-1-
Waar precies het bizarre verhaal van de boskabouter begint is niet geheel duidelijk, maar om een beeld te krijgen van Dirk Sant, hoofdspeler, en de manier waarop hij in het drama terechtkwam, is wellicht de platenfirma ICA een geschikt vertrekpunt. Hij was al zeven jaren werkzaam als juridisch adviseur op een dienst met vijf specialisten op het gebied van auteursrecht. Samen met zijn collega’s zorgde Dirk dat er geen heisa ontstond over de componist, de titel of desnoods het aantal strofen van een song. Een song bestond voornamelijk uit tekst en muziek, maar zelfs zaken als het geluid van een gitaar of de vermelding van iemands naam in een tekstboekje kon aanleiding geven tot processen. De lijdensweg van een popmuzikant die een cover wilde opnemen, werd door de juridische dienst keurig ontmijnd, zodat de cd in de winkelrekken terechtkwam en niet op het bureau van een rechter.
Op de derde verdieping van het hoofdgebouw van ICA zat Dirk te staren naar een tekst op zijn computer, toen de telefoon ging. Meneer Moortgat wilde hem spreken.
In de lift dacht Dirk na over de vraag die iemand hem daarstraks stelde. Wie hele stukken citeert uit de Decamerone van Boccaccio, moet die aangifte doen van zijn plannen? Bij wie? Zal men spreken van een citaat of van plagiaat? Eerbetoon of diefstal?
Het strekte Dirk tot eer dat hij dit soort problemen overal meenam, ook op weg naar een overste, want het betekende dat hij zijn job ter harte nam. Ook wees het erop dat hij zich goed voelde bij zijn firma, waar hij zonder zorgen de lift nam voor een onderhoud met zijn baas, die nochtans aan de telefoon niets had gezegd over de reden. De lift hield halt op de eerste verdieping, Dirk stapte uit.
Stefan Moortgat had een reeks cd’s voor zich liggen, die hij één voor één bekeek, alsof het een reeks betrof waaruit hij die ene moest vinden die er niet in thuishoorde. Hij keek Dirk niet aan terwijl die de deur dichttrok, maar stak wel een vinger in de hoogte.
“Het viel plots iemand op, dat we de laatste maanden al zeven boekjes hebben uitgebracht met een groene achtergrond en een huilend kindergezicht. Is dat niet shockerend?”
Dirk ging achter de stoel van de afdelingschef staan en bekeek de bewijsstukken.
“Meen je dat? Hebben we die allemaal in een paar maanden gemaakt?”
“Tussen september en december. Allemaal groen, allemaal wenende kinderen. Wat betekent zoiets?”
“Tijdsgeest?”
“Herfstmode?”
Moortgat streek door zijn haar en rolde zijn bureaustoel achteruit. Hij trok aan de hemdsmouw van Dirk en wees met de andere hand naar de lederen stoel aan de overkant van het bureau.
“Ga zitten. We gaan officieel doen. Ik heb telefoon gehad over jou.”
Dirk wandelde rond het bureau en zakte neer in de fauteuil. Hij was van nature niet gauw ongerust, en zag vandaag ook geen enkele reden waarom iemand hem ongerust kon maken. Wel wist hij uit ervaring, dat Moortgat zijn personeel niet gauw in zijn bureau riep, dus het interesseerde hem wel wat er nu ter sprake zou komen.
“Ken je Claude nog?”
“Claude Nollet? Uiteraard. Heeft hij gebeld over mij? Dat lijkt me vreemd. Je hebt mijn aandacht.”
