02 - Confrontaties

“Een mens is enkel verantwoordelijk voor zijn dromen, zijn acties zijn gewoon iets wat hij moet doen omdat ze hem van buitenaf opgedrongen worden.”

John B. Yeats

Drie dagen is het ondertussen al weer geleden dat ze hier op deze open plek in het oerwoud, op ongeveer een kilometer van Ticimul, zijn neergestreken en hun tenten hebben opgezet. Alles onder het mom van een onderzoeksproject om enkele zeldzame planten en insecten te kunnen verzamelen en bestuderen. Vincent voelt zich hier in het oerwoud echter niet op zijn gemak, zeker niet nu, met al die rare dingen die de laatste tijd in de buurt gebeuren, maar ondanks de mysterieuze verdwijningen, de vreemde gebeurtenissen en de gestegen spanning onder de lokale bevolking hadden de grote bazen van het Starling Consortium in Miami en de onderzoeksinstelling in Yaxcaba enkele dagen voordien besloten om de expeditie toch te laten doorgaan. Omdat ze de geruchten echter niet helemaal konden negeren, hadden ze ook besloten om een veiligheidsagent mee te sturen. Natuurlijk was hij het weer, met de talrijke tegenslagen die hem de laatste tijd achtervolgden, die uitgekozen werd om de wetenschappers te vergezellen, om babysitter te spelen. Sindsdien heeft Vincent de gedachte niet meer van zich kunnen afzetten dat er iets fout zal lopen. In zijn ogen is deze expeditie op dit moment onverantwoordt, maar tijd is geld in de moderne wereld en de hoge pieten dachten waarschijnlijk dat ze hier een wondermiddel konden vinden tegen één of andere ziekte of misschien zelfs kanker. Sinds hij in de instelling van Yaxcaba gestationeerd was, had hij ook wel de verhalen gehoord over een aantal miraculeuze genezingen die plaatsvonden na de behandeling door een plaatselijke kruidendokter en ja, hij had ook wel de film “Medicine Man” met Sean Connery gezien waarin de eccentrische Dr. Robert Campbell tijdens een veldonderzoek in het amazonewoud een geneesmiddel tegen kanker vindt, maar dat was toch gewoon een film. Dergelijke dingen gebeuren niet in het echte leven, of toch? Als hij eerlijk moest zijn tegenover zichzelf moest hij toegeven dat hij eigenlijk nergens meer zeker van was. Hetgeen de laatste dagen gebeurt was, de verhalen over een moordzuchtig wezen dat eigenlijk niet kon bestaan en de mysterieuze verdwijningen van mensen en dieren, grensde dan ook aan het ongelooflijke.

Waarom had het lot hem deze opdracht toebedeeld? Terwijl zijn kameraden het leuke werk deden en deelnamen aan een echte monsterjacht, zat hij hier babysitter te spelen voor een stel vakidioten die als kleine kinderen te keer gingen als ze weer eens een onbekend insect in hun vallen hadden gevonden. Hij voelde zich meer en meer als het vijfde wiel aan een wagen. Tussen al die knappe koppen kon hij gewoon zijn draai niet vinden. De helft van de tijd besefte hij zelfs niet eens waar ze het over hadden.

Om de tijd te doden en bezig te blijven, maakt Vincent, ondanks de drukkende hitte van de middagzon, weer één van zijn inspectierondes door het kamp. Terwijl hij behoedzaam tussen een aantal tenten en opgestapelde kisten doorloopt, ziet hij dat enkele wetenschappers weer duidelijk in hun nopjes zijn en hun enthousiasme slechts met moeite kunnen onderdrukken. Blijkbaar hebben ze weer iets nieuws gevonden. Één van hen, een jonge man die blijkbaar net afgestudeerd is, krijgt hem in de gaten en roept hem iets toe. Vincent is echter te zeer in zijn eigen gedachten verzonken om te verstaan wat de jonge man hem wil vertellen. Maar dat doet er eigenlijk ook niet toe. Het is altijd hetzelfde, ze willen hun ontdekkingen met hem delen, maar hij begrijpt er toch niets van en bovendien interesseert het hem niet. Toch steekt hij bemoedigend zijn duim omhoog om de jonge man te feliciteren.

