4. Het neurotische karakter

<Terug

4. HET NEUROTISCHE KARAKTER

Misschien wel de allervoornaamste bijdrage van Adler tot de medische psychologie was zijn studie betreffende de structuur en het algemene karakter en de neurose. Zijn voorbereidend werk in de sfeer van de constitutie, zijn toepassing van de wet der overcompensatie, zijn theorie van de levensstijl, schijnen alle a.h.w. stappen te zijn, welke naar zijn uiteindelijke opvatting over dit karakter leiden en uit deze opvatting vloeit zijn beoordeling van de afzonderlijke symptomen, benevens zijn therapeutische methode vanzelf voort. Volgens zijn totaliteitsbeschouwing vormen de verschillende neuroses steeds variaties op hetzelfde thema. Zij stammen uit een bijzondere geesteshouding, een bepaalde dispositie, waardoor alle ervaring op een bepaalde manier wordt geïnterpreteerd, die hij de "neurotische logica" noemde, terwijl de uitkomst van deze logica een gedragswijze is, die alle neuroses gemeen hebben en door hem "de neurotische levensstijl" werd genoemd.

"Wat gewoonlijk een neurotische dispositie wordt genoemd," zo schrijft hij, "is in werkelijkheid reeds een neurose, ofschoon de in engere zin neurotische verschijnselen pas duidelijker en, als ziektebewijs verschijnen, zodra een innerlijke nood het oproepen van sterkere middelen noodzakelijk maakt.

Om de weg niet bijster te worden temidden van de samengesteldheid van latere symptoomvormen dienen wij van een bepaalde opvatting van de neurotische denk-, gevoels- en gedragswijze uit te gaan. "Het grote belang van een duidelijk begrip van de neurotische psyche voor de studie en de uitoefening der Individualpsychologie,- zegt Cruikshank, "kan nauwelijks overschat worden. Dit begrip is even noodzakelijk voor de psychotherapeut als kennis van de hersen-anatomie en van het ruggenmerg voor de klinische neuroloog en de chirurg." In dit hoofdstuk zal ik dus trachten een beeld te geven van de logica en levensstijl, die alle neuroses eigen zijn. Het zal noodzakelijkerwijze een scherp beeld zijn, omdat het uitsluitend de aandacht vestigt op hetgeen als kenmerkend voor deze ziekte mag worden beschouwd en afziet van die verzachtende hoedanigheden, welke men in individuele gevallen pleegt te ontmoeten.

Als bij een "familieportret van Galton" is het verkregen door de portretten van talrijke neurotici op elkander te leggen, zodat de aan allen gemeen zijnde hoofdtrekken a.h.w. in reliëf naar voren springen.

De oorsprong van de levensstijl vonden wij in de leidende fictie, welke destijds door het kind was aangenomen. Veel hing hierbij af van de manier waarop het kind zijn ervaringen verwerkt had en in het bijzonder van de waarde welke hij aan zichzelf in verhouding tot zijn omgeving had toegekend. Eens werd hij aldus voor de keuze gesteld om zich óf zo te gedragen, alsof hij zich tegen de door de omgeving gestelde eisen voelde opgewassen, of zo alsof hij daar niet tegen opgewassen was. De omgeving moest hem dientengevolge óf tegemoetkomend óf bedreigend toeschijnen, al naar de manier waarop hij zich tegenover haar had ingesteld. Zijn keuze betekende tegelijk een antwoord aan het leven, en was een vrije keuze; want zij was noch door de omstandigheden, noch door de erfmassa strikt gedetermineerd. Zijn houding na zijn keuze echter , ofschoon vatbaar voor verbetering door nieuwe ervaringen, het ingrijpen van een verstandige opvoeding, de tussenkomst van een psycholoog of zelfs door eigen rijper oordeel, zou toch over het geheel genomen de neiging hebben om in iedere nieuwe ervaring slechts een bevestiging te zien van de eenmaal gekozen houding. Zijn, op het "alsof-principe" gebouwde apperceptieschema aanvaardde of verwierp alle nieuwe ervaringen steeds overeenkomstig zijn eerste a-priori veronderstellingen, zodat al zijn houdingen steeds in één bepaalde richting getraind werden. Wanneer zijn oorspronkelijke beslissing, zich in zijn gedrag openbarend, was geweest om op zijn onmacht tegenover een vijandige wereld de nadruk te leggen, zou iedere ongunstige gebeurtenis deze mening bevestigen, terwijl alle ervaringen, die zijn veronderstelling konden weerspreken, onopgemerkt en dus onwerkzaam zouden blijven. Dat hij lichamelijk gebrekkig, een oudste of een jongste kind, een jongen of een meisje was, dat hij stamde uit een rijk of uit een arm gezin, alles zou hij volgens zijn eenmaal gevormd schema interpreteren. Speciaal als hij verwend was had het schema grote kans een ongunstige wending te nemen, want de verwenning bood hem de gelegenheid om de compensatie van zijn werkelijke of vermeende tekorten uit de weg te gaan. Het uit dezelfde verwenning voortspruitende gebrek aan training was bovendien in zijn nadeel, wanneer het eenmaal met de verwenning gedaan was.

Alle neurotici hebben een verwende levensstijl. Zelfs wanneer zij vroeger niet verwend werden, zijn het toch steeds mensen, die, tengevolge van een gebrek aan training hun persoonlijke handicap niet hebben overwonnen, en zich dientengevolge in een situatie

bevinden, welke met die van het verwende kind overeenstemt. Dit verleidt hen ertoe een zelfde houding aan te nemen. Misschien werden zij verwaarloosd, of hebben zij eenvoudig geweigerd zich moeite te geven - zich a.h.w. zelf vertroetelend - het resultaat is echter een versterkt minderwaardigheidsgevoel en een angstige instelling ten opzichte van een vijandig veronderstelde wereld.

