Herkomst
Op basis van de doopdata van hun kinderen mogen we aannemen dat Berent Alberts en zijn vrouw Barbera Jacobs rond 1720 zijn geboren en omstreeks 1744 zijn getrouwd. Het echtpaar leefde als landbouwers in of bij het dorp Niehove, in het Westerkwartier van de provincie Groningen.
Niehove is een van de oudste dorpen van Groningen. Al zo’n tweeduizend jaar geleden was er bewoning. Om bij overstromingen veilig te blijven, werden de huizen gebouwd op een verhoging in het landschap. In Friesland noemt men zo’n verhoging een terp, in Groningen een wierde. In de loop der eeuwen werd de wierde steeds verder uitgebreid en verhoogd. Later namen dijken de bescherming tegen het water over, maar de wierde is – zoals de foto laat zien – nog altijd goed herkenbaar.
(foto gemaakt door Eric Kieboom)
Het echtpaar wordt waarschijnlijk genoemd in een stukje in de 'Opregte Groninger Courant' van 2 maart 1762. Er wordt een veiling aangekondigd van verschillende stukken land. Een onderdeel van deze veiling is het eigendom van 33 grazen land in Niehove, die door Berent Alberts onder beklemminge worden gebruikt (in de advertentie genoemd onder punt V). In Niehove woonden rond deze tijd maar zo’n 400 à 500 inwoners. Het is daarom waarschijnlijk dat we met ónze Berent Alberts te maken hebben.
Het gezin
Berent Alberts en Barbera Jacobs kregen de volgende kinderen:
1, Aagtje, gedoopt op 19 december 1745 in Niehove.
Zij trouwde in Niezijl, 36 jaar oud, op 16 juni 1782 met Wolter Klaassens van Heukelem, 48 jaar, gedoopt op 21 februari 1734 in Niezijl, zoon van Klaas Klaasen van Heukelum en Fenje Wolters.. Aagtje is in Niezijl overleden op 17 juni 1809, 63 jaar oud. Wolter is daar overleden op 18 maart 1823, 89 jaar oud.
2. Cornelliske, gedoopt op 28 juli 1748 in Niehove. Zij is waarschijnlijk jong overleden.
3. Albert, gedoopt op 12 november 1752 in Niehove.
Hij trouwde, 28 jaar oud, op 10 juni 1781 in Niehove met Welmoed Hessels, 25 jaar oud, dochter van Hessel Dirks en Trijntje Johannes, gedoopt op 2 mei 1756 in Munnekezijl in Friesland. Albert is overleden in 1797, 45 jaar oud. Hij is begraven op 27 december in Oldehove. Zijn kinderen gingen zich, nadat in 1811 een vaste achternaam verplicht werd gesteld, Boersema (of soms Boerema) noemen.
Welmoed is op 3 november 1799 hertrouwd met Kornelis Rengers Noordhof (1750-1822). Zij is overleden op 9 december 1822 in Marum, 65 jaar oud.
Albert was de oudste zoon van Berend Alberts en Barbera Jacobs. Hij en zijn vrouw Welmoed waren landbouwers. Zij bezaten een boerderij in Kenwerd, een buurtschap op een wierde bij Oldehove, een half uurtje lopen vanaf Niehove. Nadat Albert in 1797 op 45 jarige leeftijd was overleden, bleef Welmoed op de boerderij wonen.
Voordat zij hertrouwt wordt in verband met het verdelen van de nalatenschap van Albert, een boedelinventaris opgesteld. Hieruit blijkt dat het gaat om een boerderij met een beklemming van 45 grazen bouw- en weideland, getaxeerd op ƒ3156,-. Met vee en inventaris komt het totale bezit op ƒ5025,-. Maar er stonden nog best veel schulden tegenover (leningen en onbetaalde rekeningen), waardoor de totale waarde van het geheel ƒ1749,- was.
Er zijn geen akten gevonden waaruit blijkt van wie de boerderij ooit is gekocht. Maar het is ook mogelijk dat deze door Albert, als oudste zoon, is overgenomen van zijn vader Berent Alberts. Zijn ouders zouden dan in de loop van hun leven verhuisd moeten zijn van Niehove naar deze boerderij. Deze was, wat betreft de hoeveelheid land, meer dan 30 procent groter dan die in Niehove. Het zou een mooie bedrijfsuitbreiding geweest kunnen zijn.
Er stonden rond die tijd drie boerderijen op de wierde van Kenwerd: Tiaetsemaheerd, Rolsemaheerd en Ritsemaheerd. De laatste werd bewoond door Pieter Jacobsz Vonk, die als getuige mede de inventarisatie heeft ondertekend. Mogelijk was één van de beide andere boerderijen van Albert en Welmoed (en daarvoor wellicht van Berent Alberts). Maar dat was verder niet uit te zoeken. Ook de zwager van Welmoed, Onne Berents, de broer van Albert (zie generatie V), tekende als getuige.
4. Jacob, gedoopt op 1 juni 1755 in Niehove.
Hij trouwde 27 jaar oud, op 18 mei 1783 in Grijpskerk met Geeske Jans, 25 jaar oud, gedoopt in Visvliet op 6 februari 1758. Zij is overleden op 10 augustus 1825 in Kommer-zijl, 67 jaar oud. Zij was toen dagloonster.
Jacob, hij was (land)arbeider van beroep, was al eerder overleden. Hoewel hij woonde in Grijpkerk, is hij op 8 december 1812 overleden in het huis van zijn broer Onne Berents (zie generatie V) in Wetsinge. Wellicht was hij op bezoek, of werkte hij een poosje bij zijn broer op de boerderij.
In de huwelijksakte van zijn zoon Jan wordt als achternaam Niehof genoemd. Bij de verplichte registratie van een achternaam in 1811 is blijkbaar gekozen is voor een verwijzing naar de geboorteplaats van Jacob.
5. Onne, gedoopt op 16 oktober 1757 in Niehove, zie verder generatie V.
Huwelijk met Trijntje Meinderts
Onne werd geboren op 9 oktober 1757 in Niehove. Als jongen werkte hij vermoedelijk mee op de boerderij van zijn ouders. Later was hij waarschijnlijk boerenknecht elders. Op enig moment vestigde hij zich in of nabij Faan. Daar trouwde hij op 9 oktober 1785 met Trijntje, dochter van Meindert Willems. Het echtpaar bleef nog enkele jaren in Faan wonen, waar twee kinderen werden geboren: Berent (1786) en Meindert (1790).
Een bericht in de Groninger Courant van 8 januari 1790 vermeldt dat zij woonden aan de Dijkstreek, een gehucht ten westen van Enumatil. Op het kaartje uit 1791 staat dit aangeduid als ‘Ema Til’. Het lag ongeveer twee kilometer ten zuiden van Faan, een halfuurtje stevig doorlopen. In het bericht wordt vermeld dat Onne en zijn vrouw ‘losse meijers’ waren: zij huurden hun grond en waren geen eigenaar.
