JAN HARING
Jan Haring, matroos, geboren te Hoorn, overleden 11 oktober 1573
In 1573, een jaar na de inname van den Briel, belegerde het Spaanse leger Haarlem.
De bevoorrading vond plaats via de Diemerdijk. Sonoy zag kans de Diemerdijk te veroveren en zo de aanvoer van proviand en munitie voor de Spaanse troepen te blokkeren. Troepen uit Amsterdam, dat toen nog aan de kant van de koning Filips stond, verjoegen de Geuzen van de Diemerdijk. Doordat Jan Haring op een smal stukje dijk in zijn eentje de Amsterdammers een hele tijd kon tegenhouden, konden de andere Geuzen vluchten naar Monnickendam. Jan Haring zag kans te ontsnappen.
Hij sprong in het water en onder een regen van kogels kon hij zich in veiligheid brengen.
Jan Haring speelde een heldenrol in de slag op de Zuiderzee in oktober 1573. Op 8 october braken de Spaanse troepen het beleg van Alkmaar op. Op 11 en 12 october leverde de Geuzenvloot onder bevel van admiraal Cornelis Dirksz bij Hoorn slag met de Spaanse vloot. De Spaanse schepen stonden onder bevel van de admiraal Bossu. Het admiraalsschip van Bossu heette “De Inquisitie”. Het schip Cornelis Dirksz, de Eendragt, en nog twee andere schepen hadden de Inquisitie geënterd. Tijdens de gevechten op het dek van de Inquisitie bleek dat de soldaten van Bossu niet opgewassen waren tegen de Geuzen. De verdedigers van het schip trokken zich terug in het ruim, van waar uit ze zich hardnekkig bleven verdedigen. In een zee van vuur sprong Jan Haring op het dek van de Inquisitie, klom in de mast en verjoeg de mannen die op de mars stonden. Toen sneed hij de admiraalsvlag los en probeerde naar beneden te klimmen. Vanuit een luik werd hij in de borst geschoten en viel in zee. Zijn makkers visten hem op en baarden hem op in het stadhuis in Hoorn. De admiraalsvlag wordt opgehangen in de toenmalige Grote Kerk.
De Geuzen behaalden de overwinning en Bossu werd gevangen genomen.
( zie bij Cornelisz Dirksz )
Over Jan Haring staat op de site van Hoorn, in Historie van de Stad, een verhaal:
(Klik op de regel hierboven voor die verwijzing.)
CORNELIS DIRKSZ
Cornelis Dirkszoon, burgemeester van Monnikendam,admiraal van het Noorderkwartier
Geboren 1542, overleden augustus 1583
Cornelis Dirksz dankt zijn bekendheid aan de slag op de Zuiderzee.
Tijdens de belegering van Alkmaar in het najaar van 1573 probeerden de Spaansgezinden ook op zee de macht in handen te krijgen. De Spaansgezinde admiraal Bossu rustte in Amsterdam 18 schepen uit om de Geuzen te lijf te gaan. Bossu voerde zelf het bevel over het admiraalsschip DE INQUISITIE.
De Geuzenvloot bestond uit 23 schepen en nog een aantal kleinere vaartuigen. Ze stonden onder bevel van de Admiraal van het Noorderkwartier, Cornelis Dirksz.
5 oktober 1573 ontmoetten de beide vloten elkaar. De schepen voeren door elkaar heen. Bij het passeren van een vijandelijk schip werden alle kanonnen op een bepaald dek afgevuurd. Zo kreeg de vijand dus de volle laag. Dirkszoon probeerde met zijn schip de Eendragt, de Inquisitie te enteren maar die wist hem steeds te ontwijken. Admiraal Dirksz kreeg een schot in zijn rechter arm maar bleef het commando voeren. Onder anderen Nicolaas Ruychaver kwamen hem te hulp. Omdat de wind voor beide partijen ongunstig was, werd de strijd gestaakt en pas op 11 oktober voortgezet. Op die dag hadden de Geuzen de wind in de zeilen. Met nog twee andere schepen probeerde Cornelis Dirksz de Inquisitie weer te enteren. Hij had het voordeel dat zijn schip, hoewel kleiner, hoger gebouwd was dan de Inquisitie. Het gevecht gaat de hele nacht door. Conelis Dirksz vraagt en krijgt versterking uit Hoorn. Er wordt munitie aangevoerd en nieuwe manschappen. Het schip van Bossu drijft af en loopt vast op een zandbank voor de kust. De bemanning van de Inquisitie moet zich terug trekken in het ruim. Schietend door de luiken blijven ze het schip verdedigen. Midden in deze regen van vuur springt Jan Haring aan boord van de Inquisitie en klimt in de mast van het admiraalsschip. Hij snijdt de admiraalsvlag van Bossu los en vervangt die door de Prinsenvlag. Op het dek wordt hij van uit een luik in de borst geschoten. Kapiteins van de Spaanse schepen zien dat de strijd verloren is en vluchten naar Amsterdam.
Zondagmiddag 12 oktober werd Bossu door Cornelis Dirksz gevangen genomen.
