jan Berentsen en zijn vrouw Berentien Evers woonden ''op ten Noort'', nabij de Riete en de Bagijneweide in Brunnepe. Daar woonden zij te midden van boomgaarden, iets achteraf van de weg. Eén van hun buren was neef Vribbelt Gerrits Bulter. Op 22 mei 1702 kreeg Jan Berendsen 10 goudguldens van de stad wegens zijn hoge ouderdom. Hij overleed een maand later, op 21 juni. Volgens Jans zoon Bernardus hadden zijn kinderen nu ook recht op de erfenis van hun grootmoeder Judith Coops. Blijkbaar was Jan Berentsen Bulter twee keer getrouwd geweest.

hieronder het goed te lokaliseren erf van Jan Berendsen Bulter en Berentien Evers, op de ingekleurde kadastrale minuutkaart 1818 uit de Historische Stedenatlas van Nederland, Kampen.

In 1707 had het echtpaar Willem Leussen en Maria van Gogh schulden bij de voogden over de kinderen van Jan Berendsen Bulter.  De akte bewijst dat Jan Berentsen Bulter bij zijn overlijden nog minderjarige kinderen had. Twee jaar later is deze financiële verplichting overgegaan naar de kinderen van Jans zoon Bernardus. Willem Leussen en Maria van Gogh bewoonden een huis en hof ''buiten de Bovenpoorte', tegenwoordig in de Graafschap. Maria van Gogh komt later in het verhaal terug.

Berent Berentsen Bulter, pompenmaker

Op 30 augustus 1679 leende Berent Berentsen Bulter een totaalbedrag van 777 carelsguldens bij vier verschillende mensen. Als speciaal onderpand golden zijn persoon en goederen. Was dit de jongste en zevende broer uit het Wapenveldse gezin Bulter, die zich in Kampen vestigde? Of hebben we te maken met een zoon van Jan Berentsen Bulter, de pompenmaker? Hoe dan ook, in 1684 diende Berent Bulter een verzoek in voor een werkplaats in het Vleeshuis om pompen te boren. Dit is waarschijnlijk de Berend Bulder uit de akte van 1705, waaruit bleek dat er nog een verplichting van f 150, -  rustte op zijn huis de Rode Molen.

1721: Margarita Assinck, weduwe Jan Gerritsen van Deventer

Bijna twintig jaar later wordt huis de Rode Molen opnieuw genoemd in een akte. Margarita Assinck , sinds 1720 weduwe van Jan van Deventer, nam in april 1721 600 carelsguldens op uit de erfenis van haar vader voor haar kinderen. Als onderpand stelde zij haar deel van de korenmolen met bijgebouwen buiten de Cellebroederspoort en haar woonhuis aan de Burgwal, strekkende achteraan tot het erf van De rode Molen. Haar erf lag voorbij de Geerstraat. De foto hieronder van de hoek Burgwal/Geerstraat toont een huis(je) geklemd tussen het hoekpand met pothuis aan het einde van de Geerstraat en de Nutsspaarbank (foto collectie beeldbank RCE).

Hoewel Margarita in 1723 hertrouwd was, bleef zij financiële problemen houden. Deze problemen werden bepaald niet minder, toen in oktober 1723 ''de vlugt (=wieken) van haar lieder halve moole buijten de Cellebroers poorte was afgewaaijt''. Hierdoor raakte het echtpaar neringloos en zonder kostwinning. In 1729 moest Margarita haar bezittingen verkopen. De halve korenwindmolen ging voor 202 goudguldens naar de steenrijke Ephraim Schulz. Dr. Nessink kocht het ''huisjen op de Burgwall'' aan voor 125 goudguldens.

1750: Maria van Gogh, weduwe Gerrit Cuper

In 1750 was Maria van Goch/Gogh de bewoonster van huis de Rode Molen. Zij leende in dat jaar 200 carelsgulden bij Ephraim Schulz met als onderpand haar woonhuis de Rode Molen. Vijf jaar later is de schuld weer afbetaald. Dit is de zelfde Maria van Gogh als in 1707, toen met een schuld bij Jan Berentsen Bulter, de pompenmaker

Kwam huis de Rode Molen uit het bezit van de familie Leussen?