De naam Claude katapulteerde Dirk zeven jaren terug, naar de tijd dat hij modeshows liep, tussen homo’s met hoge heupen en macho’s die geen homo wilden zijn. Hij dacht af en toe terug aan die periode, en hij was best trots dat hij erbij was geweest. Zelf vond hij dat hij hoegenaamd geen fotomodel was (dat zegden anderzijds alle andere jongens, al dan niet gemeend, ook over zichzelf), maar een viertal jaren had hij moeiteloos meegedraaid in het wereldje van mode en muziek. Hij had het nog vele jaren kunnen rekken, dat wist hij zeker, maar hij zocht zijn geluk elders, en zijn carrière draaide finaal de andere kant op, op het moment dat Claude Nollet ingreep.
“Hij heeft gebeld over jou”, beaamde Moortgat. “Hij wil je spreken. Ik heb het onaangename gevoel dat hij je hier wil wegplukken.”
Dirk lachte luid.
“De catwalk verdraagt mij niet meer, als je dat mocht denken. En ik zou absoluut de catwalk niet meer verdragen. Popgroepjes en modeblaadjes werken niet met oude mannen.” Dirk giechelde geamuseerd. Hij zag het eerder als een verdienste dat hij bij de ouderlingen gerekend werd, althans in de business waar het op dit moment over ging.
“Natuurlijk”, zei hij, plots weer ernstig, “je kan gelijk hebben. Misschien hengelt hij wel naar mijn diensten als jurist of zo. Uiteraard zoekt hij niet naar een fotomodel.”
Beide mannen waren even stil. Ze worstelden met hetzelfde probleem: geen van beiden kon Claude iets weigeren. Dat kwam omdat beiden over een groot eergevoel beschikten, want puur technisch was het natuurlijk duidelijk dat Moortgat zijn werknemer niet moest laten gaan als hij dat niet wilde, net zo min als Dirk zomaar met een transfer moest akkoord gaan. Hun zorg was eerder emotioneel van aard.
“We lopen wel hard van stapel, niet?”, stipte Dirk aan. “Er is alleen maar telefoon gekomen. We weten niks, en we zijn onze koffers al aan het pakken.”
“Het is waar”. Stefan Moortgat trommelde met zijn vingers op zijn cd-doosjes. “Weet je, Dirk, het zuiverste is, dat ik je het nummer van Claude geef, en dat je hem eens belt op een rustig moment. Het hangt er allemaal van af wat hij te zeggen heeft, maar het kon wel eens vervelend zijn als we hem samen van hieruit bellen. Hij heeft zijn kantoor verhuisd. Eigenlijk weet ik niet of hij nog met zijn muziekvideo’s bezig is.”
“Ik ook niet”, zei Dirk langzaam. “Het laatste dat ik van hem vernam stond in een interview, jaren geleden, in een muziekblad. Hij was teleurgesteld in iedereen en kotste van het muziekwereldje.”
“Hij heeft wel zwaar geleefd.”
“Het feit dat hij nu nog leeft bewijst in ieder geval dat hij het over een andere boeg heeft gegooid.”
“Moeilijk persoontje, die Claude”, zei Stefan voorzichtig.
“Je houdt van hem of je haat hem. Er is geen weg tussen.”
“Ik geloof wel dat beide tegelijk een mogelijkheid is”, grijnsde de chef. “Hier is dat nummer. Hou me op de hoogte.”
-2-
Het was nog licht op straat. Hij was vroeg vertrokken. Dirk was zich bewust van de privileges die hij genoot. Niemand vroeg hem ooit hoeveel uren hij eigenlijk presteerde. Als hij vroeger naar huis vertrok, zoals vandaag, kon iedereen dat zien. Als hij overwerkte, wat minstens even vaak gebeurde, waren er weinig getuigen, of niet de juiste, om daar nota van te nemen. Het scheen voor niemand van belang te zijn. Per slot van rekening waren er ook vele avonden dat hij thuis verder werkte aan iets dat hem niet losliet. Niemand, ook hijzelf niet, kon schatten hoeveel uren dat op het einde van de rit opleverde. Nu hij erover nadacht, moest hij vaststellen dat hij zelfs niet wist hoeveel werkuren per week er in zijn contract waren vastgelegd. Het trof hem als een komisch verschijnsel, dat hij als rechtskundige niet op de hoogte was van zo’n belangrijk detail. Hij besloot hieruit dat hij gelukkig was met de platenmaatschappij ICA als werkgever en de heer Stefan Moortgat als overste.