Bossu krijgt van Cornelis Dirksz de belofte dat hij zal worden opgesloten in een grafelijke gevangenis. Dit wordt het weeshuis in Hoorn waar hij 3 jaar moet verblijven. De gevangen genomen bemanningsleden worden geruild tegen gevangen geuzen in Haarlem. Na zijn gevangenschap in Hoorn werd Bossu in November 1576 onder geleide van Cornelis Dirksz overgebracht naar Middelburg. Daar werd hij overgedragen aan Prins Willem die hem in vrijheid stelde. Na de Pascificatie van Gent koos Bossu de zijde van de opstandelingen. Toen in Mei 1574 12 Amsterdamse schepen een graanschip roofden dat op de rede van Hoorn lag afgemeerd, ging Cornelis Dirksz er achteraan met de door hem veroverde “Inquisitie”. De Amsterdammers moesten het schip achterlaten en staken het in brand. De geuzen blusten het vuur en brachten het schip terug naar Hoorn.
In 1578 wilde de Prins admiraal Dirksz aanstellen als vice – admiraal van Holland. Op zijn eigen verzoek werd dat voornemen niet uitgevoerd.
Op 10 maart 1578 werd Dirkszoon door de Staten van Holland voor zijn overwinning op Bossu beloond met een bedrag van tienduizend gulden. In de raadszaal van Monnikendam hangt nog een portret van hem.
SONOY
Diederick Sonoy, geboren 1529 te Kalkar, overleden 1597 te Pieterburen.
Echte naam: Diederik Snoey
Sonoy was een edelman en beroepsmilitair. Hij diende in het leger van Maxmiliaan van Bourgondie. 5 april 1566 was hij een van degenen, die als lid van het Verbond der Edelen het smeekschrift aanbood aan de landvoogdes Margaretha van Parma. Bij deze gelegenheid viel voor het eerst de naam Geuzen: Ils ne sont que Gueux (schooiers)
Sonoy was een trouw aanhanger en belangenbehartiger van Willem Van Oranje. Hij werd door Alva bij verstek veroordeeld en verbannen met verbeurdverklaring van zijn bezittingen. Sonoy was de eerste die van Prins Willem commissiebrieven kreeg. We kunnen Sonoy dus beschouwen als de eerste watergeus.
In 1568 stuurde Willem van Oranje zijn broers Lodewijk en Adolf vanuit Duitsland met een legertje soldaten richting Groningen. Dit leger werd bevoorraad vanuit Delfzijl. Bij Heiligerlee werd het leger van de Spaansgezinde Graaf van Aremberg verslagen. Aremberg sneuvelde, maar ook de jongste broer van prins Willem, Graaf Adolf. Om de bevoorrading van de opstandelingen te blokkeren stuurt Alva een aantal schepen onder bevel van kapitein Boshuizen naar Delfzijl. Boshuizen verovert Delfzijl en Lodewijk moet met zijn leger terug naar Duitsland. Sonoy zat toen in Wezel waar hij in opdracht van de Prins 1700 geweren had gekocht. Op 17 juni 1568 kwam hij aan in Embden. Willem van Oranje geeft Sonoy opdracht Boshuizen weg te jagen uit Delfzijl. Sonoy rust 17 schepen uit, met een bemanning van in totaal 700 man. Maar Sonoy was geen zeeman. Hij werd terzijde gestaan door de zeeman Hendrik Thomasz Laers. Boshuizen zag aankomen dat hij tegen zo’n grote vloot niet opgewassen was en koos het hazenpad. Sonoy trok zich met zijn schepen terug op de Eems. Alva stuurt een sterk leger om de opstandige troepen van Lodewijk uit de weg te ruimen. Op 17 juli worden bij het plaatsje Jemmingen aan de Eems de troepen van Lodewijk totaal verslagen. De soldaten en ook Lodewijk zelf vluchten de Eems in waar ze worden opgevangen door de schepen van Sonoy. Ze werden in Embden aan wal gezet.. Maar het stadsbestuur van Embden was doodsbenauwd dat ze door Alva als handlangers van de Geuzen zouden worden beschouwd en daarvoor zou worden gestraft. Sonoy werd daarom in de gevangenis gezet. Toen de troepen van Alva zich terugtrokken zonder Embden aan te vallen, werd Sonoy vrijgelaten. Prins Willem benoemde een nieuwe admiraal: Adriaan van Bergen (Dolhain). Om in hun onderhoud te kunnen voorzien kregen de geuzen van de prins zogenaamde commissie brieven. Hiermee mochten ze vijandelijke schepen aanvallen en in bezit nemen.
Ze moesten wel de bevelen van de Prins opvolgen en een deel van de buit afstaan. In de praktijk werden dit ook roof- en plundertochten op het vaste land en vooral ook op de wadden eilanden. Omdat er op de Geuzenschepen nauwelijks sprake was van enige krijgstucht werd Dolhain al vrij spoedig na zijn benoeming weer ontslagen.
Sonoy bleef op het vaste land; hij ging naar Emmerik waar zijn vrouw woonde. Maar ook daar wist Alva hem te vinden. Dank zij zijn vrouw ontsnapte hij ternauwernood aan gevangenneming. Onder valse naam correspondeerde hij met Willem van Oranje. Hij zamelde geld in en voerde allerlei opdrachten uit. Toen op 1 april 1572 den Briel door
de Geuzen onder Willem van der Marck (Lumey) werd ingenomen, was hij in Bremen en Hamburg bezig met het aanmonsteren van matrozen voor de geuzenvloot.
