bezint eer ge aan een briard begint...

BRIARD IN NOOD

Zo heet het herplaatsingprogramma van de Duitse Briard Club, de B.C.D.

Geschrokken van het zeer grote aantal honden dat jaarlijks herplaatst of zelfs afgemaakt moet worden,

heeft men een artikel gepubliceerd van Dr. Gaberiële Niepel.

Ik vond hierin zoveel dat m.i. ook voor Nederlandse (nieuwe) Briardeigenaars van belang kan zijn, dat ik

het voor ons blad vertaald heb, in de hoop dat U het zeer aandachtig zult lezen en er iets aan zult hebben.

Mevrouw M.C. Rompelman-Mijnlieff


De hond- een niet democratisch ingesteld roedeldier.

De problemen die tegenwoordig vaak ontstaan bij het houden van honden, liggen eenvoudig daaraan, dat

veel te veel bazen erin tekort schieten om hun honden duidelijk te maken dat zijzélf en niet hun honden de

baas zijn in het familieroedel. En dus dat zijzélf in twijfelgevallen bepalen wat het roedel als geheel, of

individuele leden ervan, te doen of te laten hebben.

Wij zullen moeten aanvaarden dat wolven en honden (zij behoren tot dezelfde diersoort!) geen

democraten zijn, ook al past dat veel hondenbazen en trainers niet in hun straatje.

De concepten “Alfahond” en “dominantie” moeten echter nader bekeken worden; dat blijkt uit recente

onderzoeken.


De regels in een hondenroedel.

Het leven in een hondenroedel verloopt volgens hiërarchische regels. Dat betekent, dat ieder lid een

precies gedefinieerde plaats heeft. Er is een manlijke en een vrouwelijke roedelbaas, de andere

roedelleden staan op een trapsgewijs aflopende plaats daaronder. Dat er altijd maar een manlijk dier

roedelleider zou kunnen zijn is inmiddels een achterhaald idee. Het ziet er naar uit dat in veel gevallen de

teef en niet de reu bepaalt wat er te doen staat. Maar, deze roedelplaatsen blijven niet altijd op dezelfde

manier verdeeld.

Er zijn roedelleden die proberen zich in de hiërarchie naar boven te werken, omdat de hoger geplaatsten

betere levensomstandigheden hebben enz. Maar ook bazen worden ouder, functioneren minder goed, de

aflossing door een jongere komt eraan. De jonge dieren moeten eerst onder elkaar uitmaken, wie de

confrontatie aan mag gaan. Is dat uitgemaakt en heeft dit dier de roedelchef verslagen dan is dit de nieuwe

roedelchef en dienen de anderen hem te gehoorzamen.

In bepaalde situaties kan een lagerstaand dier, dat bijvoorbeeld de snelste sprinter is, het roedel aanvoeren

bij de jacht. Gaat het echter om de territorium grenzen van het roedel, dan is altijd de roedelchef de

aanvoerder.


Echte leiderskwaliteiten herkent men echter aan het niet altijd op zijn strepen staan van het

leidinggevende dier, het niet altijd opeisen van alle beslissingen omtrent behoud, verdeling en

verdediging van wat de roedel is, maar het handelen zoals de situatie dat vereist. Ook de stemming van de

chef speelt mee: is hij goedgemutst dan worden brutale spelletjes van puberende jongeren gewoon

genegeerd. Heeft hij slechte zin, dan volgt een strenge terechtwijzing.

Recente onderzoekingen geven aan, dat het niet gaat om een altijd onveranderde rangorde: vaak komt het

tot een wisseling van plaats, die dan later weer teruggedraaid wordt. Roedelleiders geven soms aan lager

geplaatste dieren rechten die eigenlijk alleen zijzelf mogen uitoefenen. Zij hebben het niet nodig constant

de chef uit te hangen, maar dat kunnen alleen echte leidersfiguren. Rangorde wordt niet vastgesteld door

voortdurende lijfelijke gevechten in het roedel; dat zou fataal zijn voor het gehele roedel daar het met

verzwakking van individuele roedelleden gepaard zou gaan.

Veel wordt er geregeld op een subtiele manier, zonder lichamelijk geweld. Toch wordt er soms wel een

lichamelijke correctie gegeven. Maar deze is zeer precies gedoseerd: kort, beperkt maar heftig. Meestal

maakt dit zoveel indruk dat éénmaal genoeg is. De baas in het roedel is geenszins het lichamelijk sterkste

dier maar hij onderscheidt zich door geestelijke superioriteit, rustige autoriteit en succesvol handelen.

Aan de puppies worden reeds bewust grenzen gesteld door de oudere dieren, want zij moeten leren waar

zij in rangorde staan en dat zij deze moeten respecteren. Gedurende de opgroeiperiode leren de jonge

honden met soortgenoten te communiceren. Een onderdeel van deze communicatie is bijvoorbeeld hoe

men in een situatie de hogere rang van de andere hond herkent, hoe men zich in zo’n situatie gedraagt en

hoe men zelf domineren kan.

Een hond heeft het nodig te leven in een voor hem duidelijke rangorde. Leeft hij met mensen samen, dan

vormen deze zijn roedel. Wanneer de mens toestaat dat de hond een hogere rangorde positie inneemt dan

hijzelf, dan moet hij zich niet verbazen wanneer zijn hond hiervan ten volle profiteert en zijn tanden laat

zien wanneer men hem uit die gemakkelijke t.v.-stoel wil verdrijven.


Zijn plaats in de rangorde betekent veiligheid.