De logica van het neurotische gedrag vloeit uit deze zienswijze voort. Het versterkte minderwaardigheidsgevoel zal als compensatie een verhoogd streven naar succes ten gevolge hebben; de eerzucht zal groeien naarmate de hoop vermindert. Voortdurend zal de neurotische mens naar gelegenheden uitzien om zijn prestige te verhogen of zich van een overwinning te verzekeren. Tegelijkertijd zullen het wantrouwen in hemzelf en de vrees voor een mislukking hem tot voorzichtigheid manen. Terwijl zijn succeshonger hem iedere taak met overdreven enthousiasme doet beginnen, zal hij tegelijkertijd de moeilijkheden overschatten, aarzelen en tenslotte trachten uit te wijken naar de veiligheid van het isolement. Zodoende, bekneld tussen zijn begeerte naar succes en zijn vrees voor een nederlaag, begeeft hij zich met een verdeelde doelstelling in het leven en zal daarom minder tot stand brengen dan iemand, die zijn taak op een directe manier aanvat. Zijn oorspronkelijk gebrek aan voorbereiding wordt dus nog verergerd door een psychologische toestand, welke op zichzelf weer de training belemmert.

In de geest van de neurotische mens komt een apperceptieschema tot stand, dat door op de spits gedreven antitheses wordt gekenmerkt. Alle ervaringen worden volgens de maatstaf van inferioriteit en superioriteit gewaardeerd, zwak-sterk, onder-boven, nederlaag-overwinning. Om deze tegenstellingen draait zijn gehele denken, omdat zij het hoofdprobleem van zijn aanpassing en bestaanszekerheid vormen. Zij zijn voor hem zo belangrijk, dat ieder aspect van de werkelijkheid uitsluitend volgens deze standaard gewogen wordt. Welke persoon hij ook ontmoet, hij zal steeds de punten trachten uit te vinden waarin zij hem de baas zijn en dit zal hem, wanneer hij ze gevonden heeft, met wanhoop vervullen. Mocht hij evenwel tot de ontdekking komen, dat hijzelf in bepaalde opzichten beter dan de ander voor het leven is uitgerust, dan zal hij dit als een persoonlijke triomf begroeten. Hij waardeert alle mensen naar de kracht, welke hij hen toemeet; hij zal hun successen benijden en zich over hun tegenslagen verheugen; zijn houding tegenover hen zal hetzij vererend, hetzij verachtend zijn.

Het knagende gevoel van minderwaardigheid dwingt de neuroticus om de gewichtigheid van zijn persoon bijzonder hoog aan te slaan, maar de omgeving, met haar neiging tot nivellering, zal zich tegen deze zelfverhoging verzetten, want de neiging van de neurotische mens om meer te willen schijnen dan hij is, wordt door de anderen nu eenmaal niet getolereerd. De wereld schijnt dus zijn zelfverheerlijking af te wijzen en gevoelloos en onverschillig tegenover zijn aanspraken op belangrijkheid te staan. Zodoende brengen zijn pogingen om zich te doen gelden hem in conflict met de harde feiten van het bestaan en vervullen hem met een gevoel van onmacht en tegenwerking. De blaam, die hij op zijn ouders werpt, omdat zij zijn ontwikkeling hebben tegengegaan door hem te verwennen en later verzuimden om hem tegen de gevolgen daarvan te beschermen, wordt nu omgezet in een aanklacht tegen de wereld in het algemeen, omdat deze hem voortdurend veronachtzaamt. Zijn indruk als kind, dat de wereld, hem vijandig is, wordt bevestigd en versterkt, zodat hij iedere, taak en ieder medemens met een vijandigheid tegemoet treedt, die er op berekend is hem steeds mislukkingen te bezorgen en het hoofd te doen stoten. Deze tegenslagen schijnen natuurlijk zijn vijandigheid te rechtvaardigen, zodat zij haar nog aanwakkeren.

De neuroticus betracht tenslotte geen enkele matiging in zijn dogmatisch gesteld "het een of het ander," maar meent, dat óf hij moet overwinnen en de omgeving de nederlaag lijden, óf dat de omgeving hem ten onder zal brengen. Deze verkeerde veronderstelling verandert het leven in een strijdtoneel en iedere tegenslag voert hem verder in de spiraalvormige beweging van zijn logica. Zijn instelling tegenover de omgeving wordt er aldus een van schuchtere agressie, welke van alle houdingen de minste kans op succes biedt. Ofschoon hij met een blinde hardnekkigheid tegen de mogelijkheden van een nederlaag vecht, beletten hem zijn gebrek aan zelfvertrouwen en zijn vijandige instelling tegenover de buitenwereld om de juiste weg naar een gunstig resultaat in te slaan. Hij bedenkt niet, dat men zich eerst dient te oefenen voor men iets kan volbrengen, maar schijnt te menen, dat men alles moet krijgen, eenvoudig door er om te vragen, zoals voor het verwende kind het geval is. Ontdekt hij zijn vergissing, dan voelt hij zich benadeeld en teleurgesteld. Iedere taak brengt hem in spanning door zijn hevig verlangen naar succes en doet hem

evenzeer beven omdat hij bang is tekort te zullen schieten, zodat de tijd, waarin hij iets had kunnen volbrengen, in het innerlijke conflict tussen zijn hopen en vrezen vermorst wordt. Uitwendige aanpassing wordt meer en meer vervangen door de innerlijke strijd en zijn activiteit gaat uitsluitend uit aarzelingen en halfvoltooide plannen bestaan. De aldus verkwiste tijd is echter tevens gewonnen tijd; want hij verkrijgt er uitstel door voor de onmiddellijke noodzakelijkheid om de moeilijkheden onder de ogen te zien en een vast omlijnde taak te verrichten. Innerlijke gevechten ontheffen hem van de noodzakelijkheid om zijn veronderstelde superioriteit aan de werkelijkheid te toetsen en geven hem een excuus om zichzelf minder hoge eisen te stellen. Zij komen daarom steeds op het juiste tijdstip om zijn plan tot de terugtocht te ondersteunen.

