Bron:
http://members.home.nl/m.tettero/Tetterode/Duivenvoorde.htm
Arent van Duivenvoorde of Duvenvoirde hult zich tijdens de beeldenstorm in 1566 in een armoedige grijze mantel, alsof hij een bedelmonnik, een geus, is. Wat jaren later is hij echter schatrijk. Zijn oom Adriaan van Duivenvoorde, een hooggeplaatste katholieke geestelijke - hij is deken van Dordrecht, laat hem kasteel Duivenvoorde na. Tijdens het beleg van Leiden ontziet de Spaanse legerleiding het kasteel. Op dat moment is het bezit namelijk nog in handen van een bondgenoot.
Een watergeus krijgt een vermogen van een katholiek! Het kan verkeren, zou de dichter Bredero zeggen. De burgers van Voorschoten gaan hun nieuwe heer Arent van Duivenvoorde, wellicht spottend, de watergeus noemen.
Arent van Duivenvoorde, geboren in 1528 in Utrecht, geniet tijdens de Opstand kennelijk veel aanzien. Willem van Oranje vraagt hem admiraal van de vloot op de Zuiderzee te worden om het Spaanse Amsterdam op de knieën te krijgen. Maar op verzoek (of onder druk?) van de gedeputeerden van het Noorderkwartier (de steden van West-Friesland) - zij leveren de schepen - krijgt Cornelis Dirksz, burgemeester van Monnikendam, het roer in handen. Hij wint in 1573 de slag op de Zuiderzee en neemt zelfs stadhouder Bossu gevangen.
Arent van Duivenvoorde is ondertekenaar van het verbond van de edelen in 1566. Hij verstoort kerkdiensten en moet na de komst van Alva naar het buitenland uitwijken waar hij zich bij de watergeuzen aansluit. Het enige dat Alva op hem buitmaakt is een stoffige, oude klerenkist. Arent zou een groot aandeel krijgen in de overmeestering van Den Brielle op 1 april 1572.
De broer van de opa van Arent, die ook Arent van Duivenvoorde heet, is hoveling van keizer Karel V en Hoogheemraad van Rijnland. Deze Arent krijgt geen kinderen. Zijn broer Adriaan erft daarom kasteel Duivenvoorde. Adriaan laat het kasteel na aan de watergeus, een zoon van zijn broer Jan. (Bron: Bijleveld 18 november 1943 Leidse Jaarboekjes).
Mogelijk is deze Jan, Jan van Duivenvoorde, rentmeester van Oost-Voorne, die samen met Lancelot van Brederode na het beleg van Haarlem is terechtgesteld. Hij is onthoofd, op 18 augustus 1573 of tussen 18 en 21 augustus 1573. Niet lang na de overgave van Haarlem sterft ook onder meer kolonel Johan van Duivenvoorde van de schutterij, ergens in een vochtige kerker.
Hij is leider van de burger-compagnieën en altijd katholiek gebleven. Maar hij is toch een oprecht voorvechter van de Opstand. (bron: Dr. J.W. Wijn, het beleg van Haarlem). Mogelijk zijn Jan en Johan familie van Arent van Duivenvoorde. Arent trouwt met Theodora van Scherpenzeel en ze krijgen een zoon: Johan (1576-1645), die de naam Wassenaer gaat dragen. Zie portret hier onder. (bron: Geslacht Van Heeckeren van Wassenaer R. Cleverens).
Links: De zoon van Arent van Duivenvoorde (1576-1645), die zich Johan van Wassenaer van Duivenvoorde gaat noemen. Een ver familielid van Arent en Johan van Duivenvoordes is admiraal Jacob van Wassenaer. Zij hebben dezelfde voorvader: Arent van Duvenvoirde (1435-1483).
Buiten Duivensteijn in Warmond
van de familie Duivenvoorde
Boerderij West-Duivesteyn is in oktober 1987 gesloopt om in min of meer oorspronkelijke staat iets verderop te herrijzen. De boerderij behoort tot het 14e eeuwse buiten Duivestein (ook Klein-Duvenvoorde genoemd). Het buiten is van het geslacht Van Duvenvoirde, waarvan het stamhuis in Voorschoten staat.
Het buiten Duivenvoorde in Warmond is in de Middeleeuwen slechts een ridderhofstad of donjon (een toren met zeer dikke muren). Arent van Duvenvoirde erft het aan het eind van de 14e eeuw. Zijn broer Dirck sticht de ridderhofstad. Het huis is aan het eind van de 16e eeuw verkocht.
Bij de afbraak van het herenhuis komen zware fundamenten aan het licht, waaruit afgeleid kan worden dat er nog een ouder, omvangrijk gebouw stond. Er is een nieuw huis gebouwd, alsmede twee boerderijen, de bouwmanswoningen West- en Oost-Duivesteyn. In 1628 is het landgoed gesplitst. West-Duivesteyn telt 26 morgen en 1 hont.