(voor de hond)

De hond is als roedeldier niet alleen erop ingesteld, dat hij zijn plaats in de rangorde moet innemen,

waarin duidelijke regels en verantwoordelijkheden bestaan, hij heeft dit ook nodig! Het is onze taak als

hondenhouder om ons van de eerste dag af aan als roedelleider te gedragen en daarmee die essentiële

houvast te geven. Veel honden die zich niet zeker zijn van hun plaats in de rangorde voelen zich

allesbehalve goed, zij missen het veilige gevoel hun lot vol vertrouwen in de handen van hun roedelbaas

te kunnen leggen.

Vaak staan zulke honden constant onder stress, wat hun hele gedrag nadelig beïnvloedt. Niet voor niets

staat bij therapie voor extreem angstige honden meestal voorop dat er duidelijkheid komt in de

verhouding tot de baas, want vaak blijkt dat de hond, bij onduidelijk geregelde verhoudingen in een te

hoge rangorde leeft.

De bijzondere eigenschappen van de Briard


Nu zijn honden evenwel verschillend op twee zeer belangrijke punten:

1- Tonen zij een uitgesproken streven naar omhoogkomen in de rangorde, of zijn zij tevreden met de

positie die hun bazen hen hebben toegestaan?

2- Wanneer zij een hogere rangordepositie hebben, maken zij daar dan ook gebruik van?


Tja, daarmee zijn we dan bij onze Briards aangeland.

De Briard behoort ongetwijfeld tot die rassen, die een zeer gevoelig begrip hebben voor rangorde en

autoriteit. Waarom is dat zo? Kortom omdat hij niet diegene is waar velen hem voor houden: Hij is geen

klassieke herdershond.

In het domesticatieproces is de hond vooreerst als gebruikshond gefokt, wat natuurlijk bepaalde


karaktereigen-

schappen vereiste. Weliswaar spelen de oorspronkelijke fokdoelen voor een bepaald gebruik


tegenwoordig nog slechts een ondergeschikte rol, maar toch moet men niet vergeten dat onze rassen nog

specifieke genetische eigenschappen meebrengen. Voor het samenleven van mens en hond heeft de

erfelijke aanleg van de hond consequenties, want al naar zijn aangeboren gedragseigenschappen stelt zijn

opvoeding speciale eisen aan ons.


En dit moet men helder voor ogen houden:


1- De Briard zoekt een duidelijk rangorde in zijn roedel

2- Vindt hij deze niet dan zal hij hoogstwaarschijnlijk in de loop van zijn volwassen worden, dus tussen

zijn eerste en derde levensjaar, pogingen gaan ondernemen om zelf een (hoge) rangordepositie te

veroveren.

3- Heeft hij deze veroverd, met subtiele middelen of openlijk, wil hij deze ook behouden. Hij zal

brutaliteiten van zijn mensen niet meer pikken en dit houdt in dat hij in verschillende mate agressie- en

zelfs bijtgedrag zal vertonen.

Waarom is dat zo bij de Briard?


Wel, misschien dringt eindelijk het besef door, dat onze Briards niet de klassieke hoeders en drijvers zijn,

waarvoor zij altijd nog door fokkers worden verkocht. In tegenstelling tot honden als Border- en

Beardedcollies hebben zij altijd ook een taak als waak- en verdedigingshond gehad. Daarvoor moet een

hond de volgende eigenschappen hebben:

1- Hij moet een zekere mate van zelfstandigheid hebben en zelf besluiten kunnen nemen.

2- Hij moet buitengewoon opmerkzaam zijn en alles om hem heen precies in het oog houden.

3- Hij moet zelfbewust kunnen optreden.

4- Hij moet de potentie tot de daarvoor benodigde agressie hebben om zijn verdedigingstaak te kunnen

waarmaken.

Deze vier eigenschappen predestineren hem tot dominerend gedrag.

Natuurlijk is de Briard daarentegen iets anders dan de klassieke kuddeverdedigingshond, die aan hoeden

geen boodschap heeft en “alleen maar” oppassen en verdedigen moet, en wil. Zo is de opvoeding en het

discipline bijbrengen van een Briard eenvoudiger in vergelijking tot de kuddeverdediger maar toch

moeilijker in vergelijking met de alleen hoedende hond.

Waarom? Welnu, de pure kuddeverdediger is gefokt op volstrekt eigen initiatief nemen, hij gaat niet eerst

naar de herder om te vragen wat er nu eigenlijk met die beer moet gebeuren. Hij hoeft ook nauwelijks

commando’s te leren en dus zijn deze honden er niet echt op gericht met mensen samen te leven en gaan

ze hun eigen gang. Eigenaren van klassieke herdershonden hebben daarentegen weinig problemen ermee

hun hond te bewegen allerlei dingen met hen samen te doen, daarvoor is een herdershond tenslotte gefokt.


Tja, onze Briards zijn nu en vermenging van beiden. Zij zijn leergierig en als men hen op de juiste manier

aanpakt, zeer gemotiveerd bij het werk, maar tegelijkertijd hebben zij echt wel hun eigen ideeën en hun

eigen aard. Allereerst echter zoeken zij naar duidelijke verhoudingen onderling en dat is nu juist waar

zoveel Briards bezitters de mist ingaan. Zij kijken niet verder dan deze allerschattigste, teddybeerachtige

knuffeltjes, die zo aanhankelijk zijn aan hun familie, die met hun clowneske gedrag en vrolijkheid allen

blij maken en iedereen verrukken.

En in deze hond zou dan een zelfbewuste hond steken, met een eigen karakter, die zijn familie analyseert,

zijn gevolgtrekkingen maakt en daarnaar handelt?


Problematische hondenbazen.


Als adviseur bij gedragsproblemen onderken ik iedere keer weer dat er drie types hondenbazen zijn die

dominantieproblemen hebben met hun honden.