Ondertussen heeft Vincent de rand van het kamp bereikt en als hij zich wil omdraaien hoort hij plots een zacht gegrom dat uit het omringende oerwoud lijkt te komen. Zoekend kijkt hij om zich heen en plots staat hij oog in oog met het gedrocht waar iedereen naar op zoek is. Twee paar rode, fonkelende ogen kijken hem begerig aan, maar voor het dier iets kan doen, krijgt de intensieve training van de agent de overhand en vliegensvlug brengt hij zijn wapen in aanslag en vuurt. Het is geen zuiver schot maar toch voldoende om het wezen verschrikt op de vlucht te doen slaan. Achter hem richten de wetenschappers zich geschrokken op en beginnen opgewonden door elkaar te roepen.

Hijzelf voelt ook duidelijk het stimulerende effect van de adrenaline die door deze ‘vlucht of vecht’ situatie is vrijgekomen, maar niet alleen zijn lichaam wordt opgepept, ook zijn geest wordt erdoor gestimuleerd en plots beseft hij dat hij degene is die het wezen gevonden heeft waar iedereen reeds dagen naar op zoek is. Opgewonden draait hij zich in de richting van het kamp en roept naar de dichtstbijzijnde persoon die hij ziet: “Ga snel naar de radio toe en breng Yaxcaba op de hoogte van het feit dat ik oogcontact heb gehad met het wezen dat ze aan het zoeken zijn en geeft onze positie door. Ze weten daar wel wat er verder moet gebeuren.”

Terwijl Vincent zijn bevelen en instructies geeft om de veiligheid van iedereen in het kamp te verzekeren, voelt hij plotseling instinctief aan dat hij langs achter beslopen wordt. Bliksemsnel draait hij zich om, zijn wapen in aanslag, maar er is niets te zien. Even ontspant hij zich en denkt dat zijn zenuwen hem parten spelen, maar dan ziet hij vanuit zijn rechter ooghoek een schim op hem afstormen. Terwijl hij zich naar de naderende dreiging toekeert en zijn wapen weer in aanslag brengt, bedenkt hij dat het dier blijkbaar toch niet zo erg geschrokken is als hij eerst had gedacht. Vincent reageert een fractie van een seconde te laat als het tweekoppige roofdier op hem afspringt. In een reflexmatige afweerbeweging kan hij zijn wapen nog net voor zich houden waar het door één van de twee muilen van het beest wordt beetgenomen. Door de impact van het contact verliest hij echter zijn evenwicht en valt achterwaarts op de grond, maar voor hij de grond raakt, voelt hij een scherpe klauw binnendringen in zijn zij, waardoor hij het uitschreeuwt van de pijn. Met een laatste restje gezond verstand beseft hij dat hij hier waarschijnlijk zal sterven. Het dier is gewoon te sterk voor hem en langzam voelt hij zijn resterende krachten wegvloeien.

Een vaag geroep op de achtergrond spoort hem aan om niet op te geven en even vindt hij nieuwe kracht om zich tegen het onvermijdelijk te verzetten. Plots gaat er een oorverdovend schot af. Hij voelt de greep van het dier even verslappen en met een laatste krachtinspanning probeert hij het wezen van zich af te stoten. Het geroep op de achtergrond wordt luider en plots voelt hij dat hij opgetild en weggesleept wordt, maar hij heeft geen kracht meer om zich te verzetten en langzaam wordt alles zwart en stil rondom hem.