Hij kan niet boven zijn schema van tegenstellingen uit komen en dit plaatst hem buiten de hem omringende werkelijkheid. Al zijn aandacht is op hemzelf en op de oorzaak van zijn tekortschieten gevestigd. Hij kent de medemensen alleen maar van het subjectieve standpunt uit, of zij als zijn meerderen of minderen zijn te rekenen en alle gebeurtenissen schijnen slechts te dienen om hem overwinningen of nederlagen te bezorgen. Zijn waarnemingen zijn te beperkt en zijn schema te star om met de fluctuaties en complicaties van het werkelijke leven rekening te houden. Kanten van de werkelijkheid, die met zijn simpel schema niet overeenstemmen, worden genegeerd, zodat hij telkens voor verrassingen komt te staan. Onvoorbereid als hij is, struikelt hij over elk soort problemen en is voortdurend onderhevig aan shocks en onzekerheid. Zijn vrees voor het onbekende wordt bijna tot een bijgeloof en dwingt hem ertoe zich nog krampachtiger aan zijn schema vast te klampen en zich in zijn eigen persoonlijke subjectieve wereld terug te trekken. In die wereld brengt hij de tijd door met tobben over zijn nederlagen en het koesteren van zijn denkbeeldige compensaties. Uren worden verspild met het overdrijven van kleinigheden en met dagdromen, waarin hij van allerlei volbrengt. Allerlei beuzelingen voegen zich aldus in zijn antithetisch systeem en versterken het door honderd nieuwe bewijzen. Zijn dagdromen laten lastige feiten buiten beschouwing, omdat zij slechts ten doel hebben hem als een overwinnaar uit te beelden. Zij geven hem dus een training in een verkeerde richting en hun toepassing op de harde feiten zal hem alleen maar nieuwe onheilen bezorgen.

Omdat hij zich steeds op een afstand van het werkelijke leven bevindt, ondergedoken in abstracties, zal het leven hem, zoals Janet het uitdrukt, "als door een sluier bedekt" voorkomen. Hij lijdt aan een gevoel van beperkt zijn, van "ennui",(verveling) welke een zekere roekeloosheid en de wens om door excentriciteit enige afwisseling te zoeken, in het leven roept. Pogingen om de beknelling van zijn privé-wereld te verbreken verlokken hem tot een plotselinge roekeloosheid, waaruit hij zich dan weer in zijn voorzichtig en schijnzeker isolement terugtrekt. Deze schommelingen volgen zijn wisselende stemmingen, welke hem op sommige ogenblikken buitensporig enthousiast, andere totaal wanhopig doen zijn. »Zijn emoties," zegt Janet, "die zo hevig schijnen, zij evenredig aan de gebeurtenissen, waardoor zij in het leven werden geroepen." Dagdromen hebben al zijn reacties een overdreven vorm verleend, omdat zij alle gebeurtenissen met een symbolische betekenis hebben beladen. Het oordeel van de neurotische mens is veranderlijk en treft meestal ver van de roos, omdat moeilijkheden, al naar de stemming, nu eens over-, dan weer onderschat worden. Zijn denken en doen bewegen zich altijd volgens leuzen; een toevallige mislukking is ondragelijk, omdat zij hem een symbool voor al zijn mislukkingen schijnt. Stelt een vrouw hem teleur, dan betekent dit de trouweloosheid van haar gehele sekse; een terloopse opmerking stort hem in een afgrond van ellende en vernietigt zijn zelfvertrouwen. Meer dan de meeste is hij gevoelig voor het lichte prikje der belachelijkheid, sinds het zijn opgeblazen ego ineen dreigt te doen schrompelen. Hij verdraagt het niet ongelijk te hebben, omdat hij dit symbolisch als de ineenstorting van zijn gehele verkeerde oriëntatie beschouwt. Wanneer hij zelfs in kleinigheden onmogelijk kan toegeven, is dit, omdat hij dit als een devaluatie van zijn gehele persoonlijkheid opvat. Iedere concessie van anderen lijkt hem een triomf voor hemzelf, terwijl iedere concessie, die van hem wordt gevraagd hem een nieuw bewijs van zijn algemene zwakheid toeschijnt.

Daar hij voortdurend moet handelen "als-of" hij almachtig was, stoort hij zich niet aan de eisen van de werkelijkheid en leder compromis, dat zij hem afperst, voelt hij als een vermindering van zijn persoonlijke waarde. Als een god beschouwt hij zichzelf verheven boven alle natuurwetten, die voor de andere mensen gelden en verbeeldt zichzelf, in strijd met de "common sense", in staat om te vliegen. Zich naar de omstandigheden te schikken zou betekenen zichzelf te vernederen, iets te leren of ergens zich voor te bekwamen, zou strijdig zijn met zijn alwetendheid. In plaats daarvan probeert hij de werkelijkheid in zijn eigenmachtig schema te persen en verwacht hij haar uitsluitend door zijn magische kracht daartoe te kunnen dwingen. Zwoegend in de richting van zijn eigen goddelijkheid is hij geneigd tot het transcendentale en tot idealen in allerlei vorm. Hij wordt opgezweept tot de hoogste intensiteit en is onverdraagzaam ten opzichte van alles wat prettig en luchthartig is in het leven. In zijn pogingen om de menselijke beperkingen te boven te gaan, streeft hij er naar meer te horen en te zien dan de gewone mens en bezit hij dikwijls een merkwaardige hypergevoeligheid in richtingen, welke met zijn streven te maken hebben. Deze soms onheimelijke hypersensitiviteit gaat echter gepaard met een even grote blindheid voor alles, wat buiten zijn schema valt. Met zijn blik ver in de toekomst heeft hij geen tijd voor alledaagse dingen. Hij onderschat het leven en zijn geneugten en schrokt zijn voedsel op in zijn haast om vooruit te komen. Zijn verstrooidheid komt voort uit zijn ontevredenheid met al het bestaande; hij schuift het terzijde of behandelt het als iets slechts voorlopigs, maar de realiteit staat klaar om door onvoorziene situaties een plotselinge streep door zijn rekening te halen en een ruwe, cynische aanval op zijn idealen te doen. In de realiteit steekt de speld van het belachelijke, die al zijn fantasieën doet ineenzijgen.