De laatste eigenaar van Oost-Duivesteyn is Johan Rampius van Swieten, die ook een groot pand in de Herenstraat (nu nrs. 31, 33 en 35) bezit. Hij verkoopt Duivesteyn met de boerderijen aan mr. Hendrick de Vaal.
Bij een openbare verkoop wordt het landgoed als volgt beschreven: "Een alleraangenaamst buitenverblijf, genaamd West-Duivesteyn, gelegen tussen Voorburg en Leydschendam, bestaande uit een herenhuis, stalling, koetshuis, tuinmanswoning, welaangelegen plantage, boomgaarden, moestuinen, broeierijen, menagerie, vinkenbaan, etc. Daaraan annex een kapitale bouwmanswoning, stalling voor 28 koebeesten, twee hooibargen, schuur, etc."
Van dit buitenverblijf tot aan de Vliet zou een lange laan gelopen hebben. Aan weerzijden van de
laan liggen de buitens Damsigt en Leeuwensteyn. De nieuwe eigenaresse wordt Maria van Rijn, die Duivesteyn acht jaar later doorverkoopt aan jhr. Abraham Suasso da Costa. Daniel Willem Abraham Patijn, ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en lid van de gemeenteraad van Den Haag, bezit het landgoed in 1632. Hij is de oom van de Voorburgse predikant Daniel Theodorus Patijn en vader van de Haagse burgermeester mr. Jacob Patijn.In 1848 overlijdt Daniel Patijn en Duivesteyn komt in het bezit van zijn neef Adriaan van Oyen. Deze is al eigenaar van de buitenplaats Vreeburg en laat wellicht om die reden het herenhuis West-Duivesteyn grotendeels afbreken. Zijn negen kinderen verkopen na de dood van Van Oyen in 1857 het hele bezit, met een oppervlak van ruim 25 ha, publiekelijk in het Logement de Zwaan (nu huize Swaensteyn). In de tachtiger jaren dreigt sloop van de boerderij West-Duivesteyn. Een groep jongeren, die onder de naam Sosjalot probeert de gronden rond de boerderij productief te maken, kraakt het pand. De oprichting van de stichting tot behoud van het monument mag niet baten. Een historisch stukje Voorburg maakt plaats voor nieuwbouw. (bron: Archeologische Werkgroep Voorburg na onderzoek bij de sloop van de boerderij West Duivesteijn in 1988 en 1989. Zie ook Van der Krogt).
Arent van Duivenvoorde is in 1566 een vreemde in Voorschoten. In augustus 1566, wanneer de beeldenstorm op gang komt in de Lage Landen, verdwijnt hij.
Rechts: Arent van Duivenvoorde zou enige tijd op kosten van geestelijken uit Egmond en Heiloo hebben geleefd. Hier ontmoette hij ook Hendrik van Brederode en Lodewijk van Nassau, broer van Willem van Oranje.
Een avond in oktober 1599. In het duister ligt een scheepsmacht voor Santo Thomé, een eiland, gelegen op de evenaar aan de westkust van Afrika. Het is een macaber gezicht als tegen middernacht een handjevol mannen het gekiste lijk van de bevelhebber van boord draagt. In alle stilte begeeft de kleine groep zich naar de stad en gaat een huis binnen. Daar wordt de lijkkist diep in de grond begraven. Nadat de mannen het huis verlaten hebben steken zij het, met de aangrenzende woningen, in brand. Dat is het definitieve einde van jonkheer Pieter van der Does, admiraal van de Hollandse vloot en baljuw en dijkgraaf van Rijnland, overleden na een korte, zeer besmettelijke ziekte in een ver land.
Dijkgraaf van Rijnland? Jazeker. Wij hebben het hier over een man van grote verdienste, wiens mooie carrière op een wel heel ongelukkige manier werd afgebroken. Mede daardoor is hij, mijns inziens onterecht, wat in de vergetelheid geraakt. Tijd dus om wat nader stil te staan bij het leven van Pieter van der Does, dijkgraaf van Rijnland van 1588 tot 1599.
