-5-
Hoe iemand het klaarspeelt om een kindertekening voor te leggen en de indruk gaande te houden dat vanaf nu de realiteit nooit meer dezelfde zal zijn wist Dirk niet. Claude deed het. Hij liep naast Claude door de straten, op weg naar een restaurant, waar de zaak verder toegelicht zou worden. Het licht in Claudes ogen op het moment dat hij de boskabouter toonde, was hem niet ontgaan. Het was een intelligente blik, van iemand die méér weet en daar enorme vreugde in schept. Het minimale van die tekening moest, op een manier die Dirk tot nu toe ontging, een deurtje zijn dat toegang verschafte tot iets buitengewoons.
“Heb je een idee voor een animatiereeks voor kinderen?”
Claude zag eruit als een volkomen vrij man, terwijl hij begeesterd lachte en zijn hoofd schudde.
“Het is een fenomeen dat de media zal beheersen. Het wordt zoiets als een computervirus, maar het heeft geen computers nodig om zich te verspreiden, en het belangrijkst van al: het brengt geluk. In het begin een beetje, maar het zal groeien, en het wordt een deel van het collectief onderbewuste. Een modern archetype. Over heel de wereld.”
“Het brengt geluk?”
“Het draagt positieve vibes uit.”
“Een talisman.”
Claude stopte even en keek bewonderend naar zijn gezel.
“Dat is een geschikt woord, Dirk. Een talisman.”
“Je kabouter is een talisman.”
“Een lucky ticket. Een talisman.”
Het restaurant had op de naam van Nollet een tafel voor twee vrijgehouden. Dirk was opgelucht dat hij niet in jeans en T-shirt was opgedaagd. Het was een chique gelegenheid met zicht op het stadspark. De kok, zei Claude, was de beste in de stad, maar weinigen wisten dat. Hij had zin om nog eens echt fijn te eten vandaag, en Dirk was de perfecte partner daarvoor.
Een volgende verrassing voor Dirk was het moment waarop de bestelling opgenomen werd. Hij vroeg als aperitief een martini en hoorde Claude, na enig nadenken, een Sprite bestellen.
“Geen alcohol voor jou?”
“Al vier maanden niet meer. Je weet niet wat alcohol verwoest in je leven. Ik ben zo ver gegaan, allerlei excessen... Schoon schip, Dirk. Hier zit een man die schoon schip heeft gemaakt. Het was erop of eronder. Zoals je ziet, heb ik het gehaald. Je moet weten...”
Even zweeg Claude toen de ober de drankjes neerzette, om dan op gedempte toon voort te gaan.
“Je moet weten dat ik een jaar in de gevangenis heb gezeten. Daar heb ik grote schoonmaak gehouden, jongen. In mijn lijf, maar ook hier.” Hij wees naar zijn voorhoofd en glimlachte.
“Ik sta te kijken van jou”, gaf Dirk toe. “Indrukwekkend. Je ziet er ook prima uit. Kan je het aanzien dat ik dan wel alcohol drink?”
Claude wuifde de twijfel weg.
“Het doet me niks meer. Ik voel me zoveel beter, ik peins er nog niet over om nog alcohol te drinken. Echt. Ik heb trouwens enorme bewondering voor iemand als jij, die ermee kan omgaan. Bij mij is dat nu eenmaal onmogelijk. Alles of niks, je kent me.”
Hij gaf Dirk een vriendschappelijk klapje op de arm.
“Net zoals met dit concept van me. Dat is niet niks. Dat is alles. Geloof me vrij.”
Hoewel Dirk geen honger had (hij was niet op de hoogte van Claudes plan om uit eten te gaan, en vijf uur was wel erg vroeg voor het avondeten), kon hij genieten van het voorgerecht. Het deed hem ontspannen. De conversatie, die nu niet meer over kabouters ging, was onderhoudend en hield Dirks aandacht vast. Hij zag weer hoe deze man, ongeveer tien jaar geleden, nochtans jaar na jaar minder herkenbaar, tientallen mensen tegelijk voor zijn kar wist te spannen als hij ergens aan begon. Iedereen werd enthousiast en gaf het beste van zichzelf. Het resultaat was altijd de moeite waard, zelfs al was het commercieel niet lonend. In dat geval kwamen ze onderling telkens tot de slotsom dat het niet commercieel was omdàt het te goed was. Er was in ieder geval een gouden tijd geweest, waarin ofwel het publiek en de pers, ofwel alleen de pers Claudes werk de hemel in prees. Een man met veel talent en een bom van een persoonlijkheid, dat was Claude toen, en zonder twijfel was hij dat nu nog.