Na enige tijd verhuisde het gezin naar De Westerhorn, een buurtschap tussen Lutjegast en Grijpskerk. Het was één lange, bochtige weg met boerderijen aan weerszijden. Op het kaartje hiernaast staat dit linksboven aangegeven. Daar bezaten zij een eigen boerderij. In deze periode werden drie kinderen geboren: Cornelis (1792, kort na geboorte overleden), Barber (1795) en Geertje (1799).
Gedurende de periode dat zij in De Westerhorn woonden werden er nog drie kinderen geboren: Cornelis (1792) die kort na zijn geboorte overleed, Barber (1795) en Geertje (1799).
Ergens tussen de geboorte van het laatste kind en het opstellen van een akte op 21 december 1802 is Trijntje overleden. Zij werd hooguit 40 jaar. Onne bleef achter met 4 kinderen: Berent 16 jaar, Meindert 12 jaar, Barber 7 jaar en Geertje 3 jaar oud.
Voordat de erfenis van Trijntje kon worden verdeeld, moest eerst worden vastgesteld wat Onne en Trijntje samen bezaten. In december 1802 werd daarom een boedelinventaris opgesteld.
Bezittingen:
- een boerenbehuizing met de vaste beklemming van de
landerijen plus ingezaaid land
- 8 koeien en kalveren, 5 paarden, 2 varkens en 6 schapen
- voorraad haver, bonen e.d.
- 2 boerenkarren en allerhande boerengereedschap
- huisraad (bedden, kasten, tafels, borden, bestek, turf enz.)
- spaargeld in de vorm van staatsobligaties
Daar tegenover stonden de volgende schulden:
- leningen ('obligaties') aan diverse personen)
- rente op deze leningen
- achterstallige huren van een jaar (pachtsom) ca.
- onbetaalde rekeningen
ƒ5000
680
405
160
235
70
ƒ6550
ƒ3350
157
140
390
ƒ4039
Wanneer bezittingen, schulden en leningen worden verrekend, dan blijkt een erfenis van ruim ƒ2500,- . Hieronder twee pagina's van de inventarisatie
De helft van de waarde van de erfenis, ƒ1256, was bestemd voor Onne, de andere helft voor de kinderen.
In een officiële akte beloofde hij dit bedrag onder hen te verdelen. Ieder zou op zijn of haar 18e verjaardag ongeveer ƒ314 ontvangen. Dit lijkt misschien niet veel, maar in die tijd was het voor veel mensen meer dan een jaarloon.
Drie voogden moesten toezien dat de kinderen hun erfdeel ontvingen: Cornelis Meinders (voormond, namens de familie van Trijntje), Jacob Berents (sibbevoogd, namens Onne) en Jacob Sipkes (vreemde voogd, een onafhankelijke derde).
Huwelijk met Grietje Engberts
Nu de erfenis voor de kinderen was geregeld en de boedel verdeeld, kon Onne hertrouwen.
Op 13 maart 1803 hertrouwde Onne in Grijpskerk met Grietje Engberts. Haar achternaam Van der Molen wordt pas later genoemd, in de overlijdensakte van hun zoon Berend.
Inschrijving van het huwelijk van Onne en Grietje in het doop- en trouwboek van Grijpskerk.
Zij was geboren in augustus 1783 in Hallum. Het is goed mogelijk dat zij al eerder als dienstmeid bij Onne inwoonde en na het overlijden van Trijntje de kinderen verzorgde. Omdat zij in verwachting was, trouwden ze snel. In juli werd zoon Engbert geboren.
Onne en Grietje bleven aanvankelijk in De Westerhorn wonen. In 1805 kregen zij daar nog een zoon, Albert, vernoemd naar de grootvader van Onne.
De boerderij in Wetsinge
Op 28 juni 1806 kocht Onne van Alle Michiels en Grietje Jakobus Heerema een boerderij in Wetsinge, ongeveer twaalf kilometer ten noorden van de stad Groningen. Adressen bestonden toen nog niet; elk huis had alleen een nummer. De aangekochte boerderij droeg nummer 21.
In de aankoopakte stond de boerderij omschreven.
"Een boerenplaats bestaande in een nieuw getimmerd binnenhuis. keuken, karnhuis, melkkelder, en verder gerijf'; benevens een groote friesche schuure, alsmede het recht der vaste beklemminge van 60 grazen best groen- en bouwland, doende jaarlijks tot een vaste hure aan diverse eigenaren de somma van ƒ211-10-,, eerstmaal ten laste van de kooperen verschijnende op midwinter 1806, als-mede het regt op vaste beklemminge van 8 grazen best groen land zullende jaarlijks tot een vaste hure aan de verkoopere doen ene somma van ƒ40-,,-,, telkens verschijnende op midwinter eerst-maal 1806, en zoo vervolgens alle jaren enz...."
Het contract beschrijft verder nog enkele kleine stukken grond zoals de tuin en een appelhof. Het totaal kost ƒ7000. De vorige boerderij was, zoals uit de boedelinventaris bleek, ƒ5000 waard, exclusief inrichting, vee, enz. De nieuwe was dus aanzienlijk duurder. Mogelijk werd de oude boerderij voor meer verkocht dan in de inventaris vermeld stond, of moest Onne extra geld lenen. De boerderij die Onne kocht bestaat niet meer. Wel is later is op dezelfde plek een nieuwe boerderij gebouwd met de naam ‘Til’.
In 1988 schreef Mr. G.P. Lugtenborg het boekje "Boeren en Bunders", gepubliceerd op de website van de Historische Kring "Ubbega"
Hierin wordt de geschiedenis van de boerderijen in Wetsinge beschreven. Hij legt een relatie met de latere kavelnummers zoals die in 1832 werden opgenomen in het kadaster. Hierboven een kadasterkaartje waarop de boerderij en bijbehorende grond is ingekleurd.
In Wetsinge behoorde Onne met dit bedrijf tot de grotere boeren in het dorp en omgeving. Dat bracht ook zo z'n verplichtingen mee. Hij ondertekende in 1806 als ‘gequalificeerde’, (vertegenwoordiger van het dorp), samen met Jan Klaassens Moorlag (de vader van Klaas, zijn latere zijn schoonzoon) een 'Register der vaste goederen gelegen in het Dorp Wetsing' , bestemd voor het Departementaal Bestuur van Stad en Lande, zeg maar het huidige provinciebestuur. Het werd gebruikt bij het opleggen van belastingen.
Onne boerde goed. Goed genoeg om later vermeld te worden in het boek van P.J. Winter 'De lijsten der hoogst aangeslagenen in het departement van de Westereems'. In 1807 moest hij ruim ƒ324.6.6 aan belasting betalen.