Wanneer zijn ideaal van superioriteit eenmaal een dergelijke hoogte heeft bereikt, kan niets dan het meest spectaculaire succes hem bevredigen. Ofschoon hij de genoegens van het leven voorbijgaat om alleen aan de toekomst te offeren, verlangt hij toch al die genoegens te leren kennen en, om alle anderen te kunnen overtreffen, wil hij alles weten wat wetenswaardig is, de hele wereld bereizen, de hoogste bergen beklimmen, alle vrouwen veroveren. Hij moet steeds tot uitersten vervallen, sinds niets hem voldoet, zolang hij zijn doel van almacht niet kan bereiken. Een matige vreugde is nooit genoeg; een asceet te zijn is niet genoeg; hij moet alles wat in dit opzicht ooit is gedaan overtreffen. Onverzadiglijk moet hij zelfs naar het onnodige streven, opdat de grenzen van zijn macht in alle richtingen worden uitgezet. Dat aan zijn wensen wordt voldaan, is op zichzelf veel belangrijker dan de verwerving van het verlangde goed. In zijn lust naar waardeloos bezit gelijkt hij op een kind, dat telkens een ander stuk speelgoed opneemt, alleen om het terstond weer weg te werpen zodra aan de lust van het in-bezit-nemen is voldaan.

Daar hij de cynische natuur van de realiteit heeft ondervonden, durft hij zijn subjectieve wereld niet te verlaten om zijn ingebeelde superioriteit op de proef te stellen. De angst voor de vuurproef verleidt hem er toe zich uit iedere verantwoordelijke situatie terug te trekken. Zelfs vermijdt hij taken, die stellig binnen zijn bereik zouden liggen, onder het motto: Indien ik hierin zou tekortschieten, hoe zou ik dan mijn grote doel kunnen bereiken?" Dientengevolge is hij genoodzaakt verontschuldigingen en uitvluchten te verzinnen. Hij verwerpt iedere taak als hem onwaardig en bewaart dus steeds zijn kundigheden als mogelijkheden. Hij overdrijft zijn zwakheden, zijn ziekten, zijn mysterieuze pijnen. Als hij die niet had, dan zou hij het voor hem liggende probleem gemakkelijk kunnen oplossen. Hij is vervuld van sombere verwachtingen en overschat de moeilijkheden om later na een mislukking te kunnen vertellen: "Heb ik het niet vooruit gezegd?" Door met alle mogelijke voorzichtigheid en schoolmeesterachtigheid te werk te gaan laat hij de tijd voorbijgaan, zodat hij op zijn nauwkeurige voorbereiding kan wijzen en aan gebrek aan tijd de schuld kan geven. De tijd, die dus te langzaam gaat wanneer hij kookt van ongeduld om iets tot stand te brengen, gaat te snel wanneer hij zich voor een beproeving geplaatst ziet. Zijn gebrek aan vertrouwen in eigen kunnen is in ieder opzicht in tegenspraak met zijn fictieve superioriteit, wat hem er toe brengt te aarzelen als hij had moeten voorwaarts gaan en voorwaarts te gaan, terwijl hij beter had gedaan voorzichtig nog wat te wachten.

Indien, volgens zijn strikt antithetische denkvorm, zijn overwinning alleen mogelijk is door de nederlaag van iemand anders, is het omgekeerde eveneens waar en is het slagen van een ander steeds een nederlaag voor hemzelf, ook al wordt dit succes op een geheel ander terrein behaald dan waar hijzelf bij is betrokken. Zijn eerste gedachte is: "Als ik eens bij de anderen achter zou blijven." Hieruit vloeit zijn afgunst op de prestaties van anderen voort en de boosaardigheid, waarmede hij het werk zelfs van zijn beste vrienden afkeurt. Zijn onbegrensde eerzucht voert hem van het ene wankele plan naar- het andere; overal waar hij ziet, dat een ander succes oogst, wil hij hetzelfde doen. Hij laat echter alles wat hij onderneemt halverwege in de steek, omdat het hem verveelt en hij te spoedig ontmoedigd wordt. Omdat hij zo slecht is georiënteerd, is hij niet in staat tot het kiezen van een eigen richting, maar moet achtereenvolgens van alles proberen en mededingen op door anderen gekozen gebieden, waar hij natuurlijk het nadeel heeft van achteraan te komen. Een Chinees spreekwoord zegt: "Men kan het doel niet bereiken zonder de weg af te leggen", maar de neuroticus kijkt steeds uit naar gemakkelijke oplossingen en naar de kortste weg. In zijn verlangen om te schitteren zal hij vorm van opportunisme te baat nemen,welke een snelle en gemakkelijke uitslag schijnt te beloven, maar hij zal een principiële tegenstand vertonen tegen elke taak waar hij zich voor moet inspannen om haar te volbrengen. Wanneer er sprake van is om eerst een bescheiden arbeid te ondernemen om tenminste een begin te maken, meent hij zijn krachten voor een nobeler bezigheid te moeten sparen. Met zijn gewone dogmatisme moet hij het absolute terstond verwerkelijken of in 't geheel niets uitrichten. Terwijl zijn ontmoediging elke moeilijkheid tot een symbool van een absolute mislukking generaliseert, is zijn houding ten opzichte van minder belangrijke successen, indien zij mochten voorkomen: "Niet genoeg”. Daarom verafschuwt hij toevallige successen en wijst de lof, welke hij ervoor ontvangt, met bitterheid van de hand. Zij passen nergens in zijn antithetisch schema 'van absolute minder- en meerwaardigheid, maar lijken hem meer een degradatie, verlokkend tot een bescheidener levensrol.

