Knopen
Dit keer iets over een klein alledaags, veel voorkomend, object “de Knoop”
Als je het land in gaat te zoeken met een metaaldetector kom je ze bijna altijd tegen. Dit is ook niet vreemd want een knoop wordt makkelijk verloren en vind je, door zijn formaat, niet snel terug. Daar komt nog bij dat weilanden vroeger ook werden bemest met huishoudelijk groen afval en mest. Hierin kunnen dan ook makkelijk kleine gebruiksvoorwerpen zitten, zoals muntjes maar zeker ook knopen.
Een korte historie van de knoop in Europa.
De oudste knopen in Europa zijn, in een 9e-eeuwse context, in Zweden en Noorwegen gevonden. Deze waren afkomstig uit het Verre Oosten. Het gebruik en maken van knopen in Europa, werd pas in het begin van de 13e eeuw toegepast. Deze vroege knopen werden waarschijnlijk ter decoratie op een kleidingstuk bevestigd, de functionele rol was nog ondergeschikt. Het sluiten van kledingstukken gebeurde toen vooral nog met koorden, riemen, haken en spelden. Het dragen van knopen was in deze beginperiode dan ook voorbehouden aan de gegoede mensen. Dat metalen knopen werden gezien als een luxe object, dit blijkt ook uit een oproep tijdens het een concilie (een vergadering van regionale christelijke leiders) in 1282. Hierbij werd de clerus verboden om metalen knoppen te dragen. Vroege metalen knopen in afvalkuilen en/of beerputten kunnen dus een aanwijzing zijn voor de status van de bewoners. In de eerste helft 16e eeuw komt de metalen knoop pas echt in de mode. Waarna we in de tweede helft van de 16e eeuw de zogenaamde knopenreeksen in de mode zien komen. Bij mannen zien we dan een onafgebroken rij knopen op de wambuis, mantel en broek aangebracht. Bij de vrouwen werd het zogenaamde voorstuk van knopen voorzien. Werd in de 16e eeuw een kostuum nog voorzien van circa 20 knopen, in de 17e eeuw kon dit oplopen tot 200 knopen. In de 19e eeuw verschijnt een geheel nieuw type knoop, welke we vandaag de dag nog steeds gebruiken. Dit is een platte knoop waarbij de vier gaatjes kenmerkend zijn, hiermee wordt de knoop, met garen, op de kleding bevestigd. Dit type knoop komen we in diverse materialen tegen. Naast de gewone knoop komen we ook nog zogenaamde keel- en broeksknopen tegen. Keelknopen bestaat uit twee onderling met een schakel verbonden knopen. Hiermee werden de boord van een hemd gesloten. Deze komen ook voor in edelmetaal. Broeksknopen bestaat uit twee knopen die vast met elkaar verbonden waren doormiddel van een stangetje. Deze werden als een geheel gegoten.
Grondstoffen
De eerste metalen knopen in Europa werden door tinnegieters in tin gemaakt. Later werd de knopenmaker een gespecialiseerd beroep. Tin bestaat uit tin en lood, en is na geelkoper het meest gebruikt materiaal voor gebruiksvoorwerpen. De gehele knoop, oog en knop, werd in een keer massief gegoten. Latere typen waren soms ook hol, hierbij werd de dekplaat met oog secundair aan de (bolle)voorzijde gesoldeerd. Geribde knoppen zonder verdere decoratie waren de specialisatie van de tinnegieters. Deze konden om technische redenen minder makkelijk in geelkoper en nikkel gemaakt worden. Het grote nadeel van tin is dat deze snel slijt. In enkele gevallen werd de knoop dan ook voorzien van een, slijtvastere, koperen draadoog. De tinnen knopen werden geleidelijk vervangen door geelkoper exemplaren. Geelkoper bestaat uit 70-75% koper en 25-30% nikkel, en is hierdoor harder en slijtvaster dan tin. Daar komt nog bij dat geelkoper een mooiere gietafdruk opleverden. De meeste knopen zijn dan ook in geelkoper geproduceerd. Nikkel was ook een geliefde grondstof, vooral voor knopen op zwarte kleding. Nikkel bestaat uit arseen en ijzer in gelijke delen en een kleine hoeveelheid koper. De draadoog is altijd van koper. Nikkel heeft een zilverglans uiterlijk, en behoud deze zonder deze te poetsen. Tijdens een aantal stadskernonderzoeken is afval van knoopateliers uit de 13e tot 17e eeuw gevonden. Opvallende vondsten hierbij zijn in plakken gesneden botten, waaruit ronde schijfjes zijn gedraaid. Deze ronde schijfjes diende vooral als knoopkern, waaromheen draad gevlochten kon worden. Benen knopen bleven lang in gebruik, voor het maken van gladde knopen maar vooral als knoopkern bij stoffen en leren knopen. Naast deze materialen zien we ook knopen gemaakt van; zilver, goud, glas, pijpaarde, hout, en textiel.
Chronologie
Binnen de knoop is een vrij duidelijke chronologie zichtbaar. In 15e en begin 16e eeuw zie je meegegoten oog, welke in de loop van de 16e eeuw ontwikkeld tot de kenmerkende Staafoog. Vanaf de 16e eeuw werden de meeste knopen in een keer, massief, gegoten. We zien de knoop nu ook steeds kleiner worden. Vanaf het eind van de 16e eeuw werden ze ook in nikkel geproduceerd.
Kenmerkend voor de 17e eeuw is de draadoog, de knoop wordt nog steeds voornamelijk massief gegoten. Rond 1600 komt de “Portretknoop” in de mode, met meestal een vrouwenhoofd en soms een cherubijnenkopje. Vervolgens, vanaf ca.1620-30 onder invloed van de bloembollenrage, zien we in het hart van de knoop steeds vaker een bloem afgebeeld. Vanaf laatste kwart van de 17e eeuw werden de knopen, onder invloed van de mode, weer groter. Het aantal knopen op de kleding werd wel minder, maar dit werd gecompenseerd door het formaat.In de 18e eeuw worden de knopen niet langer meer volledig gegoten, maar ook gestanst. Typisch voor de 18e eeuw zijn dan ook de hole knopen die uit twee losse, delen bestaan. De gegoten dekplaat met draadoog en de bolle, uit gestanste, voorzijde, deze werden aan elkaar gesoldeerd. Kenmerkend hierbij is een klein gatje aan de achterzijde, deze was nodig voor ontluchting wanneer de twee helften aan elkaar werden gesoldeerd. Daarnaast komen er ook knopen voor die voor 2/3 uit metaal bestaan. De holte wordt hierbij opgevuld met een houten kern waaraan ook het draagoogje werd bevestigd. In de late 18e eeuw zien we vooral grote schotelvormig of platte knopen. In de 19e eeuw worden deze allemaal verdrongen door de (platte) knoop met vier gaatjes. Ondanks dat de knoop een alledaags gebruiksvoorwerp was, en binnen elk materiaal type de knopen zonder decoratie het meest voorkomend model was. Werden er ook veel voorzien van, meestal modegevoelige, decoraties. We kunnen dan ook een veelvoud aan decoratietypes herkennen.
Bronnen; Baart, J., (1977) Opgravingen in Amsterdam: 20 jaar stadskernonderzoek. Fibula-van Dishoeck. Bartels, M., (1999). Steden in Scherven. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900). Amersfoort/Zwolle. Lenting, J. J., & Gangelen, H. (1993) Schans op de grens: Bourtanger bodemvondsten 1580-1850. Sellingen. Stichting Vesting Bourtange.