Hij kocht een krant en een economisch tijdschrift. Terwijl hij een bankbiljet uit zijn portefeuille nam, viel een geel briefje op de toonbank. Het was het nummer van Claude Nollet, dat hij dubbelgevouwen tussen het biljet had gestopt. Hij vouwde het weer dicht en stak het beter weg, achter enkele magneetkaarten in een apart vakje.
Dirk rookte één sigaret per dag. Meestal rookte hij die na het avondeten, maar vandaag was hij vroeger thuis dan normaal, en zijn gevoel voor ritme lag wat anders. Hij nam het pakje van het boekenrek en jongleerde ermee, terwijl hij naar de sofa ging. Hij zat neer, rekte zich uit zo ver hij kon en keek naar de wolken die voorbij het brede raam aan de straat dreven. Nu begon het donker te worden.
Spelend met de sigaret keek hij naar de foto’s op de lage kast. Misschien werd het tijd dat hij die van Pascale weghaalde? Het was al vier jaar geleden dat hij haar nog gezien had. Ze was weer een verwijzing naar de tijd van de spots, de spiegels, de lange uren in de kleedkamers. Ook zij kende Claude, ze had met hem samengewerkt. Oogverblindend knap was ze, te klein voor een fotomodel maar daarom net verfrissend anders. Ze had Dirk gekozen omdat hij anders was dan de rest, zei ze toen, en dat had hem ook plezier gedaan. Zelfs als ze gezegd had dat hij lelijk was, zou hij dat als een compliment hebben opgevat. Iedereen was zo verduiveld mooi, herinnerde hij zich, dat het een obsessie werd om zich daar nog van te kunnen onderscheiden. Hij zou zijn neus scheef hebben laten staan, toen hij die bij het basketbal gebroken had, maar de dokter besliste er anders over. Zijn manager greep toen ook doortastend in. Hij verbood Dirk zich nog met basket in te laten zolang hij bij hem onder contract lag. Toen dat contract verliep, was hij zesentwintig en niet talentvol genoeg om nog ergens te kunnen herbeginnen.
Op het huizenblok aan de overkant wipten enkele grote vogels heen en weer. Op de hoogste verdieping dansten de kleuren van de tv van mevrouw Calsters over haar witte gordijnen. Mevrouw Calsters begint aan haar eerste feuilleton voor vanavond, dacht Dirk. Ik mag niet vergeten haar een cadeautje te geven voor haar zeventigste verjaardag.
Blonde Pascale viel op hem omdat hij anders was, maar toen hij het podium inruilde voor de bureaustoel van de juridische dienst, werd hij haar toch wat té anders. Hij bekeek het andersom. Eigenlijk was heel die periode gewoon een lange onderbreking van zijn rechtenstudies geweest. Toen hij, als tweeëntwintigjarige, zijn kandidaturen afgerond had, nam hij een baantje aan als jobstudent. Hij nam op straat enquêtes af voor een fabrikant van cosmetica en parfums, werd aangesproken door de dame die de studenten begeleidde, liep een paar modeshows die enkel met amateurs werkten. Hij kreeg aandacht van de juiste mensen, een opleiding, en kwam op prestigieuze evenementen terecht. Toen hij zijn examens aan de universiteit moest afleggen, zat hij in Parijs.