****************

Ondertussen gaat in een klein onbeduidend dorpje, ergens in een vergeten uithoek van het Thaise oerwoud, het leven zijn gewone gang. Verstoken van enige vorm van luxe en zich niet bewust van de gebeurtenissen die zich aan de andere kant van de wereld afspelen, leiden de mensen hier een eenvoudig leven in harmonie met de natuur. Overdag houden ze zich vooral bezig met het verzorgen van hun gewassen en dieren en van zodra de avond valt, is het tijd voor wat ontspanning en vertier of leggen ze zich te slapen om te bekomen van hun vermoeiende dagtaken. Ook deze nacht zijn alle activiteiten in het dorp reeds lang verstomd en hebben de geluiden van de dag plaats gemaakt voor die van de nacht, maar toch kan blijkbaar niet iedereen genieten van een verkwikkende nachtrust. Op een kleine open plek aan de rand van het dorp zit een jonge, westerse vrouw in haar eentje, in gedachten verzonken, naar de sterren te staren. Ondanks het feit dat de dieren in het oerwoud zich tijdens deze warme zomerse nacht vrij rustig houden, kan Lana maar niet in slaap geraken. Voor de zoveelste nacht op rij wordt haar hoognodige nachtrust brutaal verstoord.

Doordat ze zo in gepeins verzonken is, merkt ze de oude man die naar haar toe komt pas op als hij bijna naast haar staat. Langzaam draait ze haar hoofd en kijkt ze de naderende gestalte onderzoekend aan. Dadelijk herkent ze meester Daeng Solada, haar leraar en mentor. Door de soepele, vloeiende bewegingen, die niets verraden van zijn vergevorderde leeftijd en die getuigen van een totale lichaamsbeheersing, lijkt het alsof hij over de grond zweeft. In het licht van de sterren en de maan kan Lana zien dat er een vage glimlach om zijn mondhoeken speelt. “Ik merk dat er nog niet veel verandert is sinds de dag dat je hier voor het eerst het dorp binnenstapte. Je bent nog steeds dezelfde eenzaat. Van zodra er problemen zijn, zonder je jezelf af van de buitenwereld. Ik dacht dat je ondertussen wel geleerd had om over je problemen te praten en om mensen in vertrouwen te nemen die je zouden kunnen helpen, of denk je misschien dat een oude man als ik niet kan helpen.”

“Het spijt me als ik die indruk heb gewekt sensei, maar ik wil je niet opzadelen met mijn problemen. Ik wil je niet tot last zijn.”

“Dat is onzin, die verantwoordelijkheid heb ik twee jaar geleden al op me genomen toen ik je tot leerling nam.” zegt de oude man terwijl hij rustig tegenover Lana gaat zitten.

“Regelmatige komen er jongeren naar het dorp, op zoek naar ‘De Grote Daeng Solada’, in de hoop dat ik hen tot leerling zal nemen. De meesten slagen echter niet eens voor hun eerste selectieproef, laat staan hun tweede, maar toen jij hier samen met een groepje jongeren het dorp binnenstapte, trok je dadellijk ieders aandacht, ook de mijne. We krijgen hier namelijk niet zo vaak jonge westerse vrouwen over de vloer. Bovendien straalde je een soort zelfvertrouwen uit dat slechts weinig mensen bezitten. Terwijl de rest van de jongeren zich voor mijn hut verdrong en demonstraties gaf van hun kunnen, bleef je rustig op de achtergrond en bekeek je het hele gebeuren alsof je al wist dat ik me niet door dat soort dingen zou laten beïnvloeden. Gedurende de daaropvolgende dagen, tijdens de selectieproeven, is het me ook vrij snel duidelijk geworden dat jouw vaardigheden op het vlak van gevechtsporten die van de concurrentie ver overtroffen en dat je bovendien over een speciale gave beschikte, een soort voorzienigheid gekoppeld aan een sterk ontwikkelde intuïtie. Een feit dat de afgelopen jaren eens te meer is gebleken. Het is alsof je vragen kent voor ze gesteld worden en de handelingen van je tegenstanders kent voor ze ze uitvoeren.”