“De boskabouter”, stak Claude uiteindelijk toch van wal, “is inderdaad een talisman. Onderbreek me als je me niet kunt volgen, want voor mij is het natuurlijk allemaal duidelijk. Ik heb er vele maanden over nagedacht. Jij zal even nodig hebben om erin te komen.”
Claude schoof de menukaart en de glazen opzij, zodat hij zijn handen vrij kon gebruiken ter ondersteuning van zijn betoog.
“Wat is het plan?”, vroeg hij retorisch. “De kabouter wordt de centrale figuur in een multimediaal project. Hij komt op TV, in kranten en magazines, we piloteren hem op websites. Hij verschijnt plots op festivals, hij wordt heel even gesignaleerd in betogingen... In het begin zullen de mensen zeggen: kijk, een kabouter. Na een tijdje zeggen ze: kijk, daar heb je weer die kabouter. En voor je het weet, Dirk, zitten ze gespannen te wachten op de kabouter. Hij zal belangrijk geworden zijn.”
Claude leunde achterover en keek of zijn woorden al enig effect sorteerden. In zekere zin was dat het geval, want Dirk was één en al concentratie.
“Spreekt de kabouter?”, vroeg hij. Hij betrapte zich erop dat hij verlegen was, bezorgd dat hij een domme vraag zou stellen.
“Goeie vraag”, zei Claude hoofdschuddend. “Hij spreekt niet. Hij verschijnt. En, heel belangrijk: altijd heel eventjes. Onverwacht, en nooit lang genoeg om hem een vraag te kunnen stellen. Snap je? Hij moet mysterieus blijven. Maar het zal snel duidelijk worden dat hij een positief symbool is.”
“Omdat hij er grappig uitziet?”
“Dat helpt. Maar het punt is, dat hij verschijnt op evenementen die sociaal belang hebben. Dingen waar de mensen beter van worden. Dat kan een dom volkstoneeltje in een achterbuurt zijn, maar ook een grootse plechtigheid waar een politiek akkoord tussen twee naties gesloten wordt. Vandaag op een bisschoppensynode, morgen op een pannenkoekenfeest. Hij wordt... Hoe moet ik dat uitleggen?”
Claude hield beide handen voor zijn mond terwijl hij omhoog keek, zoekend naar een geschikt beeld. Hij was zenuwachtig. Het scheen voor hem heel belangrijk te zijn, dat hij Dirk nu niet kwijtraakte. Plots haalde hij kort adem en wees Dirk met zijn wijsvinger aan.
“Ken je die keurmerken voor vlees?”
“Wat bedoel je?”
“Je weet wel. Niemand vertrouwt zijn eten nog. Er is vergif geweest, ziekten, allerlei gesjoemel. We worden allemaal ongerust over ons voedsel. Wat gebeurt er op zo’n moment? Er ontstaat een circuit van zuivere voeding. Koeien zonder hormonen. Kippen zonder pest. Die dieren worden streng gekeurd, en als ze voldoen aan alle voorwaarden, krijgen ze een keurmerk. Een label.” Claude lachte als een kind dat net ontdekt heeft hoe de negenproef werkt.
“De kabouter is een label”, knikte Dirk. “Hij duikt alleen op waar men gezond bezig is.”
Claude knikte geestdriftig en stak zijn beide handpalmen naar Dirk uit.