In de onmatigheid van zijn stemmingen en dikwijls in de extravagantie van zijn kleding en gedrag, poogt hij zich van de anderen te onderscheiden. Deze zonderlingheden brengen hem intussen in conflict met de medemens en doen situaties ontstaan, welke hem aansporen om op zijn hoede te zijn. Ook zijn opinies klinken als een uitdaging, want zij zijn ongematigd en worden hartstochtelijk verdedigd. Zij dienen eerder om voor de waarde van zijn persoonlijkheid, dan voor de waarheid te getuigen. De uitersten van opstandigheid en conservatisme hangen grotendeels af van de plaats, die door het kind in het gezin werd ingenomen en van de graad zijner voorzichtigheid of roekeloosheid. In de grond is de neuroticus conservatief, krachtens zijn angst voor nieuwe situaties; zijn gevoel van onvoldaanheid en beperkt-zijn doet de wens ontstaan iedere situatie om te keren, (zoals wij dit ook bij krankzinnigen waarnemen) en slaapt hij soms met de voeten op het hoofdkussen of met het lichaam onder de matras. Omdat de meningen van de neuroticus niet de werkelijkheid als grondslag hebben, kunnen zij, evenals andere neurotische trekken, gemakkelijk veranderen in hun tegendeel, wat men bij vele beroemde "bekeringen” kan waarnemen. Zoals het modelkind bij gelegenheid in een deugniet verkeert, zo verandert de losbol soms in een heilige, de vervolger in een martelaar, de atheïst in een Katholiek, de revolutionair in een bureaucraat.

Het is het gebrek aan een algemene oriëntatie in de wereld, dat de neurotische mens de habitus geeft van een onvolkomen ontwikkeling en van een kinderlijk, ongevormd karakter. De onbestendigheid van zijn wezen berust daarop, dat hij over zijn rol in het leven nog geen besluit genomen heeft. Wijsheid en rijpe gematigdheid zijn de vruchten van een breed gefundeerde apperceptie, maar de neuroticus ziet de gebeurtenissen één voor één en zonder onderling verband, zodat zij buiten elk perspectief verschijnen en hem dan tot de tegenovergestelde uitersten doen vervallen.

Terwijl dit enerzijds een grote suggestibiliteit met zich brengt, maakt het hem tevens bevreesd voor de invloed, die anderen op hem zouden kunnen uitoefenen en geeft hem aanleiding het door koppigheid te compenseren. Zijn eerste reactie op een verzoek is om "Neen" te zeggen, als poging om zijn onafhankelijkheid te bewaren. Hoewel hij zich tegen de invloed van anderen zal trachten te beschermen door zich af te zonderen, zal de onzekerheid van het isolement hem weer tot sociale contacten aansporen en zodoende schommelt hij tussen het zich vastklemmen aan anderen en een redeloze eigenzinnigheid, en dit op de meest ongeschikte tijdstippen. Hij loopt anderen achterna, zijn zwakheid overdrijvend en hun hulp en sympathie inroepend, alleen om hun welwillendheid af te wijzen, zodra deze hem geschonken wordt. Hij is het ene ogenblik te onderdanig en te verlangend om in de gunst te komen, terwijl hij het volgende deze pogingen teniet doet door zichzelf de grootst mogelijke vrijheden te veroorloven in de veronderstelling, dat hij boven alle wetten verheven is. Wanneer hij lucht geeft aan zijn stemmingen en wispelturigheid, realiseert hij zich zelden, welke indruk hij daarmede op anderen maakt, doch als hij de verbazing bemerkt welke zijn gedrag teweegbrengt, is hij geneigd dit nog te overdrijven, om dusdoende het middelpunt der belangstelling te blijven. Terwijl hij zich dus zelf volgens zijn eigen nukken gedraagt, is hij ten opzichte van anderen veeleisend en onverdraagzaam voor hun zwakheden. De geringste verslapping van de trouw van een vriend, het kleinste teken van prikkelbaarheid, wordt door zijn generaliserende methode als bewijs opgevat, dat men hem niet genegen is. Hij heeft een onverzadigbaar verlangen naar erkenning en vleierij en zal hardnekkige pogingen in het werk stellen, om elke lof of blaam, die over hem verkondigd is, te weten te komen en na iedere ontmoeting zal hij trachten uit te vinden of hij geen geniale indruk heeft gemaakt. Echter, omdat hij de goede bedoelingen der anderen wantrouwt, schijnt lof hem dikwijls bedoeld te zijn als spot, misschien om hem in een val te lokken en, door hem tot onvoorzichtigheid te verleiden, een nederlaag te bezorgen, of, wat nog erger zou zijn, er toe te brengen zijn fictie prijs te geven.

leder contact wordt zodoende een gevecht. In zijn zucht om “boven -te zijn”, zal hij uit principe alles en iedereen tegenspreken en dikwijls zal hij reeds bezig zijn om zijn tegenwerpingen te bedenken, nog voor hij gelegenheid heeft gehad om te horen wat de ander te zeggen heeft. Door zijn veeleisende houding en eigenzinnig gedrag tracht hij de anderen onder de duim te houden en te domineren. Door zijn onverdraagzaamheid, zijn achterdocht, zijn lichtgeraaktheid brengt hij er anderen toe zijn kwetsbaar persoonlijkheidsgevoel te ontzien en in zijn nabijheid op de tenen te lopen. Vrezende de personen te verliezen, van wie hij emotioneel afhankelijk is, is hij jaloers op al hun andere vrienden en probeert hen te isoleren en te monopoliseren. Uit wraak voor zijn afhankelijkheid tracht hij hen te kwetsen en te kleineren. De neurotische vriendschap gaat steeds gepaard met jaloezie en de liefde met haat - een soort van ambivalentie, welke Freud ten onrechte gegeneraliseerd heeft en als alle mensen eigen heeft afgeschilderd. Onder de neurotici bevinden zich velen, die hebzuchtig, velen ook die uiterst vrijgevig zijn, maar men treft er zelden een aan, die weet te geven en te nemen. Een wederkerig geven en nemen sluit een verhouding tussen gelijken in, die aan het schema "boven - onder" principieel vreemd is. Wanneer de neuroticus geeft, is het gewoonlijk om zijn prestige te vergroten, zelfs ten koste van zijn neiging om zoveel mogelijk alles voor eigen gebruik te reserveren. Zijn doel bestaat daarin de ander met weldaden te overstelpen en hem tot zijn schuldenaar te maken, slechts zelden echter om hem genoegen te doen. Wanneer zijn hulp dan ook mocht worden ingeroepen, ontstaat er prompt een psychisch conflict en zal hij aarzelen tussen het vervullen van de wens met het doel om de ander aan zich te verplichten en een weigering, om zich voor zijn vroegere afhankelijkheid te wreken. Krachtens de ambivalentie zijner motieven zal hij dikwijls op een compromis aansturen; hij toont zich bereid om te helpen, opdat niemand hem iets kan verwijten, doch neemt tegelijk tegenmaatregelen of begaat "bij ongeluk" vergissingen om zijn hulp vruchteloos te maken. Aangeboden diensten ziet hij als pogingen tot patronage, terwijl hij geschenken in het licht ziet van de verplichting er iets voor terug te moeten geven of doen. Mocht hij wal gaarne geschenken ontvangen, dan geschiedt dit omdat hij er een persoonlijke triomf in ziet. Wanneer hij bij het zakendoen er op gesteld is steeds boter bij de vis te geven, dan is dit omdat hij het als een teken van minderwaardigheid beschouwt, aan anderen iets schuldig te zijn. Mocht hij echter juist nalatig zijn in zijn betalingen, dan meent hij superieur te zijn door anderen te laten wachten. Soortgelijke motieven besturen al zijn grote en kleine handelingen en illustreren het feit, dat niets aan de invloed der neurotische vooronderstellingen ontsnapt, omdat deze de spil vormen waarom alles bij hem draait.