1- De eerste groep meent dat zij de hond constant met bewijzen van hun liefde moeten overladen.

Iedere wens wordt hem van de lippen afgelezen. Vindt hij zijn voer niet lekker, krijgt hij wat anders, wil

hij op de wandeling beslist naar huis als het regent dan draait zijn baasje vanzelfsprekend om, bromt hij

bij zijn eten dan trekken zijn eigenaren vol begrip zich op hun tenen terug. Aan de hond worden geen

grenzen gesteld, men is tenslotte democratisch. Opvoeding wordt op één lijn gezet met vrijheidsbeperking

en dat wil men het kleine schatje niet aandoen. Vaak gaat het om eigenaren van kleinere rassen maar

het komt ook wel degelijk voor bij eigenaren van grotere honden. En ook bij eigenaren van Briard!

2- De tweede groep gelooft door voortdurende gehoorzaamheidsoefeningen, door het toedienen van

(harde) lichamelijke straffen en het op afstand houden van de hond, zowel lijfelijk als geestelijk, het dier

aan het verstand te moeten brengen wie er de baas is. Deze eigenaren houden vaak grotere honden, niet

zelden in kennels.

3- De derde groep is zich van de noodzakelijkheid van opvoeding principieel wel bewust, maar vindt

dat je het wat ruimer moet zien. Deze mensen bezoeken een hondencursus, oefenen eenmaal in de week,

soms vaker. Op correctieheid bij de oefeningen komt het niet zo nauw. Als de hond niet meteen gaat

zitten, nou ja, bij het vierde commando zit hij toch. Trekt hij aldoor aan de lijn, ja, daar loopt zij beste

vijand, dan doe je daar niets aan. Gewoon alledag moet de hond wel eens gaan zitten of liggen en redelijk

fatsoenlijk aan de lijn lopen, maar verder worden hem geen beperkingen opgelegd, hij loopt zo’n beetje

als dierbare kameraad mee. Deze groep heeft honden van iedere maat en alle karaktereigenschappen.

Briardmensen zijn vaak te vinden in deze groep.

De groepen 1 en 3 kunnen dominantie problemen krijgen. Omdat er aan de hond geen grenzen gesteld

worden op slechts halfslachtig, omdat de eigenaren zich inconsequent gedragen, of dat zij zich gedragen

alsof zij lager in rang zouden zijn dan de hond.

Maar ook de eigenaren uit de tweede groep kunnen problemen krijgen, wanneer zij de verkeerde hond

treffen. Een te angstige hond zal zo’n behandeling niet verdragen en er aan onderdoor gaan, maar geen

dominantieproblemen geven. Een hond met een sterker karakter zal bij zo’n behandeling een gehoorzame,

maar niet gelukkige hond worden. Een hond met een zeer sterk karakter, met ook nog een behoorlijke

aanleg tot dominantie, zou zich tegen de onrechtvaardige hardheid van zijn “baas” kunnen verzetten.

Deze honden uit groep 2 zullen inderdaad gehoorzamer gedrag vertonen dan de honden uit de groepen 1

en 3, maar zij zullen hun eigenaar nooit beschouwen als de leidersfiguur die zij totaal vertrouwen, tegen

wie ze kunnen opzien.

Wat is eigenlijk dominantie?


In de hondenscène wordt tegenwoordig hevig getwist over wat dominantie nu eigenlijk is. Dat gaat van de


mening dat een aanleg tot dominantie bij de hond helemaal niet bestaat, omdat dominantie altijd slechts

ontstaat tussen twee individuen, tot uitersten, die zo ver gaan dat men alleen dan aandacht zou mogen

geven aan de hond wanneer men met hem gaat wandelen, sorry, gaat “jagen”. Want dat is waar het in de

mens – hond verhouding op uitloopt: Men zou zich als mens als aanvoerder bij de jacht moeten bewijzen.

Dat gaat dan zover, dat wij als hondenbazen de hond links moeten laten liggen wanneer we niet met hem

buiten zijn, daar het wolvenroedel zogenaamd alleen met elkaar interageert tijdens de gemeenschappelijke

jacht.

Het is alsof de duvel ermee speelt: De ene groep, die nog nooit heeft willen toegeven dat de hond geen

democratisch wezen is, ziet voor zich een kans in deze relativerende onderzoekingen om de noodzaak

roedelleider te zijn af te wijzen. En daaruit volgt dan dat een hond alleen dan een commando hoeft uit te

voeren als het voor hem zin heeft; al het andere betekent geweld aandoen aan de hond.

De anderen zien in alle mogelijke gedragspatronen van de hond alleen nog maar dominantiegebaren

bijvoorbeeld wanneer een hond gaat liggen op de voeten van zijn baas. Waarom doet hij dat? Dat is toch

duidelijk, hij wil zijn baas domineren, hij wil zijn baas niet laten gaan zonder zijn toestemming. Nu dat

kan in een enkel geval voorkomen, meestal betekent dit gedrag enkel en alleen contact maken door de

hond, uitdrukking geven aan zijn samenhorigheidsgevoel.

Waar ik naar toe wil: In de discussie over dominantie, of er een Alpha is, waaraan men dominant gedrag

herkent, of er dominante honden bestaan, enz. Dwarrelen de idiootste ideeën door de hoofden. Het gezond

verstand blijft in de kou staan.