“Je begint het een klein beetje te snappen. Maar het is geen grapje. Kijk, mensen denken weinig na, dat weet je. Maar wat ze wel volop doen, is associëren. Het mag maanden duren, voor mijn part jaren, voor het begint te werken. De meesten zullen het niet weten, maar iedereen –ter wéreld, Dirk!- zal op een bepaald punt een positief gevoel krijgen als de kabouter van de partij is. Dat is, en ik wik mijn woorden, ons tegengif tegen een wereld die versnipperd geraakt is. We bieden iedereen, van alle culturen en godsdiensten, hetzelfde eenvoudige punt van herkenning.”
Claude nam een pauze om zijn cola light leeg te drinken. Het gaf Dirk wat tijd om zijn twijfels op een rij te zetten.
“Ik wil je niet kwetsen”, nam hij het woord. “Maar je loopt wel het risico om als heel naïef te worden afgedaan.”
Claude knikte krachtig.
“De kabouter is belachelijk. Absoluut knudde is hij. Belachelijk, èn ontwapenend.” Hij knipoogde en leunde wat dichter naar Dirk toe.
“Dat is wat we nodig hebben, zeg ik je. Weet jij hoe je een meisje helemaal plat krijgt? Door aan de bedrand te verschijnen, naakt, met cowboyboots aan en een roos tussen je tanden. Belachelijk, inderdaad. Maar je nacht kan niet stuk. Heb ik gelijk of niet? Je nacht kan niet meer stuk, omdat je het lef had om je belachelijk te maken. Als je aan de kabouter denkt, denk dan daaraan.”
Dirk werd er vrolijk en nerveus tegelijk van. Hij had de indruk dat Claude een waarheid te pakken had, maar hij rook onraad. Hij kon zijn lach niet onderdrukken, hoewel zijn volgende vraag heel ernstig was.
“Zie je de gevaren niet? Stel dat het werkt. Ik stel voor de vuist weg enkele vragen. Wie bepaalt waar de kabouter verschijnt en waar niet? Een commissie? Is die commissie om te kopen? Hoe zorg je dat hij niet gepikt wordt door firma’s die het commercieel belang ervan hebben ontdekt? Wat als een politieke partij hem wel schattig vindt? Dit is gigantisch gevaarlijk, Claude. Als je plan werkt, loop je ernstig gevaar. Ik zweer het je.”
“Omdat je al deze verstandige vragen stelt”, antwoordde Claude langzaam, “heb ik jou gevraagd en niemand anders. We gaan niet over één nachtje ijs. Ik zal proberen je gerust te stellen. Het zit zo. Ik ben niet geïsoleerd bezig. Dit concept zit wereldwijd. Op dit moment.”
Dirk hield zijn hoofd scheef en fronste zijn wenkbrauwen.
“Ik heb het bedacht, goed, maar het is veel belangrijker te weten dat het weerklank vindt bij lui uit allerlei sectoren. Denk aan het onderwijs, het bedrijfsleven, politiek, media. Zelfs defensie. Overal zitten mensen die al heel lang begrepen hebben, dat de wereld met een enorm gemis worstelt. Iedereen is op zoek naar vrede, solidariteit. Wat onschuld. Gezelligheid voor mijn part. Er vormt zich een hele beweging van figuren met veel invloed, die enthousiast zijn, en die geloven in de boskabouter.”
“Sponsors?”
“Sponsors, die verplicht anoniem blijven."
“En hoe bescherm je de kabouter tegen uitbuiting?”
“De leden van de beweging ondertekenen een charter waarin ze zich ertoe verbinden geen enkele commerciële verdienste te beogen. Om te zorgen dat de kabouter niet gestolen wordt zullen we, onder een dekmantel, een patent aanvragen. Maar alleen om misbruik te voorkomen. Niet omdat we zelf geld willen verdienen. Kan ik je geruststellen? Begin je te voelen dat dit onderbouwd is?”
Dirk was moe van het gesprek. Hij was blij dat ze weer in de buitenlucht waren, onderweg naar Claudes kantoor, waar Dirk weer de tram naar huis kon nemen.
“Ik zal je nu een poosje gerust laten”, zei Claude. “Denk erover na, stel alle vragen die bij je opkomen. Het zal iets zijn dat rustig begint, zo rustig mogelijk, en stilaan een vlucht neemt tot het een voltijdse bezigheid is. Financieel kan ik je een comfortabele tijd beloven. We willen je echt niet gebruiken.”