In een gebaar van berusting, als van iemand die betrapt wordt, laat Lana haar hoofd zakken en zucht: “Jij ziet het misschien als een gave Sensei, maar ik zie het meer als een vloek. Het heeft me al meer miserie dan vreugde gebracht.”

“Misschien is dat zo. Dat neemt echter niet weg dat je dankzij je gave één van mijn beste leerlingen bent, misschien zelfs de beste, maar sinds enkele dagen merk ik dat je problemen hebt om je te concentreren en dat je prestaties er op achteruit gaan en nu ik je hier zo zie zitten, denk ik dat het langzaam tijd wordt dat je iemand in vertrouwen gaat nemen, want zo kan het echt niet verder gaan.”

Er volgt een ijzige stilte, de repliek van Daeng Solada mist zijn uitwerking niet bij Lana. Met een zeker schuldgevoel slaat ze haar ogen neer. Ze beseft dat ze hem onrecht heeft aangedaan door hem niet in vertrouwen te nemen. De laatste twee jaar, sinds ze hier is neergestreken, is de sensei immers steeds een grote steun geweest voor haar. Langzaam komt ze dan ook tot de conclusie dat de meester eigenlijk de enige levende ziel is in de omgeving die ze echt kan vertrouwen en die haar zelfs zou kunnen begrijpen. Bedachtzaam gaat ze recht zitten en terwijl ze haar ogen opslaan om nog eens naar de heldere sterrenhemel te kijken, begint ze te vertellen, eerst aarzelend maar dan steeds vlotter: “De gebeurtenissen die mijn leven getekend hebben, zijn eigenlijk al vlak na mijn geboorte begonnen. Ik heb eigenlijk nooit een echt normale jeugd gehad. Mijn biologische ouders zijn beiden gestorven toen ik nog geen jaar oud was, omgekomen tijdens een auto-ongeluk. Wat ik van hen weet is enkel van horen zeggen. Zelf kan ik me er niets meer van herinneren, daarvoor was ik te jong. Zo komt het dus dat ik in eerste instantie opgevoed werd door een tante, maar die overleed jammer genoeg ten gevolge van een herseninfarct toen ik acht was. De omstandigheden waaronder dat gebeurde waren nogal bizar en tot op de dag van vandaag ben ik er nog steeds van overtuigd dat het mijn schuld is geweest, en dat in tegenstelling met hetgeen de dokters zeggen.”

“Waarom denkt je dat? Hoe kun je nu verantwoordelijk zijn voor het feit dat iemand een herseninfarct krijgt? Daar hoef je je toch niet schuldig om te voelen, dat soort dingen gebeurt nu eenmaal.”

“Misschien is dat wel zo, maar ik zal er nooit zeker van kunnen zijn dat het mijn schuld niet is geweest. Toen ik namelijk een jaar of zes was, merkte ik voor het eerst dat ik vaak wist wat de mensen in mijn buurt dachten en wilden zeggen. Eerst zag ik daar geen kwaad in en soms was het zelfs leuk, maar al snel begonnen de mensen me een rare te vinden. Vooral op school waren de problemen het grootst en vaak werd ik er dan ook gepest. Op een dag was het weer zo ver. Mijn tante die me ‘s avond van school kwam halen, toonde weinig begrip voor mijn situatie en in een vlaag van woede schreeuwde ik dat ze kon doodvallen. ‘S anderdaags is ze inderdaad doodgevallen. Later heb ik dan vernomen dat ze gestorven is ten gevolge van een herseninfarct.”

“En jij denkt dus dat er een verband bestaat tussen je woedeuitbarsting en het herseninfarct van je tante?”