Onne en Grietje mochten dan wel een goedlopend boerenbedrijf hebben, persoonlijk ging het hun minder voor de wind. In 1808 werd een dochtertje geboren, Corneliske, maar zij werd slechts acht maanden oud. In 1809 overleed Onnes zus Aagtje in Niezijl. Kort daarop, in 1810, stierf ook Berend, de oudste zoon uit Onne's eerste huwelijk, slechts 23 jaar oud. Zonder twijfel werkte hij mee op het land van zijn vader en werd hij waarschijnlijk al als opvolger gezien.
De Franse tijd
Naarmate de Fransen meer hun stempel drukten op de samenleving, verdween het aanvankelijk enthousiasme bij de bevolking:
De prijzen werden na 1810 niet meer in de vertrouwde florijnen (guldens), schellingen, stuivers en duiten aangegeven, maar nu in Franse munt: francs en centimes. In 2002 was de overgang van de gulden naar de euro voor veel mensen erg lastig. Waarschijnlijk was de overgang (met al die vreemde woorden) voor de vaak laagopgeleide bevolking in de Franse tijd nog veel moeilijker.
In 1811 hield niet iedereen zich aan de verplichting een achternaam te registreren. Men was gewend aan het systeem van patroniemen. Onne nam wel een achternaam aan. Hierover meer op de pagina de naam Feringa.
Toen in 1811 de dienstplicht werd ingevoerd zagen de boeren niet graag hun zonen en arbeiders naar het leger vertrekken. Een aantal van de jongens probeerde zich aan inlijving te onttrekken. De veldwachter had de taak hen op te sporen. Hij kreeg 5 francs beloning als iemand werd opgepakt.
Meindert, de zoon uit Onnes eerste huwelijk, werd ook opgeroepen voor het leger. Hij werd ingedeeld bij het 87e cohorte voor grensbewaking in Groningen en Friesland.
Toen Napoleon na het mislukte Russische avontuur nieuwe troepen nodig had, werd Meindert overgeplaatst naar het 147e regiment infanterie. Dit regiment vocht in Saksen en bij de Volkerenslag bij Leipzig in 1813. Hoogstwaarschijnlijk is Meindert bij een van deze acties omgekomen. Maar het is natuurlijk ook mogelijk dat hij na de oorlog in Duitsland is blijven hangen. Er is nooit meer iets van hem vernomen.
In februari 1813 deed de prefect van het departement Westereems (d.i. de hoogste bestuurder van de provincie waartoe Groningen destijds behoorde) de volgende oproep: "Als gevolg van de zeer grote verliezen door de Grande Armée geleden is onverwijlde hulp nodig. Vooral aan paarden is een grote behoefte. In deeze nood der tijden moet uit de geest der ingezetenen onze gehechtheid aan de zaak van het Vaderland blijken" .
De maire (burgemeester) van Adorp voegde aan deze oproep toe: "Het zal erg moeilijk worden, we hebben al zoveel moeten doen".
Ook nadat later dat jaar Napoleon bij Leipzig was verslagen bleef de oorlogssituatie nog voortduren. Het Franse garnizoen in Delfzijl, zo'n 1400 man groot, was niet van plan zich over te geven. Troepen van de nieuw opgerichte Nederlandse Landstorm, het Pruisische leger, Kozakken en Engelse schepen belegerden het stadje. En opnieuw waren er wagens en paarden nodig. En opnieuw werden deze gevorderd bij de bevolking. Ook Onne Berents Feringa en zijn buurman Roelof Sinninghe Kuitert moesten paarden leveren. Maar zij vonden dat zij voor dergelijke diensten al vaak genoeg waren aangewezen. Zij legden de vraag, of eigenlijk het bevel, naast zich neer. De Schout, die alles moet regelen, beklaagt zich per brief van 19 maart 1814 bij de Commis-saris in Appingedam. Eerst verklaart hij zijn keuze voor deze twee heren:
"Het is er verre vandaan dat deze bepaling willekeurig zoude zijn geschied, in tegendeel, ik ben van oordeel (en niemand zal mij zulks met grond kunnen tegenspreken) dat indien van deze Gemeente diergelijke diensten worden gevorderd zulks door allen in zoo veel mogelijke gelijke evenredigheid moet worden verricht, en dat men niet van de kleinste landgebruikers moet beginnen, maar van de grootsten en die de meeste paarden en knechts hebben; daar nu de genoemde persoonen eerder tot de grootste, dan tot de middelmatige, minder nog tot de kleinste landgebruikers moeten gerangschikt worden, en zij sedert het begin van de maand November geheel geene diensten het zij met wagens of anders wegens deze Gemeente hebben verricht, heb ik teregt geoordeelt hen hier toe te moeten designeren"
De schout vond ze dus vermogend genoeg. Verder in de brief klaagt hij dat:
"......zij volharden te weijgeren, onder een nietsbeduidend voorwendsel, dat zij er onmagtig toe zijn zonder te willen of te durven ontkennen dat zij paarden en knechts hebben…"
Vervolgens geeft hij aan dat eerdere hoofdelijke omslagen, o.a. voor in inzet van 20 man voor de Landweer, door hen niet werden betaald:
"......waaraan met gemeen overleg voor de rekening van de Gemeente is voldaan zijn deze twee persoonen juist altoos de agterlijksten met betalen en tot het geld, hetwelk de twintig die op den 14 December 1813 uit deze Gemeente tot de Landweer bij en om Delfzijl gecantonneerd zijn uitge-trokken hebben bedongen, hebben zij tot op dit ogenblik nog geen duit willen betalen niettegen-staande zulks met algemeen overleg is beraamd en door alle ingezetenen tot op den 1sten Februarij betaalt wordt"
Uiteindelijk wordt voor een praktische oplossing gekozen, waarbij een vrijwilliger zich met zijn paard (tegen betaling!) ter beschikking stelt. Onne en zijn buurman krijgen de rekening van ƒ16 gepresenteerd.
Lief en Leed (1812-1817)
In december 1812 overlijdt op de boerderij Jacob Berents, een broer van Onne. Deze woonde volgens de overlijdensakte in Grijpskerk. Mogelijk hielp hij zijn broer in die tijd op de boerderij, omdat zoon Meindert inmiddels in militaire dienst was.
En in juli 1814 overlijdt dochter Barber, slechts 19 jaar oud. Zij was nog maar net een jaar getrouwd en overleed bij de geboorte van haar eerste kind.
Een lichtpunt in deze toch wel droevige jaren zal in oktober 1814 de geboorte zijn geweest van een zoon van Onne en Grietje. Zij noemen hem Berend, naar de overleden oudste zoon van Onne.
In 1815 geeft het bevolkingsregister aan dat behalve Onne, Grietje en hun kinderen Geertje (16 jaar), Engbert (11 jaar), Albert (9 jaar) en Berend (1 jaar) er ook personeel woonde op de boerderij. Er woonde een boerenknecht, Cornelis Jans Brands, op dat moment 24 jaar oud en een dienstmeid, Cornelske Jans Corsaan, 16 jaar.