“Waarom ik?”, vroeg Dirk stil.
“Je bent de geknipte persoon”, antwoordde Claude eenvoudig.
Het was donker toen Claude voor het kantoorgebouw Dirks schouders vastgreep, hem kuste en zei:
“Je moet het aanvoelen. Zoals de pointe van een mop. Je hebt hem, of je hebt hem niet. Zo is het nu eenmaal.”
-6-
De volgende dag had Dirk het moeilijk om zich op het werk te concentreren. Hij worstelde met zijn eigen verwarring, want hij had Claudes voorstel geweigerd. Toen hij thuiskwam had hij een uur rokend door de woonkamer heen en weer gestapt, de kussens van de zitplaats tegen de muur gegooid, en ten slotte de telefoon gegrepen.
“Ik heb lang genoeg nagedacht. Het is vreselijk dat ik je moet teleurstellen.”
“Ik respecteer je keuze. Maar je had langer moeten wachten. Nu kan je nog niet beslissen.”
“Ik geloof van wel. Sorry.”
“Mag ik vragen waarover je precies struikelt?”
“Het is link. Je kan het onmogelijk onder controle houden. Het zal boven je hoofd groeien.”
Het was een gesprek boordevol spanning. Het moest qua gewicht niet onderdoen voor de geheime vergaderingen die verzetslieden tijdens de oorlog hielden, en waar kwesties van leven en dood aan de orde waren. Beiden spraken zelfs stil en zonder enige intonatie. Dirk streek door zijn haar.
“Luister. Ik wens je veel geluk. Het beste.”
Hij legde de hoorn in en trok de stekker van de telefoon uit.
De boskabouter had zijn nachtrust verpest, samen met een mengeling van schuldgevoel en wrok jegens Claude, het eerste omdat die hem zo hoffelijk de hoofdrol aanbood, het tweede omdat hij opdringerig was. Dirk was zo gefrustreerd dat zijn vingers zich kromden boven het toetsenbord van zijn computer. Om twee uur ging de telefoon. De receptioniste deelde mee dat de heer Nollet aan de lijn was.
“Claude, je mag me niet storen. Ik meen het.”
“Eén ding nog”, zei Claude nadrukkelijk. “Heb je een persoonlijke fax?”
“De fax van de dienst. Wij zijn hier met vijf.” Dirk keek steels naar de twee collega’s die er momenteel waren, verdiept in hun werk.
“Ga bij het toestel staan. De fax mag door niemand anders gelezen worden. Ik heb er een paar dingetjes op gezet die je een idee geven van de organisatie. Laat hem niet rondslingeren.”
Grimmig keek Dirk naar het apparaat, waar twee vellen papier vol krabbels en pijlen uitkwamen. Hij nam ze mee naar zijn bureau en begon ze te bestuderen. Het was een collage die Claude had gemaakt van e-mails en stukken uit brieven en faxen. Met een stift of balpen had hij er verklaringen bij geschreven.
“Dear mister Nollet, we are pleased to see that your ideas have come to a point of maturity. We adore the concept of the fairy tale dwarf and are convinced that it will go a long way. Rest assured of our cooperation…”
De tekst ging een eindje verder maar was moeilijk leesbaar. Hij was brutaal omcirkeld, en bij een dikke pijl had Claude geschreven: “De minister van buitenlandse zaken van een Afrikaans land.” Een ander uittreksel was een e-mail, waarvan het driftig onderstreept gedeelte als volgt ging: “In zijn onschuld zal hij een ijkpunt worden, waar elke leeftijd, cultuur, sekse en klasse zich naar kan richten. Laat hem zijn werk doen en de wereld dichter bij elkaar brengen.” Het commentaar van Claude: “Hooggeplaatste bij het bisdom.” Dirk zag een derde stukje, handgeschreven, dat Claude aan de voorzitster van een ziekenfonds toeschreef: “Que votre nain magique fasse ce que nos autorités sont incapables d’atteindre: mettre de la joie dans le coeur de chacun.”