Nadat een groot aantal steden in Holland en Zeeland zich voor de prins had verklaard, benoemde Prins Willem Sonoy tot Gouverneur van Noord Holland. Op 2 juni 1572 arriveerde hij in Enkhuizen. Door toedoen van Jacob Cabeliau en Nicolaas Ruychaver kwamen ook Hoorn en Medemblik onder zijn gezag. Daarna kozen ook Haarlem en Alkmaar de zijde van de Prins. Hoewel hij zijn uiterste best deed, lukte het hem niet Amsterdam voor de Prins te winnen.
Hij ondervond veel tegenwerking van de regenten van de Hollandse steden en had grote moeite de krijgstucht te handhaven. Zijn troepen vermoordden de Alkmaarse en Ransdorpse martelaren in juni en november l572. Hij was gedwongen strenge maatregelen te nemen. Een zekere kapitein Crocq en de hopman Wybe Sjoerds werden opgehangen omdat zij zonder reden priesters vermoordden. In 1573 werd de abdij van Egmond bezet door de troepen van Sonoy. Toen ze op 7 juni vertrokken staken ze de gebouwen in brand. Veel stenen werden gebruikt voor de restauratie van de stadsmuren van Alkmaar. De bezittingen van de abdij werden geconfisqueerd en aangewend voor de bekostiging van de oprichting van de Leidse Universiteit.
Nadat in 1573 de Spaanse aanval op Alkmaar was mislukt en in 1574 ook de stad Leiden was ontzet, heroverde hij Haarlem. Daarna veroverde hij Harderwijk en een aantal andere steden aan de Zuiderzee. In 1578 was Kampen na een beleg van twee maanden genoodzaakt zich aan hem over te geven. Deventer en Steenwijk volgden. Vervolgens trekt hij naar het Noorden. In juli 1581 neemt hij deel aan de slag bij Grijpskerk in de Groninger Ommelanden. Zijn hele leven was hij actief in dienst van Oranje. Ook na de moord op Prins Willem bleef hij Oranje trouw.
In 1588 vestigde hij zich met zijn gezin in Engeland maar in 1593 keerde hij terug naar Oostfriesland. In 1594 ging hij wonen in het Dijksterhuis bij Pieterburen. Daar overleed hij in 1597. Hij werd begraven in de kerk te Pieterburen. Het grafschrift op de steen is nog te lezen.
Zoals altijd was het de boerenbevolking die het meeste te lijden had van de oorlog.
Ze waren over het algemeen goede katholieken en hadden niets op met die fanatieke Calvinisten. Vaak werden ze gedwongen voor de strijdende partijen te werken. Als ze weigerden werd het huis in brand gestoken. Hun vee werd gestolen en hun land onder water gezet. Iemand verzuchtte:
De Spanjaard wil ons hencken
Als we de Geus bijstaan.
De geus die zal ons crencken,
Als we bij de Spanjaard gaan.
Wij hebben aan geen cant vree,
Wij zouden wel geerne houden onze stee,
En melcken onze koe.
De boer, de boer, dit crijghen is hij moe.
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE
Filips van Marnix, Heer van Mont Sint Aldegonde.
Geboren in 1538 te Brussel, overleden 15 januari 1598 te Leiden
Filips’ ouders waren van het katholieke geloof overgegaan naar de hervormde leer. Ze stuurden hun zoon naar een kostschool in Genève. Daar kreeg hij onderwijs van Calvijn en Beza. Daarna studeerde hij aan meerdere hogescholen in Europa. Hij was een van de belangrijkste oprichters van het Verbond der Edelen. . Deze Edelen boden de landvoogdes Margaretha in april 1566 het smeekschrift aan. Eén van haar raadgevers, zei: Ils ne sont que Gueux, het zijn maar schooiers, het zijn maar bedelaars. Het was bedoeld als scheldnaam maar de Edelen beschouwden het als een erenaam. Op 23 augustus van dat jaar aanvaardde Margaretha onder druk van de beelden storm het door Marnix ontworpen ”Compromis”.
Marnix nam deel aan de eerste hervormde synode die in 1566 in Antwerpen werd gehouden. Toen in 1567 Alva zich in Brussel installeerde, ging Marnix naar Duitsland en stelde zich onder bescherming van de keurvorst van de Palts. Het gevolg was dat hij door de Raad van Beroerten bij verstek werd veroordeeld Al zijn bezittingen werden verbeurd verklaard. Marnix voerde al lange tijd een uitvoerige briefwisseling met Willen van Oranje, die Marnix vroeg of hij bij hem in dienst wilde treden .
Toen op 1 april 1572 de Geuzen den Briel hadden veroverd, werd in juli te Dordrecht de eerste Statenvergadering gehouden. Marnix stelde voor Willem van Oranje aan te stellen als stadhouder in plaats van Bossu.
Prins Willem benoemde Marnix tot bevelhebber van de troepen in Rotterdam, Schiedam en Delft. Maar Marnix werd 14 november 1573 bij de Maaslandersluis door Valdez gevangen genomen. Hij werd overgebracht naar de Haag en daarna opgesloten in het kasteel Vredenburg te Utrecht. Na een jaar kwam hij, vooral door toedoen van Jacob Simonz de Rijk, weer op vrije voeten.
Op 5 november 1576 nam hij het initiatief voor de Pacificatie van Gent. Er werd toen overeengekomen dat de Spaanse soldaten verjaagd zouden worden, de katholieke godsdienst vrij mocht worden uitgeoefend en de plakkaten tegen de ketters geschorst.. In 1578 stuurde de Prins hem naar de Rijksdag te Worms om hulp te vragen voor de Nederlandse opstand.