Ook wordt vermeld dat Onne en Grietje een weeskind in het gezin hadden opgenomen, Christiaan, 11 jaar oud.
Ook op maatschappelijk gebied was Onne actief. In de kerkelijke gemeente van Wetsinge vervulde hij de functie van boekhoudend diaken.
En
De betekenis van de diaconie was in die tijd belangrijker dan tegenwoordig. De armenzorg was door het gewestelijk bestuur aan de kerk toevertrouwd. De diaconie kreeg geld uit schenkingen, collectes, erfenissen e.d. Dit geld werd soms belegd in onroerend goed. Diverse stukken land in Wetsinge waren bezit van de diaconie. Uit de opbrengst van de beleggingen werd de ondersteuning van de armen in het dorp gefinancierd.
De hervormde kerk in Wetsinge, afgebroken in 1840. De laatste jaren moesten de kerkgangers zich op sommige plekken in het gebouw tegen de regen beschermen. Van het plaatje is duidelijk de slechte toestand van de kerk af te lezen.
Financiële problemen
Op een gegeven moment gaat het financieel slecht met de familie Feringa. Het laatste positieve signaal over de welstand was een belastingaanslag in januari 1817. In Adorp bestonden bij de gemeentelijke overheid, na de oorlog met de Fransen, financiële tekorten. Naar draagkracht werden deze tekorten omgeslagen over de gezinnen in de gemeente. De 'repartitie tot einding van het tekort op de gemeenterekening'. In januari 1817 staat Onne nog zo ongeveer als hoogstaangeslagene binnen vermeld! Maar misschien was deze aanslag nog op oude gegevens gebaseerd, want er zijn ook andere signalen.
De Fransen waren altijd een goede klant geweest voor de boeren. Door het wegtrekken van de troepen verloren zij een belangrijk deel van hun afzet van paarden, hooi en haver. Ook staat het jaar 1816 bekend al 'Het jaar zonder zomer'. Lage temperaturen en veel regenval hadden invloed op slechte oogsten. Ook kwam zo nu en dan veepest voor. Het waren bedrijfsomstandigheden waarbij het lastig was om aan alle verplichtingen te voldoen. Eerder was al duidelijk dat het bedrijf van Onne in belangrijke mate was gebaseerd op leningen. Allemaal mogelijke aanwijzingen voor datgene wat volgt.
Op 4 juni 1817 werd een akte opgemaakt bij notaris Bolhuis in Winsum.
Onne ruilde zijn boerderij in Wetsinge met die van Willem Rengeniers Hoeksema in Bellingeweer. Deze boerderij lag ten oosten van de weg van Winsum naar Groningen, in de Winsumer- en Bellingerweerder Meeden. Het is nogal vochtig land. In die tijd stonden in de winter vaak hele stukken onder water. Veel land was eigenlijk alleen geschikt als hooiland.
Deze boerderij had als bijbehorend land maar een beklemming van zo'n 42 grazen. En in tegenstelling tot de 'oude' boerderij van Onne laggen alle stukken land van dit bedrijf behoorlijk verspreid.
Onne Feringa en Willem Hoekzema kwamen overeen dat de boerderij in Wetsinge ƒ4000,- waard was en die in Bellingeweer ƒ2500. Bij de ruil werd afgesproken dat Onne een contante bijbetaling van ƒ1500 zou ontvangen. In de akte staat, 'in klinkende zilveren specien'. Een paar dagen na het passeren van de akte brak er een noodweer uit in de streek. De burgemeester van Adorp schrijft dat op 27 juni 1817 een enorme hagelval de oogst vernielde. Een dag later konden de maaiers niet aan de slag omdat in het gras 'de hagels nog een handbreed hoog lagen'. Een slechte start voor Onne op zijn nieuwe boerderij.
Het heeft er alle schijn van de behoefte aan contant geld alles te maken had met problemen die Onne had in zijn functie van boekhoudend diaken in Wetsinge.
In 1816 wilde de kerkenraad een nieuwe boekhoudend diaken kiezen. Het was destijds een gebruikelijke procedure, dat op voorstel van de kerkenraad de mannelijke ledematen van de kerk iemand uit het dorp benoemden. Deze benoeming was niet vrijblijvend. Het niet aanvaarden van de functie kon een boete van ƒ50 opleveren.
Maar degene die werd benoemd, Roelf K. Sikkens, maakte allerlei bezwaren. Hij vond zichzelf te jong en woonde nog maar net in het dorp. Ook noemde hij een vijftal andere perso-nen die op vele punten meer geschikt zouden zijn. De schout van de gemeente Adorp legde het probleem voor in een brief aan het provinciebestuur. Hierin staat ook het belangrijkste bezwaar van Roelf K. Sikkens beschreven:
"dat volgens de gerugten, de tegenwoordige boekhoudend diacon, zoo al een goede rekening echter bezwaarlijk eene goede aanzuivering van alles soude kunnen doen, zijnde er in geene zes jaren rekening gedaan, en dat hij vrezende dat de zaken verward stonden, geenen lust had om zich aan mogelijke onaangenaamheden bloot te stellen met dingen in order te brengen die door anderen verwaarloost waren".
Het lijkt erop dat het hele dorp wel wist dat het financieel niet deugde bij Onne. Reden genoeg om een nieuwkomer in het dorp met de onaantrekkelijke functie op te zadelen.
Binnen de kerkenraad waren er zorgen over zijn administratie. De notulen vermelden herhaaldelijk dat Onne geen rekenschap aflegde van de diaconiegelden. Pas in de zomer van 1818, onder druk van het Classicaal Bestuur van Middelstum, legde hij alsnog verantwoording af. Daarmee werd de kwestie afgesloten.
Sauwerd en armoede
Een paar jaar later blijkt dat alle financiële problemen nog niet zijn opgelost. Onne biedt opnieuw zijn boerderij te koop aan. Op 31 mei 1820 wordt voor notaris Bolhuis de ruil bevestigd met de boerderij van Reinder Jans Brands in Sauwerd. Deze laatste heeft als bijbehorend land maar een beklemming van zo'n 11 grazen. Beduidend kleiner dus dan zijn boerderij. Het bedrijf ligt afgelegen in de Sauwerder Meeden aan de Oude Ae. Opnieuw komen de partijen een ruilwaarde overeen: de boerderij van Onne ƒ2500,- tegen de boerderij van Reinder Jans ƒ2000,-. En Onne krijgt daarnaast contant geld, nu ƒ500,-.
Hierboven zijn op een afbeelding van Google Maps de laatste drie boerenbedrijven van Onne en Grietje ingetekend.
Groen - Wetsinge nr. 19, Geel - Bellingeweer nr. 119, Rood - Sauwerd nr. 47.
Maar Onne heeft het ook niet kunnen redden in dit boerderijtje.