Een vijftiental geestdriftige citaten waren verspreid over de twee vellen, afkomstig van een majoor, een boeddhistische priester, het hoogste kader van een jeugdbeweging, de rector van een Britse universiteit. Dirk vouwde de vellen dubbel, in vier, in acht. Hij stouwde het pakketje in zijn binnenzak en ging in de gang een beker koffie halen.
-7-
Bij een glas bier in de kantine van de tennisclub ontdekte Dirk voor de zoveelste keer dat hij sport nodig had om te functioneren. Hij had zich laten meeslepen door dat domme kolderfiguurtje. Nu zag hij dat in. Hij maakte nu even abstractie van de opgehitste denkbeelden van Claude, en van de gezwollen beschouwingen van de leden van zijn kabouterclub. Wat bleef er over? Een soort studentengrap, die als het meezat, een tijdje zou meegaan en geregeld de media haalde. Wat mysterie, wat speculatie bij de pers. Claude had het zelf nog vergeleken met de pointe van een goeie mop: je hebt hem of je hebt hem niet. Eens goed lachen, zien hoe het groeit, een stukje van de wereld zien... Plots zag hij zichzelf in een grotesk kabouterpak, een onhandig rondedansje makend op een praalwagen in de carnavalstoet in Rio de Janeiro. Tussen al die Braziliaanse godinnen.Geweldig grappig eigenlijk. Op onverklaarbare manier heel intelligent. Een week later zou zijn muts met belletjes even boven de schouder van de TV-journalist uitsteken terwijl die nietsvermoedend verslag uitbracht over een vredesconferentie in Oslo. Diezelfde kabouter van de praalwagen in Rio. Dirk tastte in zijn binnenzak naar de fax.
“Voor eventuele vragen of bedenkingen”, had Claude er onderaan bijgeschreven, en er een e-mailadres aan toegevoegd.
Donderdagochtend tikte Dirk de volgende mail.
“Dag Claude. Enkele vraagjes:
1. Het zit toch wel erg fijn in elkaar. Je bent een knap idee op het spoor. Maar je zal je volgens mij te pletter lopen op de ernst ervan. Het is maar een kabouter! Zou je het toch niet meer als een grap bekijken?
2. Je begrijpt dat ik mijn baan niet op het spel kan zetten. Ik vraag me af of je dit ziet zitten: ik neem de eerste ‘verschijningen’ van de kabouter op mij. We zien wel hoe het loopt. Als het te druk wordt, neemt iemand anders over. Niemand kan het verschil zien, met die baard, muts enz. Wat denk je?
Dirk.”
Minder dan twee minuten later kreeg Dirk antwoord.
“Dirk, natuurlijk is het ‘maar een kabouter’! Dat heb ik je toch de hele tijd gezegd! We denken er precies hetzelfde over. Laten we ergens afspreken. Vanavond?”
Twee uur later zaten Dirk en Claude al samen aan tafel. Deze keer deed Claude de verplaatsing, naar een bistro dicht bij de kantoren van ICA Records, waar Dirk zijn lunch nam. Het kader was eenvoudiger dan dinsdag, toen de rekening voor het diner behoorlijk hoog was geweest. Bij een kop koffie en een broodje wachtte Dirk benieuwd op Claudes reacties. Deze had rond elf uur gegeten en nam genoegen met koffie, waar hij geconcentreerd in roerde.
Geliefden die elkaar heel openhartig maar schriftelijk op enkele punten van ergernis hebben gewezen, zien zich plots verplicht om elkaar in de ogen te kijken en nu ook in levenden lijve in te staan voor het effect van hun woorden. Meestal beginnen de onderhandelingen hiermee, dat één van beiden, of alle twee, hun argumenten afzwakken en verontschuldigend melding maken van de aandrang van het moment. Dirk was even geneigd om voor die strategie te kiezen. Wat schijnbaar Claudes levenswerk zou worden, had hij niet moeten minimaliseren door het ‘maar een kabouter’ te noemen. Ongetwijfeld had hij hem daarmee gekrenkt.
Claude hapte naar adem en zei traag en duidelijk, een beetje over de tafel gebogen:
“Natuurlijk-is-het-maar-een-kabouter!”