Door P.A. Siepman
Pieter van der Does, die zichzelf overigens altijd aanduidde als Peter, werd op 17 januari 1564 in Leiden geboren als zoon van jonkheer Jacob van der Does en Clara van Adrichem. Vader Jacob, ook hoogheemraad van Rijnland, speelde naast zijn verre neef Johan van der Does (Janus Dousa) een belangrijke rol tijdens het tweede beleg van Leiden in 1574. Met zijn neef werd Jacob in die dagen door prins Willem benoemd tot stadsgouverneur. Zij bleven dat ook na het ontzet. Zoals gebruikelijk in zijn milieu kreeg Pieter, die opgroeide in Leiden, een goede opvoeding, waarna hij op zijn vijftiende als adelborst in zeedienst trad. Al jong nam hij deel aan vele gevechten, zowel ter zee als ter land. Zijn militaire loopbaan verliep voorspoedig en in augustus 1586 werd Pieter door prins Maurits aangesteld als superintendent voor de vloot. Nog in datzelfde jaar huwde hij met Phillipota van Duvenvoirde, jongste zuster van Johan van Duvenvoirde, heer van Warmond. Van Duvenvoirde bekleedde veel belangrijke functies, en was ook vele jaren hoogheemraad van Rijnland. In 1588 kwam de post van baljuw en dijkgraaf van Rijnland vrij doordat Foy van Brouchoven zijn functie neerlegde. Hij volgde zijn vader Jan van Brouchoven op als rentmeester van Rijnland, wat tot nadenken stemt over de werkelijke machtsverhoudingen als de stap van dijkgraaf naar rentmeester als promotie werd gezien.
Door prins Maurits werd Pieter van der Does als opvolger van Foy van Brouchoven voorgedragen. Op 2 juli 1588 werd hij door de Staten van Holland en West-Friesland benoemd tot baljuw en dijkgraaf van Rijnland. Tevens werd hij benoemd tot schout van Leiden en van een aantal ambachten in de omgeving. Dat alles "op de goede kennise die de Staten voornoemd hebben van de getrouwigheijd, qualiteijt ende goede ervarentheijd van den perzoon van jonkheer Pieter van der Does". Vijf dagen later werd hij beëdigd als baljuw en dijkgraaf van Rijnland. Prins Maurits, zo jong als hij toen was, was al bezig zijn macht te vergroten. Vooral op het krijgsbedrijf wilde hij meer greep krijgen, het liefst zonder zich veel aan te trekken van de Staten van Holland. In dat licht past ook zijn voordracht van de militair Van der Does als dijkgraaf van Rijnland. De heren moeten elkaar van jongsaf aan gekend hebben, immers Maurits studeerde in Leiden en de Van der Doesen verkeerde in de kring rond de Oranjes. Een militair en vertrouweling op de post van dijkgraaf was belangrijk gezien het strategisch belang van Rijnland met het Haarlemmermeer ten opzichte van de steden Haarlem en Amsterdam. Op het moment van zijn benoeming was de toestand voor de tegen Spanje strijdende landsdelen weinig rooskleurig. De Spaanse hertog van Parma behaalde de ene overwinning na de andere. Van de zeventien gewesten waren alleen Zeeland, Holland, Utrecht en Friesland in handen van de opstandelingen.
Nog maar nauwelijks was Pieter aangetreden als dijkgraaf of hij werd al weggeroepen om als superintendent een bijdrage te leveren aan de ondergang van de Spaanse Armada, de onoverwinnelijke vloot. Die was vertrokken vanuit Spanje om Engeland te veroveren. Na ruim een week varen bereikte de Armada eind juli het Kanaal waar zij in strijd raakte met de Engelse vloot. Van der Does lag met een Hollands eskader voor de Vlaamse kust om de landvoogd, de hertog van Parma, te beletten zich met zijn troepen bij de Armada te voegen.
De schout van Voorschoten verklaart dat hij een andere geus, Jacob van Wijngaarden, wel heeft gezien tijdens de beeldenstorm, Arent van Duivenvoorde niet. Met zijn vriend Herbert van Raaphorst uit Wassenaar verstoort Arent van Duivenvoorde wel een kerstviering in de abdij van Egmond.
Hij beledigt er de bisschop van Haarlem (die vaak zo dronken is dat hij de mis niet kan leiden), dwingt een broeder vive les gueux te roepen en viert nieuwjaar met wijn van de lekebroeders in Heiloo. Voordat hij teruggaat naar Egmond leeft hij nog enige dagen op kosten van de fraters van Beverwijk. (Bron: D. H. A. Kolff De Opstand in Leiden in de jaren 1566 en 1567). Hij zou er optrekken met Hendrik van Brederode en Lodewijk van Nassau.
Verrast
Op 22 augustus 1566 vraagt Hendrik van Brederode vanuit Holland aan Lodewijk van Nassau of het klopt dat veel beelden worden vernield. Beiden zijn verrast door de massale steun en vinden dat het volk niet voor eigen rechter mag spelen. Dat kan de edelen uiteindelijk ook de kop kosten.
Arent van Duivenvoorde vertegenwoordigt Lumey op de eerste vergadering van de Staten van Holland op 19 juli 1572. Ook is Jacob van Wijngaarden aanwezig. Op 22 juli verschijnt Lumey zelf in de vergadering. Wanneer de staten van Holland op 10 oktober 1572 opnieuw bijeenkomen besluiten zij de alleenheerschappij van de admiraal te beperken. De staten benoemen commissarissen voor oorlogszaken om een vinger aan de pols bij Lumey te krijgen. De commissarissen zijn Arent van Duvenvoorde, Albert van Egmond en Jacob van Wesembeke. Bovendien gaat Coornhert de misdragingen van de geuzen onderzoeken. Lumey is woedend.