De slachtoffers zijn de honden, want zij weten niet meer waar zijn aan toe zijn. Wij verhogen uit

onwetendheid dag na dag hun rangordeplaats, zodat zij zich noodzakelijkerwijs als chef gaan gedragen en

dat wordt dan met de grootste verontwaardiging beantwoord: zo’n agressieve hond! Nu wordt van de

fokkers geëist “ze moeten eindelijk ophouden honden agressieve honden te fokken” De verkeerd

behandelde hond wordt afgegeven en als er dan ook nog een rasvereniging is die helpt, dan hoeft men ook

geen slecht geweten te hebben: Men heeft zijn hond tenminste niet naar het asiel gebracht.


Waaraan herkent men dominantieproblemen?


Op z’n allerlaatst als de eigenaar door zijn hond gebeten wordt, zou het duidelijk moeten zijn dat hij een

probleem met zijn hond heeft. Andere eigenaren begrijpen het al, wanneer de hond naar hen in de lucht

hapt, hem zijn tanden toont of zelfs zachtjes en ingehouden naar hem bromt. In de regel wordt pas bij

openlijk agressief gedrag van de hond ingezien dat er iets fout gegaan si. Maar het meeste openlijk

agressieve gedrag heeft een langere of kortere voorgeschiedenis, waarin de hond sluipend geleerd heeft

zijn volwassen menselijke roedelgenoten niet als zijn meerderen te beschouwen. De hond neemt een

machtsvacuüm waar en test in voorzichtige stappen uit hoe ver hij zich omhoogwerken kan. In het begin

komt het misschien ineens tijdens de wandeling bij hem op. Hoewel er geen bijzondere afleiding is, is hij

pas na meerdere malen roepen van zijn eigenaar zo vriendelijk om te komen. Wanneer men hem vraagt

zijn achterste van de voordeur te verwijderen is hij zogenaamd in diepe slaap. Hij bromt een baasje voor

zich heen wanneer zijn eigenaar z brutaal sis zich ook inde keuken op te houden als hij daar zijn bak leeg

wil eten. Bij de borstelbeurt probeert hij voortdurend te ontkomen en als hij doorheeft dat hij in bad moet

verdwijnt hij onder de bank en antwoordt hij op al het roepoen met dreigend geknor. Machtsovername

gebeurt in het begin zo onschuldig, dat de eigenaar niets in de gaten heeft of het niet zo erg vindt. Maar

voordat men het weet verovert de hond steeds meer terrein en begint mensen dingen te verbieden. Dit

maakt hij eerst duidelijk door grommen, dan door happen en tenslotte door bijten. De eigenaren zijn door

de eerste duidelijke tekenen van agressie van hun hond zo verrast dat zij deels uit overrompeling, deels uit

angst instinctief terugwijken. Waarmee de hond heeft gescoord: Zijn gedrag had succes, dus zal hij het

weer proberen. Er zijn maar weinig hondenbezitters zo snel van reactie en beheerst dat zij de hond

onmiddellijk met lage stem dreigend toespreken en in de nek pakken ofwel op zijn rug gooien en hem op

de grond drukken tot hij zich overgeeft. Juist deze reactie op de eerste agressieve poging van de hond zou

meestal de laatste poging van de hond betekenen – hij durft het niet nog eens. Dominant geaarde honden,

vooral tijdens de pubertijd en vooral reuen, zullen ondanks deze maatregelen de uitdaging nog vaker


aangaan. Tekenen van dominantie problemen kunnen zijn:

# Grommen naar mensen

# Tanden laten zien

# In de lucht happen

# Bijten, wanneer iets de hond niet bevalt (bijvoorbeeld lichamelijke nabijheid, aangepakt worden, bij het

eten

gestoord worden, een ruk aan de lijn krijgen, bij de training een tik van zijn eigenaar krijgen, geborsteld

worden)

# Het niet opvolgen van commando’s

# Het slechts aarzelend en incorrect uitvoeren van commando’s

# Het verweren tegen het op de rug draaien

# Het verweren tegen op de een of andere manier vastgehouden te worden

# Het voortdurend trekken aan de lijn

# Het weigeren de plaats te verlaten waar de hond nu net ligt

# Het voordringen bij deuren, gangen en trappen

# Het agressieve gedrag tegenover andere honden

# Het nadrukkelijk opeisen van aandacht

# Het bezetten van strategisch belangrijke plaatsen in huis, (bijvoorbeeld de hal of onderaan de trap)

# Het streven zo haag mogelijke te gaan liggen, (bijvoorbeeld op de bank, het bed, enz.)

# Bij reuen: voortdurend markeren

# Het niet afgeven van dingen

# Het bespringen van mensen

# Het ’s morgens geen aandacht schenken aan de bezitter en hem ‘s avonds niet begroeten als hij

thuiskomt.

Pas op: dit kunnen aanwijzingen zijn dat de hond van zichzelf denkt dat hij een hoge plaats inneemt, maar

dat hoeft niet altijd zo te zijn.

Dominantie uit zich niet altijd alleen in actief dominant gedrag, maar ook in passieve dominantie. Als

hem gezegd wordt de t.v.stoel te ontruimen, draait hij zich behaaglijk brommend op zijn rug en wil eerst

op zijn buik gekriebeld worden. Bij de wandeling komt hij wel aanlopen als hij wordt geroepen maar

draait eerst nog een aantal capriolen om zijn eigenaar heen. Moet hij gaan liggen, dan gaat hij allemaal

grappige pootjes geven. Moet hij op zijn plaats blijven liggen, dan pakt hij gauw een speeltje en brengt

dat kwispelend naar zijn baas, enz. Zulke honden brengen hun eigenaren dan wel niet in gevaar, door zich

agressief te gedragen, maar pogingen tot opvoeding halen nauwelijks wat uit. Vrolijke, vaak

temperamentvolle honden, die ze zijn, bepalen ze met charme hoe het er in het familieroedel aan toe gaat.