Een paar jaar later blijkt hoever hij in de problemen is gekomen. Hij overlijdt op 18 april 1825, 67 jaar oud, als dagloner. Hij woont dan in Wetsinge in het huis nr. 14. Dit huis, waar je alleen maar kon wonen wanneer je tot de armsten van het dorp behoorde, was eigendom van de diaconie. Dezelfde diaconie waarvan hij nog maar 8 jaar eerder boekhoudend diaken was. Het kan verkeren.
Wanneer de familie precies is verhuisd naar Wetsinge nr. 14 heb ik niet kunnen vinden. Wel blijkt uit het inschrijvingsregister van de schutterij, dat al in 1822 zoon Engbert hier woonde. Het verblijf in Sauwerd heeft dus niet lang geduurd.
Na Onnes overlijden
Grietje hertrouwde, een paar maanden na het overlijden van Onne, op 29 oktober 1827 in Adorp met Klaas Jans Zijlman. Hij was waarsman (ook wel zijlwaarder genoemd) bij de Wetsingerzijl bij Sauwerd. Een zijlwaarder is in dienst bij het zijlvest, de toenmalige benaming voor een waterschap in Groningen. Hij moest toezien op de ontwatering van de polders via de sluis (zijl) op het Reitdiep. Op 15 januari 1848 is Klaas in Sauwerd overleden, 76 jaar oud.
Grietje overleed op 18 september 1850 in Sauwerd, 67 jaar oud.
Kinderen van Onne Berents Feringa en Trijntje Meinderts zijn:
1. Berent, geboren in Faan, gedoopt op 10 december 1786 in Niekerk en overleden op 19 juni 1810 in Wetsinge, 23 jaar oud.
2. Meindert, geboren in Faan, gedoopt op 14 maart 1790.
Zoals zoveel jongens moet hij dienen in het leger van Napoleon, en wel in het 87e cohorte, een legeronderdeel dat bedoeld was voor grensbewaking. Maar toen Napoleon na het Ruslanddebacle bijna zonder troepen zat, werden de manschappen ingelijfd in het gewone leger. In 1813 werd Meindert waarschijnlijk toegevoegd in het 147e regiment infanterie, dat betrokken zou raken bij veldslagen in Saksen en bij de Volkerenslag bij Leipzig. Hoogstwaarschijnlijk is Meindert bij een van deze acties omgekomen. Maar het is natuurlijk ook mogelijk dat hij na de oorlog in Duitsland is blijven hangen. In ieder geval is onbekend waar hij is gebleven
3. Cornelis, geboren op 23 augustus 1792 en gedoopt op 9 september 1792 in Grijpskerk. Omdat aan de doopinschrijving 'overleden' is toegevoegd, zal hij waarschijnlijk maar een paar dagen of weken oud zijn geworden.
4. Barber, geboren op 4 februari 1795 en gedoopt op 22 februari in Grijpskerk.
Zij trouwde, 18 jaar oud, op 19 juni 1813 in Adorp met Kornelis Emmes Bos, 31 jaar oud, geboren op 15 november 1781 in Garnwerd, zoon van Emme Jans en Aaltje Bonnes. Toen hij trouwde was hij landarbeider. Bij de geboorte van een levenloos kind is Barber op 29 juli 1814 in Wetsinge overleden, 19 jaar oud.
Na haar overlijden trouwde Kornelis op 20 juli 1816 in Adorp met Cornelia Sinninghe Kuitert, (1798-1872), een buurmeisje van zijn schoonvader Onne Berends Feringa. Deze was doopgetuige bij de doop van hun eerste kind. Kornelis is overleden op 17 mei 1832 in Wetsinge, 50 jaar oud.
5. Geertje, geboren in Den Westerhorn en gedoopt op 20 maart 1799 in Grijpskerk. Zij trouwt, 19 jaar oud, op 14 november 1818 in Winsum met Klaas Jans Moorlag, 29 jaar oud, zoon van Jan Klaassens Moorlag en Fennechien Heijs, geboren op 10 juli 1790 in Onstwedde. Toen hij trouwde was hij boerenknecht in Bellingeweer. Vanaf omstreeks 1825 wordt hij in de aktes van de Burgerlijke Stand landbouwer genoemd.
Klaas Moorlag en Geertje Feringa vertrokken in 1847, met 6 kinderen (variërend van 3 tot 24 jaar) als landverhuizers naar Amerika. Klaas was inmiddels geen landbouwer meer, maar dagloner. Het werd een verre reis. Eerst naar Le Havre waar het schip “Bavaria" van kapitein G. William Howel lag te wachten. Een reis naar New York duurde al gauw een maand. Zij kwamen daar op 23 september 1847 aan. Daarna nog zo'n 900 mijl verder naar East Holland in Michigan. De achternaam Moorlag/ Moorlach / Noorlag komt daar nog vaak voor.
Kinderen van Onne Berents Feringa en Geertje Engberts van der Molen zijn:
1. Engbert, gedoopt op 24 juli 1803 in Grijpskerk.
Hij trouwde, 30 jaar oud, op 12 oktober 1833 in Bedum met Corneliske Alberts Roege, 22 jaar oud. Zij is geboren op 28 december 1810 in Noordwolde en daar gedoopt op 13 januari 1811, dochter van Albert Klaasen Roege en Frouwke Bartelts Vos. Engbert was net als zijn vader landbouwer. Hij overleed op 22 december 1887 in Zuidwolde, 86 jaar oud. Corneliske overleed daar tien jaar later op 13 december 1897.
2. Albert, geboren op 17 september 1805 in Niezijl, zie verder generatie IV.
3. Cornelliske, geboren op 11 februari 1808 in Wetsinge en daar gedoopt op 21 februari 1808. Zij is overleden op 29 oktober 1808 in Wetsinge en daar begraven in november 1808, 8 maanden oud.
4. Berend, geboren op 7 september 1814 in Wetsinge en overleden op 2 november 1836 in Sauwerd, 22 jaar oud.
Jeugd
Albert Onnes Feringa werd geboren op 17 september 1805 en op 22 september van dat jaar gedoopt in Niezijl.
In 1824 werd hij ingeschreven voor de dienstplicht bij de Nationale Militie. Niet alle jongens hoefden daadwerkelijk in het leger; er werd geloot wie moest opkomen. Albert had geluk, hij werd niet opgeroepen. Zijn inschrijvingsformulier vermeldt het volgende signalement: lengte 1,63 meter; ovaal gezicht; rond voorhoofd; blauwe ogen; gewone neus; grote mond; langwerpige kin; bruin haar en wenkbrauwen; geen bijzondere kenmerken.
Huwelijk en gezin
Op 25 maart 1839 trouwde Albert, 33 jaar oud, in Adorp met Aafke Jans Mulder, 18 jaar oud. Zij was geboren op 15 augustus 1820 in Zuidwolde, dochter van Jan Berends en Grietje Hindriks Kuiper. Bij hun huwelijk was Albert boerenknecht en Aafke dienstmeid.