Moordenaar van Musius
Er is nog een vierde van Duivenvoorde: Gijsbert van Duvenvoorde, heer van Obdam, bevelhebber van het Haagse garnizoen. Hij moet rust brengen in de hofstad nadat de Spaanse troepen verdwijnen. Maar het platteland kan hij niet beschermen voor de plunderende soldaten van beide partijen. Strooptochten zijn er aan de orde van de dag, vooral na 12 december 1572 wanneer het beleg van Haarlem begint. Gijsbert zou mede-verantwoordelijk zijn voor de moord op Musius, een goede vriend van Willem van Oranje. Gijsbert komt in de problemen wanneer hij zijn strijdmakker, admiraal Lumey, tijdens diens gevangenschap te hulp schiet. Voor 300 gulden koopt hij een veroordeling door de Staten van Holland af. Willem van Oranje houdt ondanks de moord op Musius kennelijk een goede relatie met Gijsbert van Duvenvoorde. De prins belast Duvenvoorde met speciale zendingen in 1573, 1575 en 1576. In 1577 is Gijsbert burgemeester van Haarlem en in 1579 commissaris-generaal van de monstering in Haarlem en daarna in Gelderland. Gijsbert sterf in op 9 november 1580 in Woerden waar hij bevelhebber van het garnizoen en slotbewaarder is. (bron: Lumey door Ton Oosterhuis)
Zie ook: Pieter Opmeer.
De wimpel van het door Van der Does buitgemaakte schip, de San Matteo
In de strijd zag Pieter kans om een paar afgedreven Spaanse galjoenen de grond in te boren en een paar andere te veroveren. De wimpel van het buitgemaakte schip de San Matteo werd door hem meegenomen naar Leiden en aangeboden aan de Pieterskerk. Na enkele eeuwen daar gehangen te hebben werd hij overgebracht naar het Stedelijk Museum De Lakenhal, waar hij nu nog is te zien. Als beloning voor zijn gedrag werd Pieter van der Does eind 1588 benoemd tot luitenant-admiraal van Holland.
In de volgende jaren oefende Pieter zijn functie van dijkgraaf gewoon uit. De vergaderingen van dijkgraaf en heemraden woonde hij meestal bij. Het is voor ons een vreemd idee, maar als dijkgraaf Van der Does niet ergens aan het vechten was zat hij, bij wijze van spreken, gewoon op kantoor. Maar ook daar hoefde hij zich niet te vervelen. Rijnland was eeuwenlang rechtbank voor waterstaatszaken en de taak van de dijkgraaf was daarbij zo ongeveer die van rechter en officier van justitie ineen. In die hoedanigheid moest Pieter veelvuldig op pad, dat wil zeggen Rijnlands gebied in om overtredingen van uiteenlopende aard op te sporen. In de zogenaamde dingboeken in Rijnlands archief zijn de rechtbankverslagen te vinden. Die geven een boeiend beeld van waar de dijkgraaf zoal mee werd geconfronteerd
Een toevallig bewaard gebleven procesverbaal uit 1592 geeft een prachtig voorbeeld van hoe de dijkgraaf te werk kon gaan. Op de avond van 17 februari van dat jaar toog Van der Does, samen met de secretaris Dirc van Egmond en de heemraadsbode Jan Cornelisz. Maas naar Zwammerdam. Daar had iemand fuiken gezet in de openingen van de Zwammerdamsebrug. Ten strengste verboden natuurlijk, want dat belet de doorstroming van het water. Het kan bijna niet anders of de dijkgraaf en zijn companen moeten er een zeker genoegen in hebben geschept om vanuit het donker op te duiken om de dader, Cornelis Jansz. van Catz in zijn kraag te vatten. Een heterdaadje eigenlijk. Voor iemand met de oorlogservaring van Pieter van der Does was dit natuurlijk kinderspel. Inmiddels was prins Maurits, bijgenaamd de stedendwinger, meester in de belegeringskunst, bezig het leger te reorganiseren. Eén van de belangrijkste veranderingen die hij doorvoerde was het verrichten van schansarbeid door de eigenmanschappen. In plaats van ingehuurde boeren en arbeiders moesten soldaten nu zelf de spade ter hand nemen om bij belegeringswerk grond te verzetten. Het stuitte bij het krijgsvolk op veel weerstand, maar het zou een uiterst effectieve maatregel blijken.
Eind 1592 trof Maurits voorbereidingen voor een veldtocht in het volgende jaar. In een brief aan Rijnland schreef hij:
"Wij hebben omme eenige mercklicke consideratien noodich gevonden Joncker Pieter van der Does, dijckgrave van Rijnlandt, voor eenigen tijt in sekere saecken streckende zunderlinghe totter landen dienst te employeren..."