In 1693 regelde Engeltien Dijks, weduwe van Gerrit Willems Leussen, het vaders erfdeel voor haar zoon Jan. Dat erfdeel bestond uit delen van:

 1. een huis, erf en hof met vier huisjes erachter Bovenpoorte op de hoek van de Heilensteeg (= het huis met de Dolfijnen in de Graafschap)

2.  huis de Drie Roemers ernaast, richting de Venepoort

3.  een huis in de Geerstraat.

In 1705 bedankten Wilhelmus (Willem) Leussen en zijn vrouw Margareta de voogden voor het beheer van de ouderlijke en de geërfde goederen. Blijkbaar was zoon Jan overleden en waren neef Willem en zijn vrouw de erfgenamen. Willems eigen vader was al in 1691 overleden. Zijn eigen vaderlijk erfdeel was nog omvangrijker dan dat van neef Jan.

Margareta of Machteld Rentinck, Willems vrouw, kocht in 1702 voor 800 carelsgulden winkelwaren, waarvoor o.a. de hof aan de Heiligensteeg onderpand was. In mei 1704 was Willem Leussen weduwnaar. Hij bleef achter met dochter Elisabeth.


De vier huwelijken van Maria van Gogh

Wilhelmus Leussen

In 1707 is Willem Leussen hertrouwd met Maria van Gogh en gaat het echtpaar een schuld aan bij de erven van Jan Berentsen Bulter, de pompenmaker. Onderpand is hun huis Bovenpoorte tussen Gerrit Jansen Immeker en Smit, strekkende tot de hof van burgemeester Erkelens. Dat is niet het hoekhuis met de Heiligensteeg. Misschien de Drie Roemers ernaast? In 1713 was Wilhelmus Leussen overleden en Maria reserveerde als vaders erfdeel voor haar kinderen Margareta en Gerrit de helft van haar woonhuis Bovenpoorte, waarop ook nog een schuld van 600 carelsguldens rustte.

Dirk Grim

Waarschijnlijk werd het vaderserfdeel voor Margareta en Gerrit vastgesteld in verband met een huwelijk. In 1714 was Maria hertrouwd met Dirk Grim. Het echtpaar bezat toen een half erf aan de Zeedijk in het scholtambt Zwolle, waarvoor ook de familie Pastoor belangstelling had. Dirk Grim werd op 17 september 1736 op kosten van de kerk begraven in de Bovenkerk. Vanaf maart  1728 tot zijn overlijden was hij koster van deze kerk geweest. De betaling bedroeg f 5,- per maand. Met extra werkzaamheden, zoals het schuren van de (kaarsen-)kronen, de bogen, blakers en kandelaars op de preekstoel, het leveren van bezems, kloksmeer en papier en pennen, leverde dit een jaarsalaris van ca. f 114,- op. Maria van Gogh, weduwe custos Grim,  kreeg over 1737 het zelfde jaarsalaris uitbetaald. In 1738 meldde zich een erfgenaam van Dirk Grim uit het Vlaamse Gent, die Maria beschuldigde van boedelfraude, wat Maria ontkende.

Hendrick ter Veer

Uit de akte over de boedelfraude blijkt dat Maria alweer hertrouwd was. Hendrick ter Veer, weduwnaar van Aeltie Smit, was de bruidegom.

Gerrit Cuper

In 1750 woonde Maria van Gogh in huis de Rode Molen. Zij is dan voor de vierde keer weduwe. Dit keer van Gerrit Cuper. Drie jaar later komt de naam Maria van Gogh voor het laatste in de Kamper archieven voor. Maria klaagde dat zij vanwege haar hoge ouderdom niet langer in staat was haar winkel en huishouden te runnen. Op haar verzoek werden twee curatoren aangesteld, die de voorhanden zijnde goederen gingen verkopen. In 1755 hadden de erven van Maria van Gogh de schuld uit 1750 aan de erven Ephraim Schulz afbetaald.

© Carin Koopman voor cultuurZIEN, aug. 2023