De eerste jaren woonden Albert en Aafke in Sauwerd, waar in 1840 hun dochter Grietje en in 1842 hun zoon Berend werden geboren. Uit de geboorteaangiften blijkt dat Albert inmiddels werkte als dagloner, iemand die per dag werd ingehuurd voor losse arbeid. Het was een onzeker bestaan: veel armoede en vaak werkloos.
Albert en Aafke woonden de eerste paar jaar van hun huwelijk in Sauwerd, waar in 1840 hun dochter Grietje en in 1842 hun zoon Berend worden geboren. Uit de geboorteaangiften blijkt dat Albert inmiddels dagloner is. Een onzeker bestaan in die jaren.
Waarschijnlijk om werk te vinden verhuisde het gezin naar Rasquert, waar in 1845 zoon Jan werd geboren. Ook daar heerste armoede. Het gezin moest rondkomen met extra ondersteuning uit de armenkas van de gemeente Baflo, waartoe Rasquert behoorde.
Hongersnood in 1846
In de daaropvolgende jaren is het bestaan er alleen maar slechter op worden. In 1846 brak de aardappelziekte uit en in de jaren daarop mislukte ook de rogge-oogst. Dit leidde, vooral bij de meest kwetsbare gezinnen, tot voedselschaarste en armoede. In deze hongerjaren moesten de armsten zich voeden met paardenbonen en overjarige erwten, die in betere tijden uitsluitend als veevoer dienden. Vooral kleine kinderen leden hieronder. In 1846 overleed dochtertje Grietje, slechts zes jaar oud. Door het slechte voedsel groeiden de kinderen slecht. Later werden Berend en Jan afgekeurd voor de militaire dienst wegens ‘te kleine maat’. De minimumlengte was toen 1,54 meter. Jan had bovendien nog een onbekend lichamelijk gebrek.
In 1849 keerden Albert en Aafke terug naar Sauwerd. Zij huurden een huis ten noorden van het dorp aan de provinciale weg, het huidige nummer 15. In juni 1850 werd hier hun zoon Engbert geboren.
Aofien oet 't Swarte Peert
In de familieherinnering had Aafke Jans Mulder als bijnaam ‘Aofien oet 't Swarte Peert'. Niemand wist meer waar die bijnaam vandaan kwam. Nu blijkt dat het huis dat zij in Sauwerd huurden al een lange geschiedenis had als herberg, tapperij e.d. Uit de Ommelander Courant van 6 december 1796 blijkt dat het pand met de naam "Het Zwarte Paard" te koop werd aangeboden. Het werd aangeprezen als een 'neringrijke herberg'.
Toen Albert en Aafke de woning huurden, was 'herberg' niet de hoofdfunctie meer. Bewoners voor hen waren achtereenvolgens landbouwer en dagloner. Maar het is mogelijk dat zij als bijverdienste een tapperij hebben gehad voor de passanten langs deze belangrijke verbindingsweg naar Groningen. In die tijd werd het pand nog altijd met de oude naam aangeduid.
Het huis is tussen 1880 en 1890 afgebroken. Enkele jaren later werd een nieuw pand gebouwd, dat tot halverwege de 20e eeuw als café werd gebruikt. Nog steeds met de naam 'Het Zwarte Paard'.
De verdwijning van Albert
In 1851 verdween Albert. Niemand wist waar hij naartoe wass gegaan. Ook zijn plaats van overlijden is onbekend. Bij het huwelijk van zijn zoon Berend in 1874 werd vermeld dat hij was overleden. Hij zou dus hooguit 69 jaar zijn geworden. Maar ook de nieuwe digitale technieken die toelaten om zo'n beetje in het hele land in de overlijdensregisters te zoeken, leveren voorlopig niets op. Volgens de familieoverlevering kwam hij na een bezoek aan een familielid nooit meer thuis. Men vreesde voor een ongeluk . Maar in het dorp werd dat blijkbaar anders beleefd. Roddel, achterklap en vage geruchten. Na het overlijden van Aafke doet de burgemeester nog een oproep om inlichtingen over zijn verblijfplaats in het Algemeen Politieblad.
De weduwe en wezen
Aafke overleed op 29 juni 1859 in Sauwerd, 38 jaar oud, werkend als daglonerse. De aangifte werd gedaan door buurman Jan Derks van der Laan, een schoenmaker.
De jongste kinderen werden opgevangen door andere gezinnen. Jan, veertien jaar, ging wonen bij Jibbe Derks van der Laan in Wetsinge, een broer van de aangever. Engbert, negen jaar oud, kwam terecht bij de familie Buttema in Sauwerd. De opvanggezinnen kregen wat extra armenondersteuning voor deze kinderen. Jan en Engbert werden later, net als de buurman, ook schoenmaker.
Albert en Aafke kregen de volgende kinderen:
1. Grietje, geboren 11 juni 1840 in Sauwerd en overleden op 24 november 1846 in Rasquert.
2. Berend, geboren op 21 maart 1842 in Sauwerd, zie verder generatie III.
3. Jan, geboren op 6 mei 1845 in Rasquert en overleden op 15 april 1891 in Groningen. Hij was schoenmaker.
Hij trouwde, 30 jaar oud, op 19 september 1875 in Groningen met Grietje Molenkamp, 42 jaar oud, geboren op 10 mei 1833 in Groningen, dochter van Martinus Molenkamp en Imke Martens. Zij is overleden op 16 oktober 1916, 83 jaar oud.
4. Engbert, geboren op 6 juni 1850 in Sauwerd en overleden op 4 december 1878, 28 jaar oud. Hij woonde in Ezinge, maar is overleden in Groningen in het Academisch Ziekenhuis. Zijn beroep was schoenmaker.
Jeugd
Berend Feringa is geboren in Sauwerd op 21 maart 1842. Toen hij 9 jaar raakte zijn vader vermist. Hij was de oudste van drie kinderen. Hij moest al jong meewerken om een beetje geld te verdienen. Toen zijn moeder overleed in 1859 zal hij al als knecht hebben gewerkt.
Hij hoefde niet in militaire dienst. Hij was te klein, korter dan de minimumlengte 1.54m. Maar hij was sterk genoeg om bij de boeren te werken. Uit diverse Dienstboden en Knechtenregisters blijkt dat Berend werkte op veel verschillende boerderijen in de streek ten noorden van Groningen. Het waren veelal akkerbouwers in de plaatsen zoals Noorddijk, Winsum, Zuidwolde (hier werkte hij een jaar op de boerderij van zijn oom Engbert Onnes Feringa), Maarhuizen, Groningen en Adorp.
Berend Feringa, ca 1875. Links de originele wat verkleurde foto, rechts een realistische interpredatie van een AI programma
Huwelijk en gezin
Berend trouwde, 31 jaar oud, op 15 maart 1874 in Groningen met Geertje van der Tuin, 28 jaar oud. Zij was geboren op 21 november 1845 in Groningen, dochter van Kornelis Harms van der Tuin en Diewerke Scholma.