Met andere woorden: ik heb jullie dijkgraaf nodig om oorlog te voeren. Onderdeel van de veldtocht van 1593 was de belegering van het strategisch belangrijk gelegen vestingstadje Geertruidenberg. Kennelijk op weg daar naar toe schreef Pieter van der Does op 27 maart 1593 vanuit Dordrecht een brief aan hoogheemraden waarin hij aangaf dat hij de eerstvolgende rechtdag niet aanwezig kon zijn om dat hij te druk is met de oorlog:
"Alsoe ick mij een tijt lang ten dienste van 't gemene lant ten oorloge sal moeten laeten gebruycken ende de oversulcx upten ordinaris rechtdach den eersten aprilis ende de naervolgende daegen upten Sparendamschendijck niet ende sal mogen compareren..."
Hij verzocht hoogheemraden dan ook om uit hun midden voor die gelegenheid een waarnemend dijkgraaf te kiezen.
De Spanjaarden nemen Haarlem op 12 juli 1573 in. Leiden wordt omgetoverd in een vesting. Op 20 juli 1573 gaan de sterke huizen rond Leiden in vlammen op om te verhinderen dat de Spanjaarden zich er kunnen nestelen. Op zondag 26 juli 1573 trekken mannen uit Leiden naar Wassenaar om daar de Kerk, de molen en een aantal huizen in brand te steken.
(Bron: D. H. A. Kolff De Opstand in Leiden in de jaren 1566 en 1567).
Rechts: Kasteel Duivenvoorde ligt bij Voorschoten, precies tussen Leiden eDe admiraal van Warmond
Eén van de belangrijkste mannen van Warmond is ambachtsheer Johan van Duvenvoirde, 't Woude en Alkemade, bijgenaamd de admiraal van Warmond. Hij zorgt voor herbouw van vernielde panden na het beleg van Leiden. Spanjaarden zouden zijn huis Te Warmond uit wraak voor zijn hulp bij de inname van Den Brielle op 1 april 1572 in 1573 vernielen. In 1579 herbouwt Johan zijn huis Te Warmond. (bron: De Lusthoven der voornaamste Heeren Gebouwen in Hollandt)
In Warmond woonden veel edelen en geestelijken. Gereformeerde inwoners van Leiden vernielden kloosters en de kerk en Spaanse soldaten de huizen en kastelen van de edelen die geuzen worden.
Johan (geboren in 1547, overleden in 1610 in 's-Gravenhage) is admiraal van de Haarlemse en Leidse meren, luitenant-admiraal van Holland, gezant in Denemarken en Engeland en lid van de Raad van State.n Den Haag.
In deze brief, d.d. 6 november 1592, zegt Maurits dat hij Van der Does nodig heeft voor de oorlog (Oud Archief Rijnland)
't Kan verkeren was de lijfspreuk van Bredero. Dit is dan ook toegepast in de meeste van zijn gedichten. Bijvoorbeeld in zijn beroemde gedicht Boeren-geselschap: daar begint alles op heel vrolijke toon, maar het gedicht eindigt met een vechtpartij.
In de vorige aflevering zagen wij hoe dijkgraaf Pieter van der Does in maart 1593 onderweg was naar Geertruidenberg dat door de Spanjaarden bezet werd gehouden. Prins Maurits wilde daar de wereld laten zien hoe een "moderne" belegering in zijn werk gaat. Het zou zijn meesterstuk worden.
Door P.A. Siepman
De Spanjaarden zagen het met spade bewapende leger van de prins aankomen en dreven er ongenadig de spot mee. Maurits' mannen werden uitgescholden voor dagloners en grondwerkers die hun beroep omlaag haalden. Maar het lachen verging de vijand snel toen in korte tijd bolwerken en wallen als damp uit het moeras rond de stad verrezen. De aan de Maas gelegen vesting werd aan de landzijde geheel omgeven door een andere vesting met omvangrijke loopgraven, grachten, schansen, dammen en dijken. Zelfs windmolens en sluizen werden aangelegd om water waar nodig af te voeren. Of om in te laten om zo een versperring op te werpen als de Spanjaarden versterking zouden krijgen. Van daar uit kon de aanval op de stad worden geopend.