De eigenaren merken dit niet of lachen erom. Daarbij wordt dan vergeten dat ten eerste opvoeding en

gehoorzaam zij levensreddend kunnen zijn voor de hond en ten tweede ook zulke passief dominante

honden naar actief dominant kunnen omslaan.


Hoe kan men het nu wel goed doen?


1. Van fokkers wordt verlangd, niet dat zij “agressievrije” honden fokken (een pervers idee) maar dat zij

mensen met belangstelling voor een pup voorlichten over de typische kenmerken van het ras. En niet

alleen maar over de gewenste, leuke kenmerken, maar ook over die dingen die tot problemen kunnen

leiden. Het streven naar dominantie van opgroeiende Briards, vooral reuen, tegenover hun mensen, maar

ook tegenover soortgenoten moet daarbij openlijk worden besproken.

2. Van de fokkers wordt nog meer gevraagd: nl. dat zij zeer goed opletten of iemand überhaupt wel

geschikt is voor een Briard en ook wie bij welke pup past. Iedere verantwoordelijke fokker, die de hele

dag met zijn puppen bezig is, ziet gauw genoeg welke van zijn puppen grote expansiedrang vertoont. Niet

alleen moet de fokker reeds in de eerste acht weken reglementerend ingrijpen, maar hij moet ook heel

goed uitkijken, aan wie hij deze pup kan toevertrouwen en aan wie niet.

3 De hondenbezitters in spe wordt gevraagd om zich precies over het ras te laten inlichten en om zich

met zelf kritiek af te vragen of men het niet liever wil proberen met een ras dat minder problemen geeft

bij de opvoeding zoals bijvoorbeeld een gladhaar Collie. Is de geïnteresseerde persoon zich ten volle

bewust voor welk ras hij besloten heeft, als hij een pup wil kopen en is de fokker van mening een goede

puppenkoper gevonden te hebben, dan gaat het werk verder.

Plaats aanwijzing reeds als pup|


Nu gaat het erom de hond van pup af aan, aan het verstand te brengen waar zijn plaats in de orde der

dingen is, en niet pas als het kleintje al begint je in de maling te nemen of zelfs al zijn tanden laat zien.

Het gekke aan de hele situatie is dat het zo eenvoudig is, je hond te tonen dat hij lager staat dan de

volwassen familieleden. Men heeft helemaal niet veel extra tijd te investeren, men heeft geen hondenclub

nodig en ook geen hondenschool, men hoeft alleen maar te weten hoe een hondenboss zich in de roedel

gedraagt, dat te imiteren daar gaat het om. En dat betekend: Hondeneigenaren moeten autoritair willen en

kunnen zijn. Antiautoritaire opvoeding heeft niets met speciale liefde te doen maar is in strijd met het

wezen van de hond.

Nu menen een heleboel hondeneigenaren dat zij autoriteit over hun hond alleen door (lichamelijke)

hardheid kunnen bereiken. Dat is een volstrekt verkeerde opvatting. Men kan de hond daarmee angst

aanjagen, maar dat betekend bij lange na nog niet dat hij zijn mens ook als autoriteit erkent. Autoriteit

verschaft men zich door een strikte omgang met de hond, door het stellen van regels en het consequent er

op staan dat deze regels niet worden overtreden. Verder door het uitstralen van rust en overwicht in iedere

situatie en door de hond een gevoel van succes te geven wanneer hij iets in samenwerking met zijn baas

doet.

Ook is het belangrijk met vooruitziende blik te denken. Hondenbezitters moeten zich aanwennen de

tekenen die de hond geeft zo snel te duiden dat zij hem altijd een pas vóórblijven. De hond ervaart zijn

mensen zo als alwetende wezens die je met geen enkele truc voor de gek kunt houden.

Eigenlijk komt het hier op neer: De chef handelt, de andere reageren. Met betrekking tot de hond betekent

dat: men bepaalt wanneer en waarmee gespeeld wordt en hoe lang. Wanneer en hoe lang er geknuffeld

wordt. Zelf bepaald men wanneer men gaat wandelen, wat men samen doet tijdens de wandeling, welke

richting men opgaat bij een kruising. Voortdurend signalen te geven door stil te gaan staan, terug te lopen,

van richting te veranderen doet men niet. De hond moet juist leren zelf zij eigenaar in de gaten te houden.

Niet de mens stort zich ́s morgens op zijn hond en begroet hem, hetzelfde geldt voor het thuiskomen ́s

avonds.

De mens kan over alles beschikken, kan eten wanneer en wat hij wil, liggen waar en zolang hij wil, met

andere roedelleden bezig zijn wanneer hij daar zin in heeft. De hond krijgt geen voorrechten die hem op

verkeerde gedachten zouden kunnen brengen. Hij mag niet eten voordat zijn mensen gegeten hebben en


zou iets voor zijn voer moeten zoen in plaats van het zo maar voor zijn neus te krijgen. Hij krijgt ook niet

tijdens de mensenmaaltijd iets van tafel. Hij mag niet op een lievelingsplaats gaan liggen waar hij allen in

het oog kan houden. Hij moet van zijn plaats opstaan wanneer opstaan wanneer hem dat gezegd wordt.

Geestelijk overwicht is één ding, maar men mag niet ontkennen dat het er beslist op aan kan komen dat


men de hond ook lichamelijk de baas kan. De combinatie, “klein teer vrouwtje – een stier van een briard-

reu” kan beslist voor complicaties zorgen. Immers een hond die zijn mens moeiteloos achter zich aan


sleept als er een konijn opduikt of eenvoudig halsstarrig weigert zijn 45 kilo voor de huisdeur weg te

halen, zou best een de neiging kunnen vertonen zijn mens niet helemaal voor vol aan te zien.