Geertje was weduwe toen zij trouwde. Eerder, in 1866, huwde zij met Hindrik Burema (1840-1872), barbier van beroep. Geertje had uit dit huwelijk twee kinderen: Dieuwerke, 7 jaar en Sjouke 5 jaar. Berend stapte dus al gelijk in een gezin.
Na hun huwelijk woonden Berend en Geertje in Groningen 'Buiten de Boteringepoort', wijk-letter W, nr.19.
De straat ligt in het verlengde van de Nieuwe Boteringestraat. Later kreeg de straat de naam Moesstraat, ontleend aan de tuinderijen (moestuinen) die daaraan grensden. Ook de ouders en andere familieleden van Geertje waren hier moeskers (tuinders).
Berend zou tot aan zijn overlijden in dit huis blijven wonen.
Na zijn huwelijk is Berend een aantal jaren tuinier. Niet op een siertuin. Maar op de moestuinen in de buurt waar hij woonde. Later werd hij molenaarsknecht. Dat staat vanaf 1882 in de geboorteaktes van zijn kinderen.
Geertje van der Tuin met haar dochtertje Sjouke, foto ca 1875
Geertje van der Tuin, foto ca. 1915
Geertje van der Tuin met dochtertje Sjoukje, ca 1875
Geertje van der Tuin ca. 1915
In de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkelde zich de arbeidersbeweging, onder andere in de organisatie van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond. Maar de streng christelijke leden kregen bezwaar tegen het gevoerde beleid zoals de zondagsontheiliging en de bevordering van het openbaar lager en middelbaat openbaar onderwijs. In reactie hierop werd in 1876 het Christelijk Nederlands Werklieden Verbond 'Patrimonium' opgericht. Al snel daarna in 1879 sloot Berend zich daarbij aan. Zijn ervaring met de armoede uit zijn jonge jaren zal zeker een reden zijn geweest om lid te worden van deze organisatie.
Tussen 1875 en 1888 kregen Berend en Geertje 6 zonen: Kornelis (1875), Albert (1876), Jan (1878), Harm (1882), Engbert (1884) en Berend Geert (1888). De jongste werd maar een paar maanden oud. Ook een dochtertje van Geertje van der Tuin, Sjouke, overleed in 1877 op jonge leeftijd. Zij werd maar 9 jaar.
De zonen braken met de familiegeschiedenis en werkten niet langer op het land. De oudsten, Kornelis en aanvankelijk ook Albert, kozen voor een beroep in de grafische sector. Zij werden letterzetter. Jan en Engbert kozen voor de zekerheid van een overheidsbaan. Zij werden brievenbestellers. Albert ging later als belastingambtenaar ook voor de overheid werken.
Berend is maar 53 jaar oud geworden. Hij overleed in Groningen op 28 maart 1895. Kort daarop is het gezin verhuisd naar een woning aan het Boterdiep Oostzijde nr. 89. Vanuit dat adres trouwden de kinderen in de loop der jaren. Alleen Harm bleef nog wat langer bij zijn moeder wonen. Hij was licht gehandicapt, hij had een vergroeiing aan zijn rug, een bochel. Hij was sigarenmaker en loopjongen bij de Tabak- en Sigarenfabriek "De Pionier".
Geertje is 36 jaar weduwe geweest. Er was nauwelijks geld en de kinderen moesten al gauw wat verdienen om het gezin draaiende te houden.
Haar ondersteuning hielden de kinderen jarenlang vol. Hiernaast staat een brief die zij schreef aan haar zoon Albert ter gelegenheid van zijn 25-jarig huwelijk in 1930.
Zij is dan al 84 jaar en duidelijk is te zien dat het schrijven haar moeite kost. In deze brief bedankt zij ook voor wat geld dat haar is toegestuurd.
Kinderen van Berend en Geertje zijn:
1. Kornelis (Kees), geboren op 28 april 1875 in Groningen en daar overleden op 26 juni 1954, 79 jaar oud.
Hij trouwde, 28 jaar oud, op 4 juni 1903 in Groningen met Barbara (Babs) Kolbeek, 23 jaar oud, geboren op 29 september 1879 in Groningen, dochter van Hendrik Kolbeek en Maria Smit. Zij is overleden op 10 mei 1938 in Groningen, 58 jaar oud. Babs is een zus van Anna Kolbeek die trouwde met Albert Feringa (zie generatie II), een broer van Kornelis.
Kees was letterzetter in dienst van drukkerij J.B. Wolters te Groningen. Bij zijn 50-jarig jubileum kreeg hij de bronzen medaille Orde Oranje Nassau.
2. Albert, geboren op 7 september 1876 in Groningen, zie verder generatie II.
Kornelis Feringa en Barbara Kolbeek
Jan Feringa in het uniform van een postbesteller.
3. Jan, geboren op 27 september 1878 in Groningen en daar overleden op 25 juli 1968, 89 jaar oud. Hij was aanvankelijk tabaksbewerker. Later werd hij brievenbesteller.
Hij trouwde (1), 21 jaar oud, op 14 januari 1900 in Groningen met Jantje Popken, 21 jaar oud, geboren op 31 mei 1878 in Glimmen. Zij is overleden op 25 januari 1939 in Assen, 60 jaar oud.
Hij trouwde (2), 66 jaar oud, op 15 maart 1945 in Grongen met Elizabeth Everdina Jacobina Hazenberg, 56 jaar oud, geboren op 14 augustus 1888 in Groningen en daar overleden op 21 februari 1960, 71 jaar oud.
Jan Feringa, Jantje Popken en dochtertje Geertje
4. Harm, geboren op 23 juni 1882 in Groningen en daar overleden op 1 februari 1945, 62 jaar oud. Hij was loopknecht bij de Tabak- en Sigarenfabriek "De Pionier".
5. Engbert, geboren op 4 juli 1884 in Groningen en daar overleden op 29 oktober 1966, 82 jaar oud. Hij was net als zijn broer Jan brievenbesteller bij de P.T.T.
Hij trouwde (1), 26 jaar oud, op 22 juni 1911 in Groningen met Reina Abree Kampinga, 31 jaar oud, geboren op 17 juni 1880 in Groningen en daar overleden op 16 maart 1942, 61 jaar oud.
Hij trouwde (2), 59 jaar oud, op 9 maart 1944 in Groningen met Aaltje Johanna Dijk, 64 jaar oud. Zij is geboren op 27 juli 1879 in Ten Boer en overleden op 14 mei 1961 in Groningen, 81 jaar oud.
6. Berend Geert, geboren op 11 maart 1888 in Groningen en daar overleden op 2 juni 1888, 2 maanden oud.
Engbert Feringa (1884-1966)
Reina Abree Kampinga (1880-1942)
Jeugd en opleiding
Albert Feringa is geboren op 7 september 1876 in Groningen en overleden op 25 juni 1952 in Rotterdam.