Dirk kon het zichzelf nu gemakkelijk vergeven. Het zou abnormaal zijn geweest als hij zich toen aan die roes had kunnen onttrekken en midden in een défilé afgereisd was naar huis. Het zou hem tot vandaag met spijt vervuld hebben als hij zo’n saaie, principiële daad had gesteld. Tenandere, het was onmogelijk. Alleen wie het had meegemaakt, wist hij, kon bevestigen dat fotomodellen op hun hoogtepunt even alles achterlaten en deel worden van het rijk der goden. Ook de verstandigsten ontsnapten daar niet aan. Het licht, het lawaai en het publiek toverden het vergankelijke om in iets dat –op dat moment, heel even- onsterfelijk was. Geen illusie, zoals je zou denken. Echt onsterfelijk. Hij voelde dat nu soms nog.
Dirk stak zijn sigaret aan. Hij lachte, de rook kwam met schokjes tevoorschijn. Hij duwde zijn schoenen uit en legde zijn voeten op de lage tafel. De aansteker draaide rondjes tussen zijn lenige vingers.
Als een goedmoedige vader kon hij zichzelf bejegenen. Hij haalde zijn schouders op voor de Dirk die een zonnebril kocht die evenveel kostte als een fiets. De Dirk van het arrogante interview, degene die eens een andere hotelkamer had geëist omdat hij hoofdpijn kreeg van de kleur van het tapijt. Hij was er gewoon trots op dat hij tijdig van die razende sneltrein was weten te springen. Heel berekend had hij dat gedaan: hij had zijn studies hervat als vrije student, en gedurende twee jaar lichter reclamewerk aangenomen. Zo kwam hij na zijn hallucinant uitstapje toch nog uit op het punt waar hij eerder de boeken had neergelegd.
Dankbaar voelde hij zich ook, want hij had geluk gehad. Een aantal professoren waren heel mild geweest en hadden rekening gehouden met zijn opdrachten bij het opstellen van de examenroosters. Een producer in Londen stelde zijn muziekvideo uit tot na Dirks examens. En er was Claude geweest, om hem naadloos van de ene loopbaan naar de andere te loodsen.
Voor zoveel geluk wilde Dirk Sant gerust tekenen. Hij duwde zijn sigaret uit en stapte naar de badkamer voor een douche.
-3-
Met een wijde badjas aan en een handdoek op zijn schouders ging hij naar de hall, waar hij zijn portefeuille uit zijn jas haalde. Hij bekeek het gele briefje terwijl hij zijn haar droogde. Hij besloot dat het dom zou zijn om dit telefoontje uit te stellen, nam het telefoontoestel mee naar de lage tafel en ging in de sofa zitten.
Dirk herkende de stem van Claude, hoewel die zijn naam niet noemde maar opnam met een professioneel “CN Visuals, goede avond.”
“Dag Claude, dit is Dirk Sant.”
Hij had zich de eerste reactie van Claude, na al die jaren, intensief proberen voor te stellen. Zoals hij de man kende, verwachtte hij een hartelijke, maar gejaagde stijl. Tot zijn verrassing hoorde hij de bekende stem, met een volkomen ander timbre. Alsof hij een broer van Claude aan de lijn had.
“Dirk, beste kerel” klonk het warm.
De foto van de lachende Pascale op de kast scheen licht te geven. Ze eiste een plaatsje op, vanuit Dirks ooghoek. Die foto maakte al zo lang deel uit van het meubilair. De telefoonstem uit het verleden bracht Pascale terug. Voor Dirk hoefde dit niet, maar hij zag haar weer eventjes zijn kant op kijken.
Claude Nollet was ver geraakt destijds, hij had zich een reputatie opgebouwd als koppige, creatieve filmmaker. Van karakter eigengereid, vuurde hij zijn goede en minder goede eigenschappen aan door een altijd toenemend alcohol- en drugsgebruik. Zijn levensstijl werd excentrieker, zijn werk ook. Plots leek het alsof zijn toverformule haperde, en op enkele maanden tijd keerde de publieke opinie zich tegen zijn werk en imago. In de persberichten leerde Dirk dat Claude zijn publiek uitspuwde en vice versa. Toen werd het overal heel stil rond het fenomeen van de artistieke film.