Dus toch lijfelijk corrigeren?


Nu zijn we bij het lichamelijk corrigeren aangeland. Dit is (juist bij de Briard) in de regel niet geheel en al

te vermijden, meestal al in de puppy tijd. Hoe disciplineert een leidershond? Hij disciplineert zijn

minderen door aanstaren, starre lichaamshouding, dreigend grommen, greep over de voorsnuit, in het

nekvel pakken, neerdrukken op de grond. Dat gaat razend snel als verrassingsaanval en wordt gedoseerd

in overeenstemming met het brutale gedrag. Zo, en dat staat nu ook ons Briard eigenaren te wachten, in

de regel.

Natuurlijk willen de meeste mensen hun hond liefst alleen met de stem controleren en dat is dan ook het

doel van de opvoeding. Maar op de weg naar dit doel, waar een blik al voldoende is om de hond van een

nieuwe “schanddaad” af te brengen, is een lichamelijke reglementering gewoon zo nu en dan nodig, ook

als is een dergelijke uitspraak tegenwoordig bepaald aanstootgevend. Deze reglementering bestaat er

echter niet uit de hond op te hangen aan een prikband, een schop in zijn zij te geven, zijn ballen om te

draaien, een gerichte klap op zijn kop, maar iets dat overeenkomt met de taal die de hond verstaat.

Natuurlijk kan men met schoppen en slaan de hond pijn doen en hem met deze pijn dreigen wanneer hij

het ongewenste gedrag opnieuw vertoont. Maar als gebaar van een hoger staand dier begrijpt de hond de

bovengenoemde maatregelen niet, wel de greep over de voorsnuit. En wie zijn volwassen honden bij het

reglementeren van de eigen puppies observeert, weet het even goed als de onderzoekers van het gebeuren

in een hondengroep. Deze vormen van reglementeren worden begrepen, leiden niet tot verlies van

vertrouwen, men gedraagt zich erna helemaal normaal, niemand mokt, enz.

Bij minipuppies, die liever spelen willen met de anderen dan opgepakt te worden en dit dan ook

onmiddellijk door middel van hun bijtgedrag willen verbieden, is aanstaren meestal niet voldoende. Een

boos grommend geluid, een greep over de snuit zij effectiever en de problemen krijgen zo helemaal geen

kans.


Briards bij het puppenspeeluurtje.


Minibriards tijdens het puppenspeeluurtje tonen verbazingwekkend weerbaarheidsgedrag, wanneer iets

niet naar hun zin is, ze trekken graag hun lippen op, vallen naar voren aan, happen toe.

Vertoont zo’n pup nu gestoord gedrag? Nee, natuurlijk niet! Hij vertoont test gedrag. Iets is niet naar zijn

zin en hij laat dat merken op zijn hondenmanier en wij zouden hem nu razendsnel met de neus op de

grond van de waarheid moeten drukken: “mij als chef brom je niet nog eens en aan happen is er helemaal

niet bij”.

Puppenbezitters staan dan verstijfd van schrik, zien hun jammerende “baby”, die zich overigens, kort na

de correctie door aanstaren, harde stem en op de grond drukken door de trainer, zich alweer enthousiast in

het vrolijke spel stort en van dat moment af juist heel graag naar de trainer gaat, hem enthousiast begroet

en graag bij hem in de buurt blijft. En dat terwijl deze “slechte” persoon hem zo vreselijk afgesnauwd en

zelfs even kort op de grond gedrukt heeft. En dat niet alleen, hij heeft hem daar gehouden tot dat het

spartelen ophield!


Zelf schrik ik er iedere keer weer van, zoals de puppen bij mij als trainer aansluiten, bij mij zekerheid

zoeken wanneer het b.v. om een bedreigende moeilijke oefening gaat: zekerheid die de eigen mens (nog)

niet geeft. Zulke puppen laten zich zelfs bij het wildste spel met de stem corrigeren, terwijl de eigen baas

het nog niet voor elkaar krijgt zijn pup onder controle te houden wanneer hij hem aan de lijn heeft.

Waaraan zou dat liggen? Ik denk dat juist de Briardpups heel snel merken dat in zo’n groep duidelijke

regels gelden, dat zij door hebben wie die regels opstelt, zelfs zonder dit zelf aan den lijve ondervonden te

hebben.

Krijgen ze dan ook zelf nog eens een correctie, dan is het helemaal duidelijk: Dat is de Chef, daarbij is

alles leuk, lukt alles, enz. De puppen zijn niet bang gemaakt, maar juist vol vertrouwen en plezier. Dit

gedrag vertonen vooral díe puppen, bij wie het door observatie van hun interactie met hun eigenaren en

door gesprekken met die eigenaren al snel duidelijk wordt, dat zij nooit hun plaats hebben geleerd, maar

door hun bazen in een soort luchtledig zijn gelaten.

Nadat ik een kleine duizend puppen heb leren kennen staat voor mij onomstotelijk vast: Al heel klein

zoekt een puppy naar een vast oriënteringspunt, een persoon die hij vertrouwen kan, die hem niet alleen

eten geeft en met hem wandelt, maar die hem ook de dingen des levens toont, die voor hem een kader met

vaste grenzen schept, waarbinnen hij van zijn vrijheden genieten kan. Een persoon, die ook om hem

lachen kan, tegen wie hij best een brutaal mag zijn, die gedoseerd ingrijpt, hem niet constant onder de

duim houdt. Briards zij m.i. heel bijzonder sensibel en maken snel misbruik van de zwakheden van hun

bazen.


Opvoedingscursus en hondensport als oplossing.