Nog in hetzelfde jaar stuurt de Prins Marnix naar Gent, waar calvinisten de katholieken het leven zuur maakten. In 1580 werd Wllem van Oranje door Filips in de ban gedaan. In 1582 volgde de eerste moordaanslag, die Willem echter overleefde.
Marnix ging in 1582 terug naar Zeeland en ging wonen op zijn kasteel in West Souburg.
Maar in Antwerpen dreigde groot gevaar voor een Spaanse aanval.
Oranje deed in 1583 een beroep op Marnix om burgemeester te worden van deze stad en Antwerpen te verdedigen tegen de aanvallen van de hertog van Parma. Marnix voldeed aan dit verzoek, maar het mocht niet baten. In 1585 werd Antwerpen door Parma veroverd en opnieuw geplunderd.
Het werd Marnix zeer kwalijk genomen dat hij de stad had overgegeven
Een jaar tevoren had Marnix ook al zijn vriend Willem van Oranje verloren. De tweede moordaanslag op Prins Willem in 1584 gelukte wel.
Marnix ging terug naar West Souburg waar hij zich wijdde zich aan zijn literaire werk. Hij schreef o.a. de Beyenkorf der Heilige Roomse kerk. Hij vertaalde gedeeltes van de Bijbel in het Duits, o.a. de Psalmen.
Marnix overleed in 1598 te Leiden. Daar werd hij eerst bijgezet in de Sint Pieterskerk, maar later werd hij overgebracht naar West Souburg. Een dochter ligt begraven in de Oude kerk in Delft.
Marnix dankt zijn grote bekendheid vooral aan het in 1581 verschenen Geuzenliedboek met daarin een soort lofdicht op zijn vriend Willem van Oranje. De beginletters van het eerste woord van elk couplet vormen de naam Wilhelmus van Nassaue. Dank zij Marnix van Sint Aldegonde heeft Nederland sinds 1930 een volkslied dat niet bol staat van nationalisme of persoonsverheerlijking.
In de Telegraaf van 11 oktober 2008, heeft er een artikel gestaan over de ontdekking van Gudrun Dekker.
Wilhelmus werd in Haarlem geschreven
door Menzo Willems
Een Duitse historica met Nederlandse voorouders heeft op basis van drie Duitse coupletten van het Wilhelmus ontdekt dat ons volkslied in december 1572 in Haarlem is geschreven.
Tot nu toe wisten de geleerden slechts dat het Wilhelmus tussen 1568 en 1572 is gecomponeerd. Ook veronderstelden zij dat de schrijver, Philips Marnix van Sint-Aldegonde, zijn meesterwerk schreef in het Zeeuwse West-Souburg.
De aan de Groningse universiteit verbonden Gudrun Dekker maakte een grondige studie van de reeds in 1985 ontdekte coupletten, die alleen in de Duitse versie van het Wilhelmus voorkomen en over het beleg van Haarlem door de Spaanse troepen gaan.
Op grond daarvan concludeert zij dat Marnix van
Sint-Aldegonde ons volkslied heeft geschreven in de laatste drie weken van december 1572. Hij was toen in de Spaarnestad om de belegerde Haarlemmers namens Willem van Oranje bij te staan bij de verstrekking van wapens en voedsel.
Marnix logeerde destijds in het huis van burgemeester
Pieter Kies en componeerde daar zijn meesterwerk.
Extra coupletten
Het Wilhelmus is vervolgens in het voorjaar van 1573, toen het beleg nog volop bezig was, uit volle borst gezongen op de stadsmuur van Haarlem en stimuleerde de verdedigers om vol te houden. Omdat er onder hen veel Duitse en Zwitserse huursoldaten waren, is het lied in die tijd ook in het Duits vertaald en zijn er nog drie extra coupletten aan toegevoegd, speciaal gericht aan de dappere Haarlemmers.
Gudrun Dekker zal haar exacte bevindingen maandagavond onthullen tijdens een lezing in het kader van de Week van de Geschiedenis in het Noord-Hollands Archief in Haarlem.
NICOLAAS RUYCHAVER
Echte naam: Niclaes Rychaure, geboren in Amsterdam en daar overleden in 1577.
Ruychaver was een telg uit een zeer voorname Haarlemse familie maar groeide op in Amsterdam. Al op jonge leeftijd was hij overgegaan naar de nieuwe leer en werd daarom uit Amsterdam verbannen. Als een van de eersten trad hij in dienst van Willem van Oranje. Samen met zijn vriend de Rotterdammer van Troyen sloot Ruychaver zich aan bij de Eemsvloot onder admiraal Dolhain (Adriaan van Bergen). De Eemsvloot redde in 1568 na de slag bij Jemmingen , (nu Jemnum), de soldaten die na hun nederlaag moesten vluchten en in de Eems sprongen. Ruychaver hoorde bij de Geuzen die in 1569 100 handelsschepen plunderden, die terugkwamen uit de Oostzee. Op 15 november 1570 kreeg hij een nieuwe commissiebrief.(zie kopie). Dit betekende, dat hij vijandelijke schepen mocht aanvallen en in bezit nemen. Kapiteins die een commissiebrief kregen moesten wel beloven, dat ze de bevelen van de Prins zouden opvolgen en een deel van de buit aan de Prins zouden afstaan . Het stadsstuur van Amsterdam moest een einde maken aan de kapingen en stuurde een aantal oorlogsschepen naar het Vlie. Ruychaver , Jan van Troyen en Adriaan Menninck besloten het toch weer te proberen. Op aandringen van de Prins sloten ze een contract elkaar bij te staan (zie kopie ) In juni 1570 wisten ze in het Vlie weer 5 schepen in handen te krijgen, maar de Amsterdamse schepen maakten er toen een eind aan. Ruychaver en Menninck konden vluchten, maar op15 juni werd van Troyen gevangen genomen en in Amsterdam opgehangen.