“Inderdaad, in het begin heb ik er niet echt bij stilgestaan, maar naarmate ik ouder werd, begon ik een verband te leggen tussen dit voorval en het feit dat ik gedachtenimpulsen kon opvangen. Als ik dat kon, kon ik misschien ook de gedachten en het brein van andere mensen beinvloeden en heb ik tijdens mijn woedeuitbarsting iets veroorzaakt dat leidde tot dat herseninfarct. Die gedachte is altijd aan me blijven knagen en dat voorval heeft mijn leven grondig in de war geschopt. Eerst kwam ik in een weeshuis en ook in een andere school terecht waar niemand me kende. Ik dacht dat ik hier opnieuw kon beginnen. Om te verhinderen dat de anderen me ook hier een rare zouden vinden, had ik voor mezelf besloten om het feit dat ik andermans gedachten kon opvangen voor mezelf te houden. En in het begin ging het ook beter, maar de vreemde gedachten bleven mijn hoofd binnenkomen. Ik kon ze gewoon niet tegenhouden. Er waren momenten dat het me teveel werd en dat ik het gevoel kreeg dat ik gek werd. Zodoende begon ik me af te zonderen en kon het soms gebeuren dat ik gewoon enkele dagen verdween voor de mensen in mijn omgeving. Op die manier kreeg ik dan weer de naam van een probleemkind en belandde ik van het ene weeshuis in het andere. Uiteindelijk werd ik geadopteerd door een welgesteld, kinderloos koppel, maar ook nu was er niemand die ik in vertrouwen kon nemen. Ze zouden het toch niet begrijpen. Ik moet echter wel zeggen dat die adoptie toch zo zijn goede kanten heeft gehad. Omdat mijn pleegvader voor zijn werk veel moest rondreizen en hij vaak maandenlang in het buitenland verbleef, ging het hele gezin meestal met hem mee. Ik kreeg een privéleraar en werd enigszins afgeschermd van de omgeving zodat de toevloed van gedachten uit mijn omgeving minimaal bleef. Voor het eerst sinds jaren voelde ik me weer min of meer gelukkig. Het is ook tijdens één van deze reizen dat ik voor het eerst in contact kwam met de oosterse cultuur en het principe van meditatie om de innerlijke rust te herstellen. Dat leek me wel wat en dus begon ik oosterse fylosofie te studeren. Mijn pleegouders waren er in het begin niet echt voor te vinden, maar al vrij vlug werden de eerste resultaten duidelijk. Door de meditatietechnieken die ik geleidelijk aanleerde, slaagde ik er beter in om mijn gedachten te ordenen. Ik werd rustiger, zonderde me minder af en ik werd vooral niet gek, maar enige controle over de toestroom van vreemde gedachten kreeg ik niet.”

Vol begrip reageert Meester Solada op Lana’s verhaal: “Dat is dus de reden voor je zelfgezochte eenzaamheid. Door je van de mensen af te zonderen probeer je hun gedachten buiten te houden.”

“Ja, je kan de toevloed van gedachten die ik ontvang het beste vergelijken met het rumoer dat er ontstaat in een grote zaal als er mensen binnen komen. Indien het er een paar zijn dan valt het lawaai nog wel mee en kan je het negeren of kun je af en toe flarden van gesprekken opvangen en volgen, maar bij een grote massa personen is het gewoon een kakafonie van stemmen en is het haast onmogelijk om het gesprek van één bepaalde persoon te volgen zonder afgeleid te worden door tientallen anderen. Je moet je deze situatie voorstellen zonder dat je de mogelijkheid hebt om het volume van de stemmen te dempen of om ze uit te zetten. De enige mogelijkheid om aan het lawaai te ontkomen is door de zaal te verlaten en je er tot op een afstand van te verwijderen. Daarom zonder ik me af op afgelegen plekken als de drukte me teveel wordt. Samen met de meditatietechnieken die ik geleerd hebt, helpt het om mijn gedachten terug te ordenen.”

“Maar hoe ben je er dan toe gekomen om gevechtsporten te gaan beoefenen?”