Wat bij de puppy verzuimd werd, wordt niet beter. Integendeel: Op een bepaald moment komt de jonge

hond niet meer zo braaf als hij geroepen wordt, gaat verder weg, heeft meer belangstelling voor de andere

honden dan voor zijn eigenaar. Trekken aan de lijn heeft hij altijd al gedaan, maar nu doet het echt pijn,

omdat hij zo zwaar geworden is. Tja, en dan krijgt men het idee, misschien moesten we toch maar eens

een opvoedingscursus gaan doen?

En hier hebben we dan meteen het volgende foute idee: Het bijbrengen van netjes aan de lijn lopen, zit,

af, blijf, enz. zou net als supergoed een spoor volgen of een foutloos parcours bij agility, een bewijs zijn

van een functionerende rangordeverhouding.

Natuurlijk, een hond die zijn mens als chef accepteert, zal bevelen, voor zover ze hem goed zijn

bijgebracht en hij ze begrijpt, uitvoeren. Maar omgekeerd gaat het niet op. Alleen omdat een hond

opdrachten uitvoert, is het nog helemaal niet zeker dat hij zijn chef als chef accepteert. En waarom?

En hier komt het thema motivatie om de hoek kijken. Waarom zou een hond er zich tegen verzetten om

op bevel een parcours af te rennen als dat voor hem het leukste is wat er is? Waarom zou hij weigeren te

gaan liggen, als het hem niks kan schelen of hij staat, zit of ligt? In hoeverre een hond zijn baas werkelijk

als chef accepteert ziet men pas als hij bevelen krijgt die in strijd zijn met zijn eigen innerlijke verlangens.

Hij is bijvoorbeeld doel op andere honden, laat hij zich op bevel aan een losse lijn verder meenemen of

niet? Hij is dol op water, maar mag er deze keer niet in omdat hij een blaasontsteking heeft; laat hij zich

terugroepen of niet? Hij zit blij in de auto op weg naar het bos, verheugt zich als een gek op het spelen en

rennen, wil er zo gauw mogelijk uit, blijft hij dan toch netjes zitten en wacht op het teken dat hij eruit mag

of stort hij zich naar buiten?

Dat bedoel ik nu; juist omdat bij de opleiding de honden gemotiveerd worden, is een succesvol gelopen

wedstrijd niet beslist aan het feit te danken, dat onze hond ons als chef erkent maar alleen aan het feit dat

hij geleerd heeft dat hij met ons samen plezier kan hebben. Natuurlijk is daar aan de ene kant niks mis

mee. Mens en hond werken tezamen, beide hebben zij plezier, dat versterkt de onderlinge verbondenheid.

Het kan ook rangorde stabiliseren, maar het is geen garantie voor het werkelijk als meerdere aanvaarden

van de eigenaar door de hond. Het is geen kunst een hond iets te laten doen dat hij sowieso graag doet of

te laten wat hem niet kan schelen. Hem ervan af te brengen iets te doen dat hij hartstochtelijk graag wil, of


iets te laten doen waarvan hij totaal het nut niet inziet, dat vraagt dat de hond inziet, dat hij nu eenmaal

datgene moet doen, wat de chef hem opdraagt. Honden hebben daarmee geen probleem, de mensen

maken er een probleem van. Omdat zij menen, als partners heb je gelijke rechten in de omgang met

elkaar. Er zijn trainers die hun klanten in alle ernst wijsmaken dat zij het zijn die niet goed met hun dier

communiceren als dit niet op de plaats wil gaan liggen. Als trainer maak je mee, dat inderdaad veel

hondeneigenaren zo verward met hun honden communiceren dat die echt niet meer weten wat ze moeten

doen. Maar daaruit mag men niet concluderen, dat het altijd om misverstanden gaat. Vaak gaat het om

testgedrag. Staat de ouwe er nu op, dat ik doe wat hij wil, of niet.

De eigenaar heeft in de dagelijkse omgang verzuimd aan de hond duidelijk te maken, dat uiteindelijk hij,

als mens, de beslissingen neemt.


Het verschil tussen bijbrengen en gehoorzaamheid eisen.


Helaas wordt in de moderne hondenopvoeding vaak een ernstige fout gemaakt. De eerste fase klopt nog:

men brengt met motiverende opvoeding de hond iets bij, zodat hij begrijpt wat men van hem wil,

bijvoorbeeld op de plaats blijven, of apporteren, of iets loslaten.

Maar de tweede fase ontbreekt: het op bevel laten uitvoeren van het geleerde. Is de hond na het derde

bevel nog niet gaan liggen, dan gaat de hand in de snoepzak, gaat naar beneden, en, voilá, de hond ligt.

Heeft hij nu een bevel opgevolgd en wordt met iets lekkers beloond? Nee, hij heeft zijn mens erop

getraind, eerst een snoepje neer te leggen voordat hij gaat liggen. De hond, na de tweede vriendelijke

aanmaning aan te pakken en met de handen op de grond te leggen, dat grenst toch echt aan lichamelijk

geweld en moet daarom principieel afgewezen worden. Wat leert de hond? “Of ik een bevel opvolg of

niet, beslis ik uiteindelijk zelf”.

Op die manier kan ook deelnemen aan een opvoedingscursus de mens-hond verhouding niet alleen

verbeteren maar zelfs verslechteren, want:

1. De hondeneigenaar gelooft eerlijk, dat hij zich nu op de cursus bezig houdt met de opvoeding van zijn

hond,

oefent misschien ook nog thuis. Maar verder blijft alles bij hetzelfde.

2. Heeft de hondenbezitter helemaal pech, dan komt hij terecht bij een vertegenwoordiger van de moderne

troetel-strategie: de hond gaat niet liggen? “Dan heb je hem niet op de goede manier gemotiveerd!”