Van heinde en verre kwamen de mensen kijken naar dit spektakel als ware het een toeristische attractie. In Maurits vesting werd zelfs markt gehouden. Bij dat beleg waren tenminste twee Rijnlanders aanwezig. Johan van Duvenvoirde, heer van Warmond en hoogheemraad, was er als meester-generaal der artillerie. Op de Maas lag zijn zwager, dijkgraaf Pieter van der Does, als admiraal met zijn schepen die met kettingen en kabels aan elkaar waren vastgemaakt in een wijde halve cirkel om de haveningang. Vanaf de vloot schreef Pieter nog maar eens een brief aan Rijnland "daer de gemenelande van Rijnlant ende mij grotelicx aengelegen es". In deze brief van 29 maart 1593 zegt hij echt niet weg te kunnen om dat het geschut in gereedheid wordt gebracht en de komende nacht de aanval op de stad zal worden ingezet. Negentig dagen lang duurde het beleg van Geertruidenberg en dagelijks werd de stad beschoten, zowel vanuit de batterijen aan de landzijde als vanaf de vloot. Voor de Spanjaarden was het een verloren zaak en uiteindelijk gaven zij zich gewonnen. Op 24 juni kwam Geertruidenberg in handen van prins Maurits. De Rijnlanders Van der Does en Van Duvenvoirde konden voorlopig naar huis en begin augustus zaten zij weer gewoon op kantoor.
Maar niet voor lang. Ook bij een volgende veldtocht, een jaar later in mei, was Pieter van der Does van de partij. Dit keer als meester-generaal van de Artillerie. Aan de zijde van prins Maurits en Willem Lodewijk streed hij mee om Groningen te heroveren op de Spanjaarden. Voor dat die stad belegerd kon worden, was het nodig om eerst wat in de omtrek liggende bolwerken en schansen uit te schakelen. Pieter was bepaald niet bang uitgevallen en begaf zich vaak in de voorste linies. Daardoor was hij ook populair bij zijn mannen. Bij de bestorming van één van die schansen, die bij Aduarderzijl, raakte Pieter gewond toen hij in zijn been geschoten werd. Het jaar daarop, in 1595, werd Pieter door de Staten-Generaal definitief benoemd tot meester-generaal van de Artillerie.
Intussen liep het in Leiden wat minder soepel. In 1574, na het beleg van Leiden, was door prins Willem het baljuw- en dijkgraafschap van Rijnland verenigd met het schout-ambt van Leiden om de rust in de stad te waarborgen. Pieter was in 1588 benoemd in al die functies. Maar sinds een aantal jaren was er een soort machtsstrijd gaande waardoor Pieter klem kwam te zitten tussen de belangen van Rijnland enerzijds en die van Leiden anderzijds. En in plaats van de door prins Willem beoogde rust in de stad ontstonden er juist steeds meer conflicten, reden waarom dijkgraaf Van der Does eind 1595 het schoutambt van Leiden neerlegde. Kern van de geschillen tussen Leiden en Rijnland was de betwisting door de stad van het gezag van het hoogheemraadschap. Deze geschillen werden op 28 november 1595 bijgelegd in het 31-jarig Accoord. In deze overeenkomst werd ook bepaald dat Rijnland eerst maar eens een archiefinventaris moest maken waarin de aktes en privileges werden beschreven waarop het gezag van Rijnland zou zijn gebaseerd.
Het ijzeren kantoor in het gemeenlandshuis in de Breestraat.
Foto uit 1902.
Dat was namelijk moeilijk aan te tonen. Na de aankoop door Rijnland van het gemeenlandshuis op de Breestraat was er wel een archiefkluis aangebouwd, het "ijzeren kantoor", maar behalve dat was er niets ondernomen om alle oude charters en andere stukken verder te ontsluiten.
Die klus, het "visiteren van Rijnlands papieren ende stucken ende dezelve in ordre te brengen" werd opgedragen aan dijkgraaf Pieter van der Does, hoogheemraad Arent van Duvenvoirde en secretaris Dirc van Egmond. Of de heren erg verguld waren met deze opdracht is niet te achterhalen, maar ze maakten een- nog steeds aanwezige- archiefinventaris. Ze hoefden het niet voor niets te doen. Dijkgraaf en hoogheemraad kregen elk twee gulden per dag. De secretaris moest het met dertig stuivers doen. En zo hebben zij in de wintermaanden van de jaren 1596, 1597 en 1598 vele dagen doorgebracht met het op orde brengen van het archief.
In 1599 kreeg Pieter zijn grootste opdracht. Ook in oorlogstijd was de handel met Spanje gewoon doorgegaan, maar de opvolger van Philips II, Philips III, verbood dat. Gevolg was ondermeer dat loslopend en werkloos scheepsvolk de havens onveilig maakte. Om de Spaanse koning dwars te zitten en om de rondhangende mannen wat te doen te geven besloten de Staten-Generaal om een strafexpeditie te ondernemen. De bedoeling was om Spanje zoveel mogelijk schade toe te brengen. In maart waren de voorbereidingen in volle gang en er werd een enorme vloot uitgerust van 73 schepen. Pieter van der Does, die benoemd was tot admiraal van die vloot, trof in Leiden ook de nodige voorbereidingen voor zijn vertrek. Hij verzocht en verkreeg toestemming van hoogheemraden van Rijnland om het Gemeenlandshuis aan de Breestraat te mogen bewonen, zodat zijn vrouw en dochter ook netjes waren ondergebracht en hij declareerde begin mei bij rentmeester Foy van Brouchoven zijn laatste onkosten. Enkele weken later reisde Pieter naar Zaltbommel, waar prins Maurits bezig was met een belegering. Daar namen de strijdmakkers afscheid van elkaar.