“Dirk, beste kerel.”
Dirk was diep onder de indruk van dit geluid. Helemaal dezelfde stem, totaal anders. Het scheen hem toe dat hij heel juist had gegokt, toen hij zei dat Claude wel veranderd moest zijn, als hij nog in leven was.
“Het schijnt dat ik jou moest opbellen”, begon Dirk. “Je zal wel begrijpen dat ik verrast was om weer van je te horen.”
“Ik begrijp het volkomen. We moeten afspreken, Dirk. Ik wil je zien. Het is te lang geleden, vind je niet?”
Hier zou Dirk slechts na lang nadenken, en heel genuanceerd op hebben kunnen antwoorden. Hoorden zij de draad weer op te pikken? Welke draad zou het zijn, die hen nu nog aan elkaar kon verbinden?
“Stel je het goed, tegenwoordig?”, ontweek hij de vraag.
“Ik heb me nooit zo goed gevoeld. Tot jou spreekt een Claude Nollet die door diepe dalen is gegaan. Ik heb een zwaar hoofdstuk afgesloten.”
“Je bent lange tijd uit de schijnwerpers geweest.”
“Het was nodig ook. Ik heb moeten onderduiken om niet te verongelukken. We hebben het bont gemaakt destijds, Dirk. Dat weet jij maar al te goed.” Hij lachte als iemand die een geheim deelt met een boezemvriend, een donkere kwestie waar niemand anders iets over weet.
Plots wist Dirk het. Claude sprak aanzienlijk trager. Er was iets bijna vrouwelijks bijgekomen ook. Eén ding was onveranderd gebleven: zijn stem werkte magnetiserend. Tot hier toe had hij nog niets belangwekkends gezegd, maar je kreeg de indruk ingewijd te worden in buitengewoon gewichtige zaken. Dirk zakte onderuit in de sofa, sloeg zijn benen over elkaar, en ging toen plots weer rechtop zitten. Hij greep naar het pakje sigaretten en stak, zonder er bij na te denken, een tweede sigaret op.
“Hoe gaan de zaken bij ICA Records?”
“Heel goed”, antwoordde Dirk. “We blijven een grote speler op de markt.”
“Goeie job?”
“Goeie job, fijne collega’s.”
“Goeie baas ook, Stefan Moortgat?”
“Ik kan niet klagen. Hij was even verrast als ik, toen je hem belde.”
Claude lachte weer zijn warme, gelouterde lach.
“Ik heb iedereen wat in de steek gelaten, maar het was nu eenmaal nodig. Stefan is een goeie vriend. Destijds heb ik jou aan hem voorgesteld omdat ik wist dat je hem niet zou teleurstellen. Vandaag vraag ik hem een wederdienst.”
“Vertel me wat meer. Waar ben je mee bezig?”
“O, allerlei zaken. Projecten, weet je.”
“Projecten?”
“Dingen uitwerken rond bepaalde thema’s. Het begint aardig te lopen.”
Dirk inhaleerde met gesloten ogen. Hij wreef over zijn oogleden met zijn duim en wijsvinger.
“Grafisch werk? Film?”
“Visueel. Ik ben de man van het visuele werk, dat weet je. Maar ik bekijk de zaken helemaal anders dan vroeger. Je moet eens langskomen. Hoe voel jij je tegenwoordig?”
“Ik? Prima. Gezond en wel.”
“Zeven jaartjes ouder! Een meter achtentachtig en strak in de spieren?”
“Zeven jaartjes en negen kilo, maar de spieren zijn er nog.”
“Negen kilo erbij! Dat is goed!”, zei Claude.
“Wat je goed noemt.”
“Schrijf mijn adres even op, wil je? Kom morgen eens langs, ergens tussen vier en vijf.”
De gordijnen van mevrouw Calsters lichtten nu feller op dan daarnet. Witte flitsen wezen op een hevig vuurgevecht.