De

hond leert om zijn mensen niet serieus te nemen en om ze te manipuleren.

Dan wordt de hond geslachtsrijp, hij groeit langzaam naar de volwassenheid en tot dusverre heeft

hij constant dingen mogen doen die eigenlijk aan de chef voorbehouden zijn. Hij heeft

samengeleefd met mensen die geen leiderskwaliteiten hebben. Hij trekt zijn consequenties en doet waar

hij zin in heeft.

Vaak merkt nog steeds niemand wat, wanneer datgene waar de hond zin in heeft niet al te zeer in strijd is

met de interessen van zijn mensen. Maar dan komt de dag dat de mens iets wil, wat de hond absoluut niet

wil. Hij moet uit de weg gaan, omdat zijn mens dit keer een blad met glazen in de hand heeft en niet een

omweg om de hond durft te maken zoals hij anders doet. Men wil immers de hond niet storen. De hond

reageert niet op de stem, krijgt een klein duwtje, om hem op te laten staan. Hij sliep net heel lekker en

voelt zich zeer gestoord, dus zal hij zijn mens minstens aangrommen. Immers, de mens toont hier een

gedrag dat een ondergeschikte niet past. Want als zodanig ervaart de hond zijn mensen. De hond handelt

logisch consequent – de mens is hier de mislukkeling.

3. En hoe gaat het verhaal verder? Men geeft deze hond af en haalt een andere, misschien van een andere

fokker “die niet zulke agressieve honden fokt”. Zelfkennis gelijk aan nul. Slachtoffer is de hond – ik

hoef geen


Briard-eigenaar te vertellen hoe gevoelig deze wolbalen zijn, hoe sterk zij zich aan hun familie hechten.

Over verkeerd begrepen dominantieproblemen


Hoe belangrijk het ook is als hondeneigenaar de rangorde in het familieroedel steeds in de gaten te

houden, dat betekent nog niet, dat men in ieder probleem met de hond een dominantie probleem moet

zien. Niet iedere hond, die naar zijn eigenaar gromt, doet dit om te domineren, Vaak is de hond door het

gedrag van zijn mensen in de war gebracht, beangstigd, voelt hij zich in de hoek gedreven en bromt, hapt,

bijt als afweer, omdat hij het gevoel heeft zich te moeten verdedigen. Onder deze omstandigheden met

lichamelijke onderwerping van de hond te reageren, omdat men meent met dominantieproblemen te doen

te hebben, maakt de zaak alleen maar erger. Niet iedere vorm van ongehoorzaamheid betekent dat de

hond zijn eigenaar niet als chef respecteert. Al is het zeker waar, dat men een jagende hond, als het lukt,

slechts door dominantie en uiterst consequente opvoeding daar vanaf kan brengen, meestal is het toch

gewoon de jachtdrift die er met de hond vandoor gaat. Een hond die zo panisch bang voor de auto’s is dat

hij als een wilde aan de lijn trekt om van straat weg te komen, is niet primair bezig te twijfelen of zijn

baas het recht heeft de wandelroute te bepalen, zijn angst telt en verder niks. Een hond die door

onvoldoende socialisatie met andere honden in zijn puppentijd een gestoorde verhouding tot soortgenoten

heeft, en deze alleen “opvreten” wil, kan weliswaar slechts door dominantie van zijn eigenaar onder

controle worden gehouden, toch hoeft zijn agressie tegenover soortgenoten niet te betekenen dat hij aan

de positie van zijn eigenaar twijfelt. Een hond die aan de lijn trekt, is niet automatisch een hond die zijn

plaats in de rangorde niet kent. Op zichzelf staand gedrag bepaald niet waar de hond denkt dat zijn plaats

is, maar al zijn manieren zich te gedragen bij elkaar. Achteraf concluderen dat er zogenaamd een

dominantie – probleem bestaat, helpt net zo weinig als het te ontkennen. Hier helpt inderdaad slechts de

geschoolde blik van een goede hondenopvoeder, die het onderscheid kan maken, of het om een

dominantieprobleem gaat of om wat anders. Want enerzijds neigt hij weliswaar duidelijk naar dominant

gedrag, anderzijds is het echter ook typisch voor hem om, als hij denkt bedreigd te worden, eerder naar

voren te gaan dan te vluchten. De onervaren eigenaar ziet beide keren slechts een brommende en

happende hond.


Slotsom.


Het blijft erbij: Een hond te moeten afgeven omdat men moet toegeven dat men bang voor hem is, dat

iedereen in het gezin moet doen wat de hond wil, om de zaak niet te laten escaleren, dat men moet inzien

geen controle meer te hebben over de eigen hond. Dat alles is een bewijs van armoede voor de eigenaar,

niet voor de hond. Zo’n hond te laten afmaken is een misdaad.

Het is zeer zeldzaam dat een organische afwijking agressief gedrag veroorzaakt bij de hond. In de regel is

bijtgedrag terug te voeren op verkeerd optreden van de mensen. Ik kan slechts bewondering hebben voor

de mensen die de herplaatsing doen en met deze ellende geconfronteerd worden. Mensen die voor een

herplaatsing besluiten kan ik een hart onder de riem steken. Met name bij rangorde problemen is niet alles

verloren. Men kan veel doen om de problemen bij te stellen, of liever nog, niet te laten ontstaan. De

Briard heeft onmiddellijk door, met wie hij te doen heeft en zal, vaak intens gelukkig een echte

leidinggevende “baas” gevonden te hebben, zijn plaats in de nieuwe familie graag innemen, als deze hem

op de juiste manier aanpakt.