Memo van Pieter van der Does
In de laatste week van mei verzamelde de vloot zich voor de haven van Vlissingen om naar Spanje te vertrekken, met aan boord 3000 matrozen en 8000 man soldaten. Pieter van der Does had in eerste instantie het voornemen om Coruna, gelegen aan de Spaanse noordwestkust, aan te vallen, maar dat ging niet door. Daaraangekomen werden de Hollanders ontvangen met kanonschoten. Het nieuws van hun komst was hen vooruit gesneld en de stad was zwaar beveiligd en bewapend. Dat was ook het geval met andere Spaanse en Portugese havensteden. Pieter van der Does besloot daarop door te varen naar de Canarische Eilanden, waar hij op 26 juni 1599 het anker liet zakken bij Gran Canaria.
Op 1 juli 1599 wordt in Haarlem ten huize van waarnemend dijkgraaf Arent van Duvenvoirde een rechtdag gehouden. In het verslag daarvan wordt in de marge aangetekend: "Den dijcgrave Van der Does is in zee". Die is op dat moment echter niet op zee, maar aan land, op het bij velen van ons bekende zonovergoten Spaanse eiland Gran Canaria, waar zich het volgende afspeelde.
Door P.A. Siepman
De vloot van Pieter van der Does had op 26 juni 1599 het anker laten vallen voor Gran Canaria.Ter hoogte van de hoofdstad Las Palmas om precies te zijn. Pieter viel daar een warm onthaal ten deel; dat wil zeggen, zijn schepen werden onmiddellijk beschoten en zijn eigen schip raakte zelfs in brand. Maar daardoor liet hij zich niet tegenhouden. Met sloepen roeide hij met zijn mannen naarde wal waar ze direct in gevecht raakten met de Spanjaarden. Daar het ging bijna fout met Pieter toen hij uit zijn sloep het water werd ingetrokken. Maar door de bescherming van zijn stalen wapenuitrusting en de hulp van enkele van zijn metgezellen liep het goed af. Eenmaal vaste voet aan wal gekregen, trokken de manschappen van Van der Does op naar het aan de noordkant van Las Palmas gelegen fort Castillo de la Luz dat zonder al te veel moeite werd ingenomen.
Fort Castillo de la Luz
Van daaruit trok het leger van Van der Does op naar Las Palmas dat op 28 juni werd ingenomen nadat de inwoners van de stad hun verzet hadden opgegeven. Zij konden ook niet anders want hun munitie was op, en met het laatste kanonschot schoten zij de sleutels van de stad richting van Van der Does als teken van overgave. De stedelingen waren zowijs geweest zich tijdig uit de voeten te maken en met vrouwen, kinderen en kostbaarheden de bergen in te vluchten, zo dat er niet veel te plunderen viel voor de Hollanders. Met een vertegenwoordiging van de Spanjaarden werd daarop onderhandeld over de stad. De eisen van Van der Does waren onderwerping van de stad aan de Staten van Holland en Zeeland en een grote som geld. De eiland bewoners konden en wilden niet op die eisen ingaan. Niettemin liet admiraal Van der Does twee dagen later in de kathedraal vanLas Palmas, de Santa Ana, vanwege het behaalde succes een eredienst houden, "met groote devotie Godt danckende voor de groote victorye".
Maar dat zou iets te voorbarig blijken...
Aangemoedigd doorhet behaalde succes besloot Pieter een poging te wagen om het eiland te veroveren. Daartoe werd een afdeling van 2000 soldaten de bergen in gestuurd, in de richting van het plaatsje Santa Brigida, ten zuidwesten van Las Palmas. En daar ging het snel mis.
De Hollanders waren gewend te vechten in de moerassige lage landen bij de zee, maar de bergen kenden zij niet. Daar waren de eilandbewoners heer en meester, en even voor Santa Brigida, op de berg Monte Lentiscal, werden de soldaten van Van der Does al in een hinderlaag gelokt. Er zat niets anders op dan op te geven en hals overkop en met grote verliezen keerden zij terug naar Las Palmas.
Alles bij elkaar waren de verliezen aan manschappen groot en de buit klein, waarop Pieter van der Does besloot het eiland te verlaten. Maar niet nadat hij Las Palmas in brand had gestoken om de Spanjaarden nog zoveel mogelijk schade toe te brengen. Wat er mee te nemen viel, al het geschut, alle klokken, en wat verder van waarde was, was daarvoor al ingescheept.
De vloot voer vervolgens naar de zuidkant van Gran Canaria, naar het bij velen van ons bekende Playa des Ingles, waar vers water werd ingeslagen en enkele doden werden begraven.