Ruychaver ging naar het zuiden. Uit een schip dat op weg was van Den Bosch naar Antwerpen, kaapte hij 4500 daalders. In januari 1571 gijzelde hij een Veerse visser. Ruychaver eiste een losgeld van 150 Carolus guldens. Als die niet betaald werden, dan zou de visser het lot van zijn vriend van Troyen delen. In februari 1571 probeert hij zijn geluk op Ameland. Daar worden ze verrast door is een sterke Spaanse bezetting. De Geuzen worden verslagen maar Ruychaver weet te ontkomen. Half April 1571 wordt Brederode ziek. Ruychaver neemt tijdelijk het bevel over de vloot over en krijgt hij tijdelijk ook het schip van Brederode. Intussen wordt Haarlem bedreigt door Spaanse troepen. De stad wil geen geuzen binnen de poorten hebben. Maar op 13 juli 1571 wordt Ruychaver en zijn vendel schutters binnengelaten. Daarna gaat hij naar la Rochelle in Frankrijk en rust daar een nieuw schip uit.
In het voorjaar van 1572 vertrok Ruychaver naar Engeland. Hij sluit zich aan bij de Geuzenvloot onder admiraal Lumey. Ruychaver is er bij als Den Briel wordt in genomen. Als nog in dezelfde maand ook Enkhuizen zich onder het gezag van de Prins stelt, vergezelt hij Jacob Cabeliau , die door de Prins als gouverneur van Enkhuizen wordt aangesteld. Hij heeft een groot aandeel in de bezetting van Medemblik en Hoorn. Toen na de val van Haarlem Alkmaar werd bedreigd met een Spaanse bezetting en Cabeliau de opdracht kreeg de stad te verdedigen, zorgde Ruychaver ervoor dat Cabeliau in de stad werd binnengelaten. Nadat het Spaanse leger het beleg van Alkmaar op 8 oktober had opgebroken, vocht hij mee met de Geuzenvloot onder Cornelisz Dirkz. Op 11 oktober 1572 werd de vloot van Bossu verslagen. Bossu werd gevangen genomen. (zie Jan Haring.)
In oktober 1573 helpt hij bij de verdediging van de Haag. Als den Haag toch moet worden opgegeven, weet hij de Spanjaarden , die naar Leiden wilden, bij Rijswijk nog een hele tijd tegen te houden. Leiden kreeg daardoor meer tijd te werken aan de verdedigingswerken rondom de stad. Na Leiden’s ontzet in 1574 wordt hij door de Prins met 2000 geuzen naar Antwerpen gestuurd om deze uiterst belangrijke stad bij verrassing te veroveren. Maar de Spanjaarden ontdekken waar hij mee bezig is. Hij ontkomt ternauwernood aan de dood. In Zeeland had ook Zierikzee de zijde van de Prins gekozen. De Spanjaarden onder Mondragon probeerden de stad te heroveren. Op 30 november 1575 werd Ruychaver bevelhebber van die stad. Admiraal Boisot probeerde Ruychaver te hulp te komen, maar zijn schip liep vast en Boisot verdronk. Toen de Spanjaarden de stad op 2 juli 1576 toch konden innemen, bedong Ruychaver een vrijgeleide voor allen die de stad verdedigd hadden. Ruychaver gaat dan terug naar Haarlem dat nog steeds in Spaanse handen is. In januari 1577 helpt hij de Spanjaarden uit de stad te verdrijven. In november 1577 nam hij deel aan een poging Amsterdam te bevrijden. De aanval op Amsterdam mislukte. De Geuzen moesten zich terugtrekken. Op de terugtocht werd hij door een persoonlijke vijand vermoord.
ODEWIJK VAN BOISOT
Lodewijk van Boisot, geboren te Brussel , ± 1530, overleden 27 mei 1576.
Boisot kwam in 1567 in kontact met Willem van Oranje en bezocht deze in l568 op de Dillenburg. In 1570 had hij in Brussel weer een ontmoeting met de Prins en werd een overtuigd aanhanger van zijn ideeën. In 1571 werd hij door de Raad van Beroerten veroordeeld tot verbanning en verbeurdverklaring van al zijn bezittingen Oranje stuurde hem naar Frankrijk om steun te zoeken bij de Franse hugenotenleider: de Coligny. Maar in de Bartholomeüsnacht van 23 op 24 augustus 1572 werd de Coligny met vele andere Hugenoten vermoord.
Boisot werd gevangen genomen maar kon ontsnappen. Via Engeland ging hij terug naar Nederland. Hij sloot zich aan bij de Watergeuzen.
Met zijn broer Karel nam hij deel aan de pogingen Haarlem te ontzetten, maar had daarmee geen succes. De Prins benoemde hem tot admiraal van Zeeland. Bij de forten Rammekens en Remmerswaal leverde hij met succes slag tegen de spaansgezinde vloot, maar in de slag bij het Lodijksegat verloor hij een oog.