De neurotische mens kan zichzelf nooit met rust laten. Aldous Huxley heeft ergens opgemerkt, dat een lijder aan kiespijn steeds weer op de kies zal duwen, om zich ervan te overtuigen, dat deze nog pijn doet. Hetzelfde doet de neuroticus, die voortdurend alles in het werk stelt om zijn lijden te verergeren. Hij vergenoegt er zich niet mede in zijn cel te blijven, maar steekt aanhoudend zijn gevoelige antennes uit, om ze telkens weer overhaast terug te trekken, zodra zij hem de zekerheid geven, dat het gevaar nog onverminderd aanwezig is. De buitenwereld belaagt hem onafgebroken en daarom moet hij het contact met haar onderhouden, zoals men, om zich tegen verrassingen te vrijwaren, in contact met de vijand moet blijven. De sorties, welke hij maakt, zijn noodzakelijk om zijn voorzichtigheid aan te wakkeren en zijn agressiviteit op peil te houden. Omdat zijn fictie eist, dat hij aan de genegenheid, die anderen hem tonen, geen geloof hecht, ziet hij zich genoodzaakt steeds naar bewijzen te zoeken, dat de gevoelens welke zij hem schijnen toe te dragen, gehuicheld zijn. Hij wacht niet af of het toeval vanzelf dit bewijs zal leveren, maar poogt het door zijn eigen nukken en lichtgeraaktheid te provoceren. Hij maakt moedwillig ruzies en schept kunstmatig moeilijkheden waaruit men hem moet redden en stelt aldus de trouw van zijn vrienden op de proef. Hoe sterker hij in zijn gevoelens van hen afhankelijk is, des te zwaarder zal hij ze op de proef stellen om de grens van zijn macht over hen vast te stellen. Zoals een persoon zich gedwongen kan voelen om aan de uiterste rand van een afgrond te lopen, zo voelt de neuroticus de onbedwingbare drang om zich aan de grens van zijn macht te bewegen. Wanneer bij ten slotte het geduld van zijn vriend heeft uitgeput, is bewezen wat hij bewezen wenste te zien, namelijk, dat er niemand van hem houdt. Het neurotische schema van tegenstellingen is doorlopend in gevaar tegen de rots van het gezond verstand te pletter te vallen, want het leven bewijst telkens weer de onhoudbaarheid van zulk een schema. Zonder deze grondslag van zijn denken zou echter de gehele oriëntatie van de neuroticus schipbreuk lijden en daarom is het voor hem noodzakelijk overal naar materiaal te speuren, waarmede hij zijn vooropstellingen kan rechtvaardigen. In kunstmatig geprovoceerde mislukkingen, evenals in kunstmatig aangestookte ruzies, vindt hij de bevestiging van zijn generaliserende bevindingen. Hoewel hij lijdt door zijn minderwaardigheden, heeft hij kleine mislukkingen nodig om het bestaan van deze minderwaardigheden telkens weer te bewijzen, om een excuus voor de terugtocht te hebben. Om dezelfde reden zagen wij, dat vleierij en kleine successen hem in verlegenheid brengen, daar zij hem van zijn fictie dreigen los te maken.

Adler heeft zo dikwijls verkondigd, dat de neuroticus steeds naar succes streeft, dat het paradoxaal schijnt te zeggen, dat hij het even goed naar mislukkingen doet. De neurotische attitude is in zichzelf paradoxaal, omdat de neurotische mens weliswaar wenst te schitteren, doch niet op een manier, die met zijn beschuttend minderwaardigheidsgevoel in strijd is. Ofschoon hij moet uitblinken, mag dit niet door nuttige prestaties gebeuren, uit vrees, dat dit hem op het gevaarlijke pad van het sociale contact zou voeren en hem zou dwingen om zijn vijandigheid prijs te geven. Hij voelt zich derhalve gedrongen om een ideaal van volkomenheid te scheppen, dat hem in staat stelt werkelijke prestaties te vermijden. Het neurotische denkbeeld van succes is niet hetzelfde als dat van een normaal mens, d.w.z. de prestatie, doch eerder het abstracte doel van volstrekte almacht. De neurose is daarom beter te definiëren als een poging om, ondanks de aanspraken van de werkelijkheid, een antithetische fictie in stand te houden of om de egocentriciteit als tegenpool tot de gemeenschap ten top te voeren, dan als een streven naar succes, wat slechts een van haar karaktertrekken is. Alleen die mislukkingen en successen worden nagestreefd, die de fictie helpen in stand houden en daarom dienen de successen anderen te beschamen en moeten de mislukkingen de belangrijkheid van zijn persoon aan het licht brengen, door de tegen hem gerichte vijandigheid aan de kaak te stellen. Een succes is dus een mislukking zodra het de fictie dreigt te weerspreken; een mislukking een succes indien de fictie erdoor wordt bevestigd. De ontwikkeling van de neurose leidt op deze wijze er toe, dat zelfs de meest vitale kwesties in abstracte termen worden overgezet. Inferioriteit en superioriteit, succes en mislukking, verliezen langzamerhand hun objectieve betekenis en werken slechts uitsluitend als symbolische clichés in een ideologische constructie. De ambities van de neurotische mens groeien voortdurend, hoewel zij onder de toenemende last van het minderwaardigheidsgevoel heimelijk als onmogelijk realiseerbaar beschouwd worden. Zij krijgen het karakter van dagdromen en worden ongeveer op dezelfde manier geloofd als deze en andere fantasieën. Toch regeren zij zijn leven, want zij zijn een middel om de opmerkzaamheid van de werkelijkheid af te wenden en krachtens de door hen bewerkte misvorming van alle normen vermag de neuroticus tot de hoogte van zijn ideaal op te stijgen. "In een onwankelbare formule," zegt Adler, “zoekt de neuroticus het steunpunt te vinden, waardoor hij de wereld uit haar voegen kan lichten."