-4-
Het adres dat hij had gekregen, was midden in de stad gelegen, dicht bij het monumentale stationsgebouw. Praktisch iedereen die deze stad aandeed, toerist of zakenman, kreeg als eerste indruk deze lelijke laan te zien. Je kon hier alles kopen, weliswaar te duur, alles eten, zij het ongezellig, maar vooral kon je hier wachten op een taxi die je naar je echte bestemming bracht. Velen overnachtten hier in een hotel, om de volgende dag al verder te trekken, of spraken af met hun zakenrelatie in een opvallend restaurant met zicht op het station. Je kon voelen, dat niemand van die mensen hier echt thuis was, zelfs de schooiers niet die op de overschotten kwamen azen. Toch dacht Dirk, dat Claude goed geredeneerd had door hier zijn kantoor te vestigen. Wie met film bezig is, denkt internationaal en werkt met mensen die de stad niet kennen. Het was zondermeer chique -en praktisch- om te kunnen zeggen: je ziet mijn kantoor als je uit het centraal station naar buiten stapt.
Het gebouw heette Central Trade Building en was niet nieuw, maar blijkbaar wel helemaal heringericht. Dirk veronderstelde dat het een hotel was geweest, dat op de betonconstructie na compleet verbouwd was om er kantoren in onder te brengen. In de hall, waar de draden voor de lichtpunten nog uit het plafond hingen, zag hij de logo’s van allerlei firma’s bij de belknoppen. Hij merkte ook dadelijk, dat tweederde van de knoppen aan niemand toebehoorde.
De zesde verdieping. Daar werd hij verwacht. Hij zag dat CN Visuals deze verdieping deelde met een bedrijf dat Corn Shipping heette, maar er was nog plaats voor twee andere labels naast de bel. Hij drukte op de knop.
“Corn Shipping, kan ik u helpen?”
Hij vroeg zich af wat hij had moeten doen om dadelijk bij Claude te geraken, als er maar één belknop was.
“Excuseer”, zei hij tegen de muur. “Ik heb een afspraak met de heer Nollet van CN Visuals.”
“Komt u binnen”. Dirk hoorde een klik en kon de glazen deur open duwen.
De lift ging open en liet een slecht verlichte hall zien, waar ook de trap op uitkwam. Het beton was nog niet geschilderd en hij werd overvallen door de zure geur van uitzwetend pleisterwerk. Rechts voor hem waren een aantal lage muurtjes gemetseld, waar ongetwijfeld een balie moest komen. Een deur ging open en een magere jongeman stapte op hem af.
“Goeie middag. U moet bij CN Visuals zijn? Verontschuldig ons voor het ongemak. Ik werk voor Corn Shipping International. Hier komt binnenkort een bediende die de bezoekers wegwijs maakt tussen alle bedrijven op deze verdieping. Maar we zijn nog maar met twee, ziet u. En de ruimte is nog niet afgewerkt.”
De man wees een deur aan. Er hing een peertje aan een draad, dat licht wierp op het deurgat en daarnaast een hoop rollen glaswol. Naast de deur hing een A4-blad waarop in gezwollen Word Art-letters de naam CN Visuals geprint stond.
De Claude die opendeed was, net als zijn stem aan de telefoon, dezelfde van vroeger, maar dan compleet anders. Weer dacht Dirk aan een broer, die om de één of andere reden Claudes plaats innam. Het lange, volle haar was afgeschoren tot op enkele millimeters. Hij zag er gebruind uit, hoewel het winter was. Zijn ogen waren nog even blauw, maar straalden meer zachtheid uit. De amfetamines en de cocaïne zijn uit zijn blik verdwenen, dacht Dirk. En vooral: hij bewoog nu op een soepele en rustige manier, liet zijn ogen de tijd om Dirk op te nemen en glimlachte iets later. Helemaal normaal dus, maar precies voor Claude was dat ongewoon. Dirk ontspande. Hij stak zijn hand uit.