Vandaar ging het verder naar Gomera. Ook dat werd aangevallen, en er volgde een herhaling van de gebeurtenissen op Gran Canaria. Na ruim een week besloot Pieter van der Does te vertrekken en de vloot te splitsen. Een deel begon aan de terugreis naar Holland, een ander deel, met Van der Does, ging verder zuidwaarts, op weg naar Santo Thomé. Begin oktober naderde de vloot de evenaar. Een schepeling die de expeditie overleefde, en van wie de belevenissen later in druk verschenen, vertelt van een bijzondere ontmoeting met de plaatselijke bevolking in de nabijheid van de kaap Lopes Gonsalves, waar kennelijk aan land werd gegaan om verversingen in te slaan. De Hollanders maakten er kennis met een plaatselijke koning die "twee van zijn wijven achter zich heeft, die een heel swart, de ander heel roodt geschildert van verf, ende waeren naeckt, alleenlijk dat zij wat doecks hadden voor haer schamelheyt". De aanwezige priester wordt door de schepeling omschreven als een waarzegger, die met de duivel omging, "want zij weten daervan Godt niet". De inlandse vrouwen waren wel nieuwsgierig naar die vreemdelingen en meer dan dat, maar zoals onze getuige het zegt, "alsoo hij niet lustigh en was, is hij 't ontsprongen".
Op 19 oktober kwam de scheepsmacht voor Santo Thomé, een Portugees slaveneiland, gelegen op de evenaar in de Bocht van Guinee, dat meteen werd aangevallen. De stad Pavoasan werd bezet en er werd krijgsbuit binnengehaald, waaronder kisten met suiker en olifantstanden.
Op deze succesvolle invasie van dit eiland volgde een drama dat uiteindelijk aan enkele duizenden bemanningsleden en soldaten het leven kostte.
Er heerste op Santo Thomé een zeer besmettelijke en dodelijke ziekte waardoor de mannen stierven als ratten. Op 24 oktober viel ook Pieter van der Does ten prooi aan deze ziekte en stierf, pas 35 jaar oud, binnen enkele uren. Om zijn lijk niet in handen te laten vallen van de vijand werd het eerst aan boord gebracht, en 's nachts, zoals eerder beschreven, aan land gebracht en begraven in een huis dat vervolgens in brand werd gestoken.
Er is een auteur die de vatbaarheid voor die besmettelijke ziekte omschrijft als “veroorzaakt door onmaatige hitte der lughtstreeke, door het overvloedig gebruik van ongewoone vrugten, en, waarschijnlijk ook door het vuurig boeten van geile lusten, daar de natuur van ’t gewest en de gewoonte der Eilanderen de vreemdelingen toe aandrijft”.
Wat daar ook van waar moge zijn, de overgebleven manschappen besloten dat het de hoogste tijd was om terug te keren naar Holland. Ook tijdens de thuisreis stierven er nog velen aan die onbekende ziekte, en de vloot, of de schamele restanten ervan, kwam in maart 1600 in Holland aan.
In 1588, toen de jonge Pieter van der Does werd benoemd als dijkgraaf, stond het er slecht voor met Holland. Maar juist in de tien daarop volgende jaren keerde het tij ten goede, mede door de vele veroveringen van prins Maurits. En onze dijkgraaf Vander Does was daarbij, in zijn rol van admiraal en generaal. De tocht naar de Canarische eilanden en naar SantoThomé moet eigenlijk beschouwd worden als mislukt. Dat is de tragiek van Pieter. Niet met buit beladen teruggekeerd naar Holland en als een held ontvangen, maareen roemloos einde in een ver land viel hem ten deel.
Uit de bewaard gebleven stukken in Rijnlands archief blijkt dat hij zijn functie als dijkgraaf, als hij aanwezig was, volledig en plichtsgetrouw vervulde. Pieters weduwe kreeg van dijkgraaf en hoogheemraden toestemmingom in het Gemeenlandshuis aan de Breestraat te blijven wonen. Zij bleef er tot 1610 als huismeesteresse om toezicht te houden op het huishoudelijk personeel.
Pieter van der Does is in Nederland vrijwel vergeten, maar niet op Gran Canaria. Daar is in 1999 uitvoerig zijn mislukte invasie van het eiland vierhonderdjaar eerder herdacht met de uitgifte van een speciale postzegel, met officiële plechtigheden, met symposia, boeken en vele krantenartikelen. De Nederlandse Vereniging Canarias schonk, bij wijze van goedmakertje, aan de Santa Ana een bronzen klok ter vervanging van de klokken die Van der Does uit de kerk meenam.
Voor de liefhebbers: in de Dorpskerk te Leiderdorp bevindt zich een mooi grafmonument van de familie Van der Does waarop ook Pieter is vermeld.