Het werd even stil. Claude roerde verder. Dirk wilde net gaan antwoorden toen Claude verderging.
“Je hebt volkomen gelijk. Het ontwapenend effect, daar is het om te doen. Je zal er vrolijk van worden als hij er weer eventjes is. We gaan veel lol beleven met dat mannetje. Bekijk het maar als een grap. Een heel slimme grap.”
Dirk knikte glimlachend. Hij gaf zijn gesprekspartner even de tijd om zijn hart te luchten. Claude maakte gretig gebruik van de aangeboden stilte. Nog altijd roerend ging hij verder met zijn betoog.
“Mij moet je niet wijsmaken hoe je met beelden de aandacht van de mensen vasthoudt. De kabouter is een eye-catcher, zoals ze dat noemen. Net zoiets als dat ding op de paardenmolen van de kermis, dat aan een touw voorbij komt gevlogen. Als een gek begin je daarnaar te grijpen, je kan niet anders. Waarom? Omdat we diep vanbinnen allemaal kinderen zijn. En omdat het ongelooflijk eenvoudig is, en omdat je het herkent van de vorige keer.”
Plots keek Claude omhoog van zijn koffie. Het was alsof hij ontwaakte. Hij keek Dirk in de ogen en begon onbedaarlijk te lachen.
“Ik hoop dat ik daarmee je vraag beantwoord heb”, hikte hij.
“Volkomen”, grijnsde deze. “Er was nog een vraag. Ben je het ermee eens dat ik het ding mee op gang trek en ermee doorga zolang mijn werk er niet onder lijdt?”
“Meer kan ik niet vragen”, zei Claude droog. “Alsof ik je zou kunnen verplichten ermee verder te gaan als je niet wil. Maar het zou wel eens een verslaving kunnen worden. Volgens mij zal je ervan genieten. Bedenk eens, dat je weer de catwalk op mag, en alle aandacht weer voor jou alleen krijgt!”
“En nooit meer op dieet”, stipte Dirk aan.
“Hoe vetter je wordt, hoe liever we het hebben. Kan je je voorstellen hoe gek we de pers hiermee zullen krijgen? Zie je ze al reikhalzend rondkijken, in de hoop dat ze zijn muts ergens zien wiebelen tussen de massa, zodat ze hem ook eens in hun blaadje kunnen zetten?”
“Je bent van plan de media volop in te schakelen”, zei Dirk. “Ik herinner me hoe kotsbeu je de media was.”
“Het is mijn wraak. We bijten ons vast als een luis in hun pels, en ze dragen ons de wereld rond. Die ezels moet je gebruiken, daar zijn ze uitstekend geschikt voor.”
De spanning tussen de twee was volledig verdwenen. Dirk voelde meer en meer sympathie voor het hele idee, en het kon hem niet schelen hoe ernstig sommige anderen het vonden. Hem leek het vooral geestig.
“Trouwens”, zei Claude zonder enige aanleiding, “ook de moslims zullen hem aan hun borst drukken.”
Dirk keek vragend.
“De moslims? Vanwege de baard?”
Claude keek verstrooid in de verte. “Vanwege de baard”, zei hij stil, en direct daarna, fel:
“Vanwege... vanwege de boskabouter! Begrijp je dat dan niet! Eenvoudigweg, vanwege de boskabouter!”
’s Namiddags kwam Dirk zijn chef tegen in de lift.
“Alles in orde op de derde verdieping?”, vroeg Moortgat.
“Alles loopt op wieltjes”, bevestigde Dirk.
“Nog wat van Claude Nollet gehoord?”
“Ik heb hem gebeld. Hij heeft zijn leven compleet over een andere boeg gegooid.”
“Kalme jongen geworden?”
“Kalm is niet het juiste woord. Hij heeft alles afgezworen wat slecht voor hem is.”
“Vreemd. Dan moet hij onherkenbaar zijn geworden. Verder niks?”
“Wat bedoel je?”
“Je wordt niet weggesleept bij ICA Records?”
“Helemaal niet. Hij wilde gewoon nog eens bijpraten.”