Het is de formule zelf, die als neurotisch schema nu suprème staat boven alle elementen, die eens tot zijn ontstaan hebben bijgedragen. De ontwikkeling van deze formule, die wij als een groei kunnen beschouwen, is een fijn en opmerkelijk kunststuk. De karaktertrekken, die als de delen van een plant zich geleidelijk uit elkaar ontwikkelen, worden steeds in overeenstemming met het doel gehouden, zodat zij een patroon vormen, dat een volstrekte eenheid uitmaakt en kracht toevoegt aan het doel waar zij door worden geleid. Elke karaktertrek, die zich gevormd heeft, vermeerdert het materiaal, waaruit de hem opvolgende trek zal gevormd worden. Zo heeft de orgaanminderwaardigheid bijv. een overgevoeligheid ten gevolge, en blijkt deze eigenschap terstond daarop een middel te zijn om de omgeving te overheersen. Deze overheersing ontmoet al spoedig tegenstand en deze wordt later geprovoceerd om dienstbaar te worden gemaakt aan de instandhouding van het oorspronkelijke minderwaardigheidsgevoel en de gehele, daardoor in het leven geroepen, keten van karaktertrekken. Van elke zwakheid wordt ten dienste van de fictie gebruik gemaakt met het doel deze te bevestigen, waardoor de zwakheid des te noodzakelijker wordt gemaakt. Gedurende deze gehele ontwikkeling neigt de neurotische levensstijl, ofschoon hij in alle stadia een samenhangende eenheid vormt, om zich steeds meer toe te spitsen en te specialiseren. Hij groeit door het dynamisme, vervat in de tegenstrijdigheid elke beproeving door het leven uit de weg te gaan en niettemin het persoonlijke prestige te handhaven. Daartoe moeten telkens nieuwe middelen in het werk worden gesteld, wanneer de oude beginnen te falen. Daarom kan de neurose nimmer een regressie zijn, want zij is een onafgebroken proces van groei en vooruitgang.

Zij bevat een logica, die uit een klein begin zich met toenemende kracht ontwikkelt tot een onweerstaanbare aandrift. Terwijl de neuroticus door zijn voortdurende tegenslagen en zijn angst voor beproevingen gedwongen wordt een toenemend aantal levensaspecten buiten de sfeer van zijn activiteit te sluiten, concentreert hij zich des te sterker op de gebieden, die hem overblijven. Vandaar, dat hij zich schijnt voort te bewegen op wat Adler een "steeds smaller wordend pad" genoemd heeft. Aan het einde van zijn subjectieve vergezicht bevindt zich zijn ideaal in de vorm van zijn égo, het brandpunt en de incarnatie van volmaakte veiligheid en almacht. Ver verheven boven en geïsoleerd van de wereld hangt het door niets beperkt, als een ster in de ruimte, zijn voetstappen de weg wijzend.

F. G. Cruickshank vertelt van een krankzinnige, die zich verbeeldde een "geometrisch punt" te zijn, wel met een bepaalde plaats, maar zonder afmetingen. Dit waandenkbeeld brengt de uiteindelijke logica van het psychotische denken tot uitdrukking, het verheerlijkte isolement, de verlossing uit de belemmeringen van de kindertijd. Daar het ego dit doel echter alleen door een proces van uitsluiting kan bereiken, schrompelt het tenslotte ineen tot een punt zonder afmeting en zonder inhoud. Het oude conflict tussen minderwaardigheid en meerwaardigheid wordt er dus niet door opgelost, maar blijft voortbestaan, dank zij de tegenstelling tussen het puntvormige niets en de meetbare inhoudsvolle vorm.

Ziet men de zich voortdurend versmallende levensgang van de neurotische mens alleen van de buitenkant, dan schijnt het alsof het einddoel van superioriteit van den beginne af als doelwit was gekozen, zo duidelijk wijzen al zijn handelingen naar één en hetzelfde punt; maar de vergelijking van het égo met een ster, die zich aan het eindpunt van het neurotische vergezicht zou bevinden, mag niet al te letterlijk worden genomen. De neuroticus schijnt zo te handelen alsof hij naar almacht streefde omdat wij in gedachte de strekking van zijn streven tot haar laatste consequentie hebben doorgedacht.

Voor de neuroticus zelf bestaat deze strekking echter niet en dus kan hij met enig recht volhouden, dat hij geen andere bedoeling koestert dan tegen de moeilijke omstandigheden, waarin hij zich geplaatst ziet, opgewassen te zijn. Hij kan feitelijk ook onmogelijk weten wat hij doet en het spreekt daarom vanzelf, dat in onze analyse van het neurotische karakter geen plaats is voor een morele veroordeling. De neuroticus blijft de speelbal van zijn verkeerde levenshouding en het is onmogelijk dat hij zonder hulp van anderen de kracht, die hem drijft, zou kunnen bevroeden. Hij is de laatste, die, in zijn onzekerheid, zich zou kunnen veroorloven de basis van zijn levensstijl aan een onderzoek te onderwerpen. De moeite en het verdriet, dat hij anderen bezorgt, zinken in het niet bij zijn eigen leed. Dit leed is heel reëel, ofschoon het, evenals alle andere neurotische karaktertrekken, zichzelf compenseert, want de neuroticus kan er zich door op beroemen althans in zelfkwelling alle anderen te overtreffen.