“Eigenlijk vond ik dat het gewoon een onderdeel was van de Oosterse filosofie en ben ik ermee begonnen omdat het me hielp me te concentreren, maar toen ik ouder werd begon ik het gewoon leuk te vinden om me op die manier af te reageren. En zoals je reeds vermoedde, ik kan inderdaad de acties van mijn tegenstander aanvoelen als ik me voldoende concentreer. Op deze manier heb ik steeds een belangrijk voordeel in een confrontatie. Bovendien vind ik het gewoon leuk om de reacties van iemand te zien en te voelen als hij het onderspit moet delven tegen iemand die de helft lichter is en een stuk kleiner.”

“Eigenlijk is dat vals spelen,” zegt meester Solada plagend, “maar ik moet nu eigenlijk niet beginnen te klagen. Ik had al een vermoeden dat dit je grote geheim was.”

“Je hebt het al die tijd geweten?” vraagt Lana, alhoewel ze niet echt verrast is.

“Niet de hele tijd, maar toch al vrij lang. Je reacties op de acties van je tegenstanders zijn van een niveau dat ik nog nooit gezien heb en geloof me maar als ik zeg dat ik al veel gezien heb.”

“Waarom heb je er dan nooit iets over gezegd?”

“Omdat ik ervan uitging dat de tijd er nog niet rijp voor was. Als je er klaar voor was zou je het wel vertellen.”

“Zoals nu dus, en je hebt inderdaad gelijk. Nu ik dit allemaal heb kunnen vertellen, is het alsof er een grote last van mijn schouders gevallen is. De laatste 7 jaar, sinds ik twintig ben geworden, zwerf ik rond in dit deel van de wereld en probeer ik zo veel mogelijk te leren over de oosterse gevechtsporten. Op deze manier ben ik dan uiteindelijk ook hier terecht gekomen en ik moet bekennen dat ik me nergens anders zo goed heb gevoeld als hier. Sinds ik hier verblijf, heb ik een zekere rust gevonden.”

“Maar dat is op het moment niet echt aan je te zien!” reageert Daeng.

Lana wordt een beetje uit het lood geslagen door de enigszins terechte opmerking van meester Solada en ze is er zeker van dat zijn geoefend oog het gezien heeft, maar zoals altijd blijft de sensei tactvol zwijgen en daarvoor is ze hem dankbaar. Ze beseft echter ook wel dat de sensei een helpende hand heeft aangeboden en dat ze de kans met beide handen moet grijpen, maar ze beseft ook dat meester Solada zijn hulp niet opdringt. Het initiatief zal van haar moeten komen.

“Je hebt gelijk, van die innerlijke rust die ik hier gevonden heb, is er op het moment waarschijnlijk niet veel te merken. Dat komt omdat er de laatste dagen eigenlijk geen sprake meer is van rust. Sinds een week wordt mijn nachtrust meerdere keren per nacht brutaal verstoord door verontrustende beelden en stemmen die in mijn hoofd verschijnen. Eerst dacht ik dat het gewoon dromen of nachtmerries waren die steeds terugkwamen.”

“Maar daar ben je nu niet meer zeker van?”

“Neen, want sinds twee dagen verschijnen diezelfde beelden zelfs overdag in mijn hoofd. Bovendien neemt de intensiteit ervan voortdurend toe, evenals de vertwijfeling die ervan uitgaat. Het is alsof iemand mijn hulp inroept en de tijd begint te dringen, alsof er iets ernstigs staat te gebeuren en de onbekende niet veel tijd meer heeft. Ik weet niet hoelang ik dit nog kan volhouden want de wanhoop die uitgaat van die visioenen begint serieus op mijn gestel te werken, maar ik kan kop nog staart krijgen van de beelden die ik te zien krijg.

“Vertel me eens wat meer over die visioenen, misschien kunnen we samen wel een patroon of een verklaring vinden.”