Een poging om Antwerpen te veroveren mislukte. De prins had gehoopt op steun van de Antwerpenaars , maar die bleef uit.
In Holland heeft Leiden het zwaar te verduren. De stad is omsingeld door de Spaanse troepen. Er is geen voedsel meer voor de bevolking maar de stad weigert zich over te geven. Op verzoek van Boisot geeft de Prins opdracht de dijken door te steken en het land onder water te zetten. Zo kan Boisot met platbodems de stad bereiken. Voor de uitgehongerde inwoners van Leiden hadden ze haring en wittebrood aan boord. Als beloning kreeg Boisot een gouden keten met de erepenning van de stad Leiden. Willem van Oranje beloonde de stad met een hogeschool, later de Universiteit.
In 1576 probeerde Boisot Zierikzee te ontzetten. Maar zijn schip liep aan de grond. Om niet in handen van de vijand te vallen sprong hij overboord en probeerde naar de kust te zwemmen. Dat misluke Voor de ogen van Oranje, die de tocht meemaakte, kwam hij om het leven. Het stoffelijk overschot werd bijgezet in de Abdijkerk van Middelburg waar ook broer Karel zijn laatste rustplaats vond.
VAN HOORNE
Philips van Montmorency, Graaf van Horn, geboren 1524, onthoofd 5 juni 1568.
De Graaf van Hoorne behoorde tot de hoge adel. Net als Willem van Oranje groeide hij op aan het hof van Karel V. Deze maakte hem ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Hij kreeg de onderscheiding samen met de graaf van Egmond. Filips II, zoon van Karel V, benoemde Hoorne tot hoofd van zijn lijfwacht. Bovendien werd hij admiraal van de koninklijke vloot en stadhouder van Gelderland. Ook werd hij benoemd tot lid van de Raad van State.
Toen Filips in 1559 naar Spanje ging, was van Hoorne bevelhebber van de vloot die hem begeleidde. Hij bleef aan het hof van Filips tot 1563. Toen keerde hij terug naar Brussel. Daar pleitte hij met succes voor het vertrek van Granvelle, de adviseur van landvoogdes Margaretha van Parma.
Van Hoorne was tegen de invoering van de strenge kettervervolging. Hij behoorde tot de Liga van hoge adel, die zich tegen Filips II keerde en speelde in 1565 – 1566 een twijfelachtige rol. Toen in Doornik de beeldenstorm uitbrak, wist hij de stormers over te halen, te stoppen. Hij beloofde hun dat ze, buiten de stad, hun eigen kerk mochten bouwen. De landvoogdes was hem dankbaar dat hij de stormers in bedwang had gekregen, maar Filips II was alleen maar boos om de concessie, die hij gedaan had. Van Hoorne ging naar het buitenland maar voelde zich verplicht naar Brussel terug te gaan toen hij hoorde dat Filips Alva naar Nederland stuurde. Toen Alva in 1567 in Brussel aankwam was van Hoorne daarbij aanwezig.
Alva ontving van Hoorne met alle egards, die bij diens hoge ambt pasten. Van Hoorne had dus niets in de gaten toen Alva hem op 9 september 1567 uitnodigde voor een maaltijd. Na het eten liet Alva van Hoorne gevangen nemen. Dat hij ridder van het Gulden Vlies was , hielp niet. Samen met de Graaf van Egmond, de andere Vliesridder, werd hij naar Gent gebracht en in 1568 terug naar Brussel.
Zij werden beschuldigd van hoogverraad en daarvoor ter dood veroordeeld. Op 5 juni 1568 werden de vonnissen in Brussel voltrokken. Beiden werden ze onthoofd, eerst van Egmond, daarna van Hoorne. In tegenstelling tot van Egmond werd van Hoorne in zijn laatste uren niet bijgestaan door een katholieke priester. Zijn laatste woorden waren: Heer, in Uw handen beveel ik mijn geest.
Hij werd begraven in de Sint Martinus-kerk in Weert.
ROCHUS MEEUWISZ
Rochus Meeuwisz, stadstimmerman van den Briel.
Na de inname van Den Briel door de Watergeuzen op 1 april 1572 stuurde Alva Bossu er heen met soldaten uit Utrecht om de geuzen weg te jagen.
Het land en de wegen kwamen onder water te staan nadat Rochus Meeuwisz met een bijl naar het Nieuwlandse sluisje was gezwommen en de sluisdeur open had gehakt.
De Spanjaarden schoten op hem maar hij bleef ongedeerd.
Bossu en zijn soldaten dropen af. Bossu probeerde in Rotterdam onderdak te krijgen. De wacht onder bevel van Zwart Jan, die weigerde hem binnen te laten Na onderhandelingen met de burgemeester ging de poort open. Bossu hield zich niet aan zijn belofte met een klein groepje binnen te komen. Zwart Jan en een aantal soldaten werd gedood en Rotterdam werd geplunderd. Dank zij Rochus Meeuwisz bleef Den Briel dat lot bespaard.
KOPPELSTOK
Echte naam: Jan Pieterszoon Coppelstock. Overleden 1599
Koppelstok was binnenschipper van beroep. In Brielle was hij de veerman die de mensen overzette, die naar de overkant van de Maas moesten.
Hij was een overtuigd aanhanger van de nieuwe leer en werd in 1569 ouderling van de Hervormde gemeente. Koppelstok stond bekend als een eigenzinnig man. Hij zat ook in de haringhandel en lag nogal eens met zijn met zijn leveranciers overhoop. Toen hij in 1570 een ton haring niet op tijd betaalde dreigde schepen Willem Cornelis Brouwer hem te gijzelen
Koppelstok zag op 1 april 1572 dat een aantal schepen had geankerd op de rede van Den Briel. Hij herkende de vlag die ze voerden. Het was de prinsen vlag. Zodoende wist hij dat het Geuzen waren. Toen hij terugkwam van een overtocht naar de Maaslandsluis aan de overkant van de Maas, ging hij niet naar huis, maar roeide naar de Geuzenvloot, die voor de monding van de Maas voor anker was gegaan. Hij ging naar het schip van Blois van Treslong. De vader van Blois was baljuw van Brielle geweest en Koppelstok wist dat zijn zoon watergeus was geworden. Blois bracht Koppelstok bij admiraal Lumey. ( Lumey was de bijnaam van Graaf Willem van der Marck.)
Lumey gaf Koppelstok een boodschap mee voor het stadsbestuur. De geuzen willen twee gevolmachtigden spreken. Als bewijs dat het echt de schepen van de geuzen waren die daar voor anker lagen, kreeg hij de zegelring van Blois van Treslong mee. Terug in de stad ging Koppelstok naar burgemeester Nikker. Die vroeg Koppelstok hoe sterk de geuzen waren en hoeveel mensen er aan boord van de schepen waren. Zonder aarzelen zei Koppelstok dat er wel vijf duizend man aan boord waren. In werkelijkheid waren het er ongeveer elf honderd. . Met moeite werden twee mannen bereid gevonden om als gevolmachtigden naar de geuzen toe te gaan te gaan. Koppelstok bracht ze naar het admiraalsschip.
De boodschap van Lumey was: laat ons binnen in de stad, dan zorgen wij dat er geen nieuwe bezetting komt van Spaanse troepen en jullie hoeven geen tiende penning niet meer aan Alva te betalen. Jullie hebben twee uur de tijd om te beslissen.
Naar de zin van de geuzen aarzelde het stadsbestuur te lang. Ze gingen aan land, rammeiden de poort en bezetten de stad.
ADRIAAN MENNINCK
Echte naam: Adriaan Michielszoon Menningh
geboren te Delft en waarschijnlijk in 1581 of 1582 overleden
Menninck was lakenverver van beroep. Hij was een welgesteld man en bezat meerdere huizen. In 1566 was hij in Delft een van de felste beeldenstormers. Ook trok hij naar den Haag en Utrecht. Hij had predikanten van de nieuwe leer onderdak gegeven, was lid van de kerkeraad, had gewapend bij de hagepreken de wacht gehouden en was op eigen houtje gaan beeldenstormen zonder daartoe opdracht te hebben ontvangen.
Al voordat Alva kwam werd hij op 5 maart 1567 door de rechtbank te Delft veroordeeld tot verbanning en verbeurdverklaring van al zijn bezittingen. Maar Menninck was toen al lang uit Delft vertrokken. 12 januari 1567 ging hij naar Vianen om geld te eisen van de Heer van Brederode, maar die was er niet. Een jaar lang trok hij met zijn bende het land door. Vooral de provincie Utrecht moest het ontgelden.
In het najaar van 1568 sloot hij zich aan bij de Watergeuzen. Een in 1569 door de Geuzen gekaapte boeier bemande hij met 125 varensgasten. Menninck, Nicolaas Ruychaver en Jan van Troyen besloten met zijn drieën de Amsterdamse oorlogsschepen uit het Vlie weg te jagen. Ze sloten in juni 1570 een contract (kopie) waarin ze beloofden bij elkaar te zullen blijven en elkaar te zullen helpen. De buit zouden ze verdelen. Ze beloofden ook dat ze de bevelen van de Prins van Oranje zouden opvolgen. Ze waren echter niet opgewassen tegen de Amsterdamse schepen. Ruychaver en Menninck moesten vluchten, van Troyen werd gevangen genomen en later opgehangen.
Menninck behoorde niet bij de geuzen die den Briel veroverden. In het voorjaar van 1572 ging hij naar de Franse havenstad La Rochelle waar veel Nederlandse vluchtelingen woonden. Daar hoorde hij dat de Geuzen zich in Den Briel genesteld hadden Hij zeilde terug naar Zeeland en hielp Jacob Simonnsz. de Rijk bij de bezetting van Vlissingen, dat enkele dagen na de val van den Briel ook de zijde van de Prins had gekozen. Menninck ging naar Veere dat ook de zijde van de opstandelingen had gekozen. Hij blijft daar tot 9 augustus. Hij is behoorlijk mobiel want in 15 augustus is hij behulpzaam bij de verovering van Steenwijk. In September 1572 kreeg hij als kapitein-generaal het bevel over de Eemsvloot. Wel een bewijs dat Prins Willem veel vertrouwen in hem had. Hij gaat in Embden wonen in de Falderstraat. Later trad hij in dienst van de stadhouder van Friesland, de Heer van Merode en vocht hij in Groningen en Friesland tegen de Spaansgezinde Graaf van Rennenberg.
BLOIS VAN TRESLONG
Willem Blois van Treslong, geboren te Brielle in 1529, overleden in1594 te Leiderdorp.
Zijn vader was baljuw van Voorne.