Wij zeggen, dat de neuroticus zijn neurose zelf in het leven roept. in die zin, dat deze niet het erfdeel van zijn, constitutie, noch het product van een ongunstig milieu is, maar in de zin, dat hij haar zelf heeft geschapen en dat hij alleen haar kan genezen. Hij is echter ook haar slachtoffer; hij wordt naar waarheid gekruisigd aan het kruis van zijn levensstijl. Hij heeft de neurose nodig, zoals de verslaafde zijn verdovingsmiddel en hij haat haar, omdat hij niet buiten haar kan. De verderfelijke listigheid van de neurose bestaat, evenals van het vergift, daarin, dat zij haar slachtoffer ketent aan een logica, welke zijn wil van zijn vrijheid en beweeglijkheid berooft, omdat de neurose de lijder door middel van ongegronde overtuiging van zijn minderwaardigheid al de moed ontneemt, en het hem zodoende onmogelijk maakt, haar uitwerking tegen te gaan.

Herhaaldelijk kan men bij neurotici een poging tot compensatie juist tegen deze wilszwakte waarnemen. Er is een speels element in de neurose. Om aan de verveling en beperktheid van zijn leven te ontsnappen, verschaft de lijder zich afleiding; opzettelijk vermeerdert hij zijn kwellingen of vervalt in buien van woede en drift, die hij niet echt voelt en dit niet altijd om op anderen indruk te maken, maar dikwijls om voor zichzelf vast te stellen, dat hij doen kan wat hij wil en het gevoel te verkrijgen, macht over zichzelf te hebben. Wij zien dus hoe pathetisch zijn gedrag is. De aanpassing van de neuroticus is slechts gedeeltelijk mislukt, want hij speelt nog altijd een rol in het leven. In zijn brein zijn de aanspraken van de realiteit en die van zijn ego in wisselend sterk conflict. Zijn ongeluk komt vooral voort uit zijn worsteling om belde tevreden te stellen. Want hij begeert werkelijk zich aan te passen, hij erkent nog steeds de werkelijkheid, hij haat het alleen zijn en zijn verbanning uit de samenleving, hij verlangt naar een echte prestatie en snakt naar activiteit. Maar niettemin trekt hij terug zodra hij op weg naar de aanpassing is, omdat hij nu zijn doel van superioriteit in gevaar meent te zien.

Dit maakt, dat hij voor ieder probleem begint te aarzelen en zijn gedrag op hem gestelde eisen nooit een openhartig Ja" of een beslist "Neen" ten antwoord geeft, maar de frase, "ja, ik wil wel, maar. .." waarop hij alle excuses, zwakheden en ziekteverschijnselen in het vuur brengt, die hem een alibi kunnen verschaffen. De neuroticus kan Ja" zeggen, terwijl de toeschouwer merkt, dat hij dit door zijn daden weer ontkent. "Vraag aan de neuroticus, wat hij zou doen wanneer hij, genezen was," was Adler gewoon om te zeggen, “en zijn antwoord zal u in de regel verklappen wat zijn symptomen trachten te verhinderen." De vrees voor de vuurproef werkt als een rem, juist op die gebieden waar hij het begerigst is naar succes. Op het beslissende moment grijp steeds de neurose in om nederlaag en genezing te voorkomen.

De neurose strekt zich gewoonlijk niet uit over het gehele veld van activiteit, want er is veel, dat de neuroticus wel degelijk kan doen en in sommige opzichten kan hij misschien zelfs uitblinken. ja, het is mogelijk, dat hij op een bepaald gebied iets buitengewoons presteert als compensatie voor zijn achterblijven op andere levensgebieden. Een kind kan thuis een teleurstelling, maar de beste op school zijn; een groot kunstenaar kan zich onmachtig tegenover het huwelijksprobleem voelen, een vrouw kan als middelpunt van haar gezin bewonderenswaardig zijn, maar door pleinvrees worden overvallen zodra zij op straat komt, waar zij zichzelf een waardeloze onbekende voelt. Het neurotische symptoom duikt steeds daar op waar het ego zijn prestige bijzonder bedreigd waant. Wanneer iemand meent, dat hij op het punt staat te falen, maakt hij een "beschermend arrangement" in de hoop tekort te kunnen schieten zonder zijn prestige onherroepelijk te schaden. Deze punten van dreigende mislukking zijn, zoals vanzelf spreekt, die waarvoor geen passende psychische voorbereiding of training heeft plaatsgevonden.

Speciaal bij de confrontatie met problemen, welke een belangrijke heroriëntatie in het leven vereisen, zoals bijv. de puberteit, het huwelijk, verlies of verandering van werkkring, de dood van een echtgenoot of van een naaste bloedverwant, steeds wanneer iemand gedwongen is een beschermde situatie te verlaten, schijnt het de neurotische mens, alsof hij voor een wereld stond, waarin hij ieder gevoel van richting heeft verloren. Het spoor bijster zijnde, treedt de fictie naar voren ter verschaffing van een, ofschoon misschien verkeerde, oriëntatie. De dogmatische trant der neurose is een vruchteloze poging om de loop der gebeurtenissen tegen te houden. Zij is a.h.w. een structuur, die pijnlijk nauwkeurig is samengesteld uit een gecompliceerd systeem van tegenstrijdige krachten en die als tegenweer dient tegen een stromende, wordende wereld. Zij betekent tegelijkertijd een vesting en een paleis, waarin het subject toeft, zolang het gevaar aanhoudt en waaraan hij al die tijd voort werkt, van binnen uit verder construerend en bouwend.

De neurose is zelf ook het product van een gecompliceerde en langdurige training. De kunstige verdraaiing der logica en het hardnekkig misverstaan van de ervaring, waarop zij is gegrondvest, kunnen niet in één dag worden tot stand gebracht. Het kan soms voorkomen, dat een neuroticus zich in een hem goed gezind gezelschap gelukkig en tevreden begint te voelen en zich dan op een normale en welwillende manier gedraagt. