Veldverkenning bij Witmarsum

De archeologische werkgroep Sneek probeert op verschillende manieren de kennis over de historie van de regio te vergroten. Dit doen we op verschillende manier, zoals het geven van informatie op historische festivals en monumenten dagen. Maar dit gebeurd ook actief, zoals ondersteuning bieden bij archeologische onderzoeken. Het doen van verkenningen na aanleiding van vondstmeldingen. Maar ook het zoeken met een metaaldetector, en het registreren van detector vondsten. Een ander onderdeel is de veldverkenning. Dit gebeurd wanneer er vondsten zichtbaar zijn zonder dat er gegraven is, bijvoorbeeld in een akker. Vervolgens wordt het terrein systematisch afgelopen, waarbij alle vondsten worden verzamel. Hiervoor wordt dit terrein eerst in blokken, in dit geval van 25 bij 25 meter, ingedeeld. De vondsten worden dan per vak verzameld. Aan de hand van deze vondsten, zoals aardewerk scherfjes, krijg je een beeld van de datering, omvang en aard van een vaak grotere hoeveelheid restanten die zich dieper daaronder bevinden. Zo heeft het ASP-Sneek op verzoek van het Groninger instituut voor Archeologie (GIA) en de Gemeente Súdwest-Fryslân een veldverkenning uitgevoerd bij Witmarsum. Hier was door G. Aalsbergen in opdracht van het GIA op een aantal locaties in de regio Witmarsum-Schettens booronderzoek gedaan. Hierbij bleek er op een locatie net geploegd te zijn, waardoor er een groot aantal aardewerk scherven zichtbaar waren. Hierop heeft het ASP-Sneek op dit perceel een veldkartering uitgevoerd. Omdat dit terrein geploegd is zijn de vondsten iets verplaatst. Daarom gebruik ik hier bij de uitwerking, van de periodes, in de afbeeldingen, alleen vakken waar 10 of meer scherven uit deze periode gevonden zijn. De verschillende vondsten laten twee duidelijke bewoningsfasen zien een rond de jaartelling (ca.300 v.Chr. tot 250 n.Chr.) en een in de Middeleeuwen (ca. 950-1300). Het groots deel van de vondsten bestond uit zogenaamd terpaardewerk (meer dan 900 scherven), welke te dateren zijn van ruwweg 300 v.Chr. tot 250 n.Chr. Een opvallende vondst was een klein randfragment van geïmporteerd Romeins Terra Sigilata. Deze heeft secondaire gebruikssporen langs de rand, zowel aan de binnen als de buitenzijde. De scherf is na de breuk dus nog in gebruik geweest. Dit scherfje is te dateren tussen de 2e en begin 3e eeuw (T.B. Volkers). De Middeleeuwse periode wordt vooral gekenmerkt door het zogenaamde Kogelpot aardewerk (bijna 500 scherven). Daarnaast zijn er ook een aantal scherven van import aardewerk gevonden. We hebben het dan over zogenaamd Badorf (725-1000), Paffrath (1100-1250) en Pingsdorf (900-1225) aardewerk. Met de metaaldetector werd er verder nog een kruisfibula (725-1050) gevonden. We zien wel dat de oudste fase sterker vertegenwoordigd is dan de Middeleeuwse. Hier kunnen twee verklaringen voor zijn. Als eerste is de vroege periode over een langere periode te dateren, dus ook meer afval. Maar het is ook mogelijk dat de vroege fase uit twee terpen bestond en de latere uit nog maar uit een terp. Volgens de historische gegevens bevindt zich op deze locatie een terp grenzend aan een geul.  De vondstverspreiding geeft in ieder geval een duidelijke concentratie aan, er lijkt wel een tweedeling zichtbaar. Of we hier nu met twee terpen te makken hebben of met een welke later doorsneden is, valt aan de hand van deze gegevens niet te verklaren. Hetzelfde geld ook voor de wel of niet aanwezig zijn van de mogelijke geulen. Deze gegevens worden door het GIA gekoppeld aan de boorgegevens, wat een redelijk beeld van de mogelijk sporen in de ondergrond geeft.