Blois werd opgevoed aan het hof van Maximiliaan van Bourgondië. In 1556 ging hij naar zee. Hij deed dienst op de Spaanse vloot en streed tegen d Fransen en de Turken.
Hij ging met Karel de vijfde mee naar Spanje maar na zijn terugkeer sloot hij zich in 1562 aan bij het Verbond der Edelen.
In 1567 vluchtte hij naar Embden. In 1568 nam hij deel aan de slagen bij Heiligerlee en Jemmingen. Bij deze laatste slag raakte hij ernstig gewond. Op 26 oktober 1568 werd hij door Alva voor de Raad van Beroerten gedaagd. Hij werd bij verstek veroordeeld en verbannen. Dit was voor de autoriteiten in Embden aanleiding om Blois gevangen te nemen.
Hij wist echter te ontvluchten en voegde zich met zijn schip bij de watergeuzen.. Begin 1572 ging hij naar Dover en in maart voegde hij zich bij de vloot van Willem van der Marck.
( van der Marck kwam uit Lummen en werd daarom Lumey genoemd).
Het was met de zegelring van Blois dat Koppelstok het stadsbestuur van Brielle kon overtuigen dat het echt de geuzen waren die voor Den Briel voor anker lagen. Omdat Blois daar was geboren kenden ze het familiewapen. Blois had misschien wel de beste argumenten om Lumey te overtuigen dat de watergeuzen niet, zoals bij hen gebruikelijk, Den Briel moesten plunderen en dan zo gauw mogelijk weer vertrekken.
Zijn familie en kennissen woonden daar immers. Samen met een aantal anderen, waaronder Jacob Simonz de Rijk en Adriaan van Swieten, wist hij Lumey er van te overtuigen, dat ze in Den Briel moesten blijven. Nadat ze door de Koningin van Engeland de Engelse havens uitgezet waren, hadden ze dan weer een haven aan de vaste wal.
Toen dat inderdaad gebeurde wilde men Blois gouverneur van de stad maken, maar hij weigerde. Hij had gehoord dat Vlissingen zich een paar dagen na de val van den Briel ook voor de Prins had verklaard. Met drie schepen en 200 man zeilde hij naar Vlissingen
Vanuit Vlissingen probeerde hij Middelburg te veroveren, maar dat mislukte.
Hij ging hij terug naar Brielle. In 1573 werd hij door de Prins benoemd tot admiraal van Holland. In 1576 werd hij na de dood van Boisot ook nog admiraal van Zeeland.
Na de moord op Willem van Oranje in 1584 was hij zijn beschermheer kwijt. In 1585 beraamde hij in Middelburg een plan het door Spaanse troepen belegerde Antwerpen te ontzetten. De leden van de Admiraliteit voelden daar niets voor. Blois werd opgepakt en gevangen gezet. Op voorspraak van o.a. koningin Elisabeth van Engeland kwam hij weer vrij. In 1592 trad hij in dienst van Prins Maurits. In 1593 maakte koning Karel van Zweden hem generaal. Maar de rol van Blois was uitgespeeld. Hij trok zich terug in het kasteel van van Swieten aan de Hooge Rijndijk in Leiderdorp. Daar overleed hij in 1594.
BOISOT
Karel van Boisot, geboren te Brussel, overleden te Zijpe (Schouwen-Duiveland)1575.
Omdat hij zich had aangesloten bij het verbond der Edelen, daagde Alva hem voor de Raad van Beroerten. Hij zag aankomen dat zijn verschijning hem wel een in de meest letterlijke zin de kop zou kunnen kosten.
Toen hij niet verscheen, werd hij verbannen en al zijn bezittingen geconfisqueerd. Nadat de Geuzen op 1 april 1572 den Briel hadden ingenomen, kozen veel steden in Holland en Zeeland de zijde van de Prins , waaronder de stad Vlissingen. Prins Willem benoemde Boisot tot gouverneur van Vlissingen.
Een poging om Middelburg te veroveren mislukte. Wel kreeg hij het fort Rammekens in handen bij de ingang van de Schelde. Hij had nauwe contacten met Prins Willem van Oranje. Boisot was in Italië geweest en had verstand van het aanleggen van vestingwerken fortificaties. Op 24 maart 1573 stuurde Prins Willem een brief aan het stadsbestuur van Alkmaar waarin hij Boisot aanwees als zijn vertegenwoordiger bij het aanleggen van verdedigingswerken. Voor de aanleg van nieuwe vestingwerken liet hij veel huizen afbreken, wat hem door de inwoners van Alkmaar niet in dank werd afgenomen. Ze deden hun beklag bij Sonoy, de gouverneur van het Noorderkwartier. Deze stuurde een brief aan Prins Willem.
Een poging om Middelburg te veroveren mislukte. Wel kreeg hij het fort Rammekens in handen bij de ingang van de Schelde en op 18 februari 1574 veroverde hij toch ook Middelburg op Mondragon.
Als vertrouweling van Prins Willem werd hij door deze naar Engeland gestuurd voor onderhandelingen met de Engelse regering over de toegang tot de Engelse havens.
In 1575 voorzag hij de tegenaanval van Spaanse troepen in Zeeland. Hij ging naar Schouwen-Duiveland. In Zijpe legde hij verdedigingswerken aan. Bij de gevechten die toen volgden werd hem, waarschijnlijk per ongeluk, door een van zijn eigen soldaten, een arm afgeschoten. Hij overleed ter plekke en werd op Walcheren begraven.