Claude keek even hemelwaarts, lachte indrukwekkend luid en strekte zijn armen uit. Hij nam Dirk vast en kuste hem op de wang, terwijl hij hem tegen zich aan drukte. Ogenblikkelijk herinnerde Dirk zich dit verschijnsel van zeven jaar geleden, dat de mannen in deze wereld elkaar kusten. Hij trad binnen in een ruimte waar weinig meubelen stonden, maar waar de muren de aandacht trokken. Hij herkende beelden uit films, foto’s van regisseurs en filmsterren uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. Ook een grote zwart-witfoto van Claudes gezicht, van de neus tot de kin.
“Een aardigheidje van een fotograaf”, lichtte Claude toe. “Hij deed modewerk voor mij, en vroeg of hij van mij enkele foto’s kon maken.”
“Het is prachtig”, zei Dirk. “Merkwaardig hoe herkenbaar je bent. Alleen je neus en je mond staan erop.”
“Talentvolle kerel ook, maar we zijn elkaar een beetje kwijtgespeeld. Ruzie over enkele domme dingen. Zo gaat dat in het leven. Je speelt mensen kwijt...”
Hij keek Dirk in de ogen en ging ernstig verder.
“Je vindt mensen terug. Je ziet er fantastisch uit. Ga zitten.”
Dirk zat tegenover Claude in een fauteuil, en dacht dat het nodig was om zelf het woord te nemen. Hij besefte dat Claude hem via zijn baas had opgeroepen, en hem praktisch ontboden had op zijn bureau, met vermelding van een uur waarop Dirk eigenlijk op zijn werk hoorde te zijn. Hij mocht nu niet de tactische fout begaan om ook nog eens te wachten tot Claude tot de orde van de dag kwam, met hemzelf als zwijgzaam en gewillig publiek.
“Je zou mij een groot plezier doen door eens uit te leggen waarom ik hier ben.”
Claude keek verrast.
“Doet het jou geen plezier, dit weerzien?”
“Toch wel, begrijp me niet verkeerd. Maar het is lang geleden, en ik zou willen weten hoe je op dit idee gekomen bent.”
“Een lang verhaal”, zei Claude, terwijl hij zijn stoel liet draaien zodat hij naar het raam keek.
“Je kan het ongetwijfeld kernachtig samenvatten.”
Dirk wist dat hij kortaf klonk, maar hij voelde aan dat hij enkel de keuze had tussen sturen en gestuurd worden. Claude liet weer zijn verrassing blijken, lachte uitbundig en stond op. Hij stapte naar één van de schaarse kasten en haalde er een grote map uit, zoals tekenaars gebruiken om hun schetsen in te bewaren. Hij stapte ermee naar Dirk, terwijl hij de elastieken losmaakte en de kaft opende.
“De meest kernachtige samenvatting”, zei hij lachend, “is deze”. Hij legde de kaft open op het bureau voor Dirks neus. Hij zag een ingekleurde schets in potlood, waarop een soort kabouter afgebeeld stond. Een dikke, goedig kijkende figuur met een broek die tot boven zijn navel kwam, grote voeten, korte armen, een lange baard en een muts met belletjes. Dirk lachte onbegrijpend, maar zag dat Claude geweldig veel plezier had en zelfs trots was.
“De boskabouter”, zei Claude, en hij ging naar het raam. Hij ging tegen de vensterbank zitten en stond nu met zijn rug naar het venster, met zijn voeten gekruist.
“Is dit je nieuwe project?”, vroeg Dirk.
“Het zal lange tijd mijn enige project zijn. Dit is de kern van iets heel belangrijks.”
“Wat heb ik ermee te maken?”
“Ik denk aan jou voor de rol van boskabouter.”
Dirk wreef over zijn voorhoofd en zuchtte.
“Jij vroeg om het kernachtig samen te vatten”, zei Claude.