Hij trouwde, 28 jaar oud, op 1 januari 1905 in Groningen met Anna Kolbeek, 28 jaar oud, dienstmeid, geboren op 2 augustus 1876 in Groningen, dochter van Hendrik Kolbeek en Maria Smit. Zij is overleden in Gouda op 28 juli 1957. Zie stamreeks Kolbeek
Albert werd als 12-jarige jongen letterzetter bij de drukkerij Gebroeders Hoitsema in Groningen. Hij zal zijn meegenomen door zijn oudere broer Kornelis, die ook op deze drukkerij werkte. Binnen dit bedrijf werd hij opgeleid tot typograaf. Na verloop van tijd zag hij een andere toekomst voor zich. Hij studeerde 's avonds bij (hij was immers direct na de lagere school gaan werken) om in aanmerking te komen voor een baan bij de belastingdienst. Binnen deze opleiding, bij het vak Nederlands, moest hij zo nu en dan een opstel schrijven. In één daarvan geeft hij de redenen aan waarom hij bij de drukkerij weg wilt. Hij was vooral de mechanisering binnen de drukkerij en het volgens hem te lage loon. Hij verwachte dat door de zetmachines veel mooi handwerk verloren zou gaan. Albert zag een baan bij de overheid als een werkkring met bestaanszekerheid.
verlovingsfoto van Albert Feringa en Anna Kolbeek, december 1900
Douanier
In het voorjaar van 1890 kreeg hij de toezegging dat, in geval van een vacature, hij in aanmerking zou komen voor een baan als kommies (douanebeambte) bij 's Rijks Belastingen. Kort daarop was het zover. Per 1 juni 1900 werd hij benoemd tot kommies 4e klasse in Maastricht. Hij werd officieel beëdigd als Rijksambtenaar. Opmerkelijk is dat hij ƒ0.75 moest betalen voor de kosten van de aanstelling! Het was natuurlijk een echte beginners-functie. Het salaris bedroeg slechts ƒ420 per jaar.
Niet lang daarna, in december 1900, verloofde hij zich met Anna Kolbeek. Zij was geboren in Groningen op 2 augustus 1876, dochter van Hendrik Kolbeek en Maria Smit. Anna was dienstbode bij prof. Huizinga in Groningen.
Grensovergang tussen Aken en Vaals op Nederlands grondgebied, Voor het gebouw rechts op de foto staan twee douanebeambten. Albert Feringa, tweede van rechts, heeft zijn douanepet op.
Door het werk van Albert bij de douane moest het gezin regelmatig verhuizen. Een opsomming:
1.1 juni 1900 te Maastricht (kommies der 4e klasse)
2. ca 1903 te Meerssen (per 1 juni 1904 bevorderd tot kommies der 2e klasse)
3. 1 oktober 1904 te Vaals
4. 1 oktober 1906 te Lobith
5. 1907 te Zevenaar
6. 1908 te Delft
7. 1 juni 1914 te Rotterdam (hier bevorderd tot kommies der 1e klasse); hier verkreeg hij per 1 mei 1930 de ambtstitel van Assistent.
Maar ook werd hij ingezet bij de controle op de afdracht van de accijns bij de suikerproductie in Puttershoek en Oud-Beijerland. Gedurende de suikercampagne woonde hij op kamers, terwijl het gezin in Rotterdam woonde.
Om geld uit te sparen (een enkeltje met het spoor van de RTM was ca 30 cent) liep hij aan het eind van de werkweek naar zijn huis in de Johannes Brandstraat op Rotterdam-Zuid. Toch al gauw zo'n 16 km!!
Kinderen van Albert en Anna zijn:
1. Berend Hendrik (Bé), geboren op 30 augustus 1906 in Vaals. Hij was aanvankelijk kantoorbediende bij de N.V. Handelmaatschappij v/h/ J.Sick & Co. Vanaf 1929 tot zijn pensionering als hoofdcommies op de afdeling Sociale Werkvoorziening werkte hij voor de Gemeente Amsterdam. Hij is overleden op 30 januari 1986 in Amsterdam, 79 jaar oud.
Berend trouwde, 26 jaar oud, op 28 september 1932 in Amsterdam met Anna Catharina de Regt, 27 jaar oud, geboren op 29 juli 1905 in Terneuzen, dochter van Saan de Regt en Cornelia Rottier. Zij is overleden op 23 mei 1999 in Amsterdam, 93 jaar oud.
2. Hendrik (Henk), geboren op 1 december 1908 in Zevenaar, zie verder generatie I.
3. Geertje, geboren op 11 augustus 1912 in Delft. Zij is overleden op 4 april 1935 in Rotterdam, 22 jaar oud.
4. Jan Kornelis, geboren op 20- september 1915 in Rotterdam. Hij is overleden op 28 mei 2000 in Rotterdam, 84 jaar oud. Hij werkte tot aan zijn pensionering bij Unilever N.V. in Rotterdam als archiefmedewerker.
Jan trouwde, 33 jaar oud, op 10 november 1948 in Rotterdam met Ingetje Pietertje Visser, 34 jaar oud, geboren op 16 juni 1914 in Rotterdam, dochter van Arie Visser en Arendje Boom. Zij is overleden op 13 april 2001 in Rotterdam, 86 jaar oud.
Tijdens de tweede wereldoorlog werden in november 1944 in Rotterdam razzia's gehouden. Alle mannen in de leeftijd van 17 t/m 40 jaar moesten zich voor de arbeidsinzet melden. Op 10 november was Rotterdam-Zuid aan de beurt. Jan werd samen met o.a. zijn broek Henk weggevoerd naar Duitsland. Gedurende de periode van het wegvoeren tot de terugkeer in Rotterdam legde oom Jan zijn belevenissen nauwkeurig vast. Deze notities verwerkte hij kort na thuiskomst tot een dagboek. Op unieke wijze beschrijft hij het verloop van de gebeurtenissen. Nauwkeurig worden personen en plaatsen vermeld. Van dit dagboek is een transcriptie geplaatst op de site van Onno Feringa.
Hendrik (Henk) Feringa is geboren op 1 december 1908 in Zevenaar en overleden op 23 maart 1999 in Rotterdam, 90 jaar oud.
Hij trouwde, 26 jaar oud, op 26 september 1935 in Dubbeldam met Lena Noorland, 29 jaar oud. Zij is geboren op 24 juli 1906 in Dordrecht als dochter van Cornelis Noorland, zie stamreeks Noorland en Willemijntje Maatje de Rijke, zie stamreeks de Rijke. Zij is overleden op 18 januari 1990 in Rotterdam, 83 jaar oud.
Als jonge jongen was Henk kantoorbediende bij N.V. Furness en Blaauwhoedenveem. Vanaf 1927 werkte hij op diverse afdelingen bij Unilever N.V. waar hij als hoofd van de afdeling Effecten en Coupons per 1 januari 1974 werd gepensioneerd.
Henk en Lena kregen 4 kinderen