het aansluiten en uitmeten van een nokkenschakelaar voor draaizinomkering.
nokkenschakelaar L/R, motor en voeding
Meet de schakelaar uit en controleer aan de hand van de schakeling of de aansluit aanduidingen correct zijn
Sluit de motor aan op de correcte voedingsspanning met de juiste schakeling(ster of driehoek).
Plaats de schakelaar in de "0" stand alvorens de netspanning in te schakelen.
Controleer de netspanning op de schakelaar alvorens de schakelaar naar stand 1 of 2 te verplaatsen.
De spanning moet overeen komen met de toegelaten spanning in de betreffende motorschakeling (ster of driehoek).
Meet de stroomsterkte van de motor
bij het op snelheid draaien: .......A
bij aanzet: ..........A
bij omkering zonder stilstand: ........A
bij omkering met stilstand: .......A
Wat besluit je?
Uit de waarneming merken we dat de aanzetstroom bij het omkeren alsook vanuit stilstand vele malen hoger is dan de stroom tijdens bedrijf.
Wanneer een motor opstart kan men hem vergelijken met een transformator (T1).
De stator (U1-U2) is de primaire, de kooirotor is de secundaire.
Omdat we te maken hebben met een kooirotor is de secundaire kortgesloten.
We hebben reeds vroeger gezien dat de primaire stroom (I1) van een transformator heel hoog wordt bij een kortgesloten secundaire kring (I2 is zeer groot).
De hoge aanzetstroom kan op twee manieren verkleind worden door:
Het verkleinen van de aangelegde spanning.
Een veel gebruikte versie is de ster-driehoek (ΥΔ) aanzet, waarbij de motor die normaal in driehoek (Δ) moet draaien in ster (Υ)wordt aangezet (zie later).
Een andere methode is gebaseerd op het "elektronisch" verkleinen van de aangelegde spanning dmv een "soft-starter"
Het integreren van een weerstand in de secundaire.
Een veel gebruikte versie in het verleden was een sleepringmotor en een aanzetinrichting met rotorweerstanden. Deze versie is door de opkomst van de elektronica in onmin geraakt en zal je enkel nog tegen komen in oude installaties, zoals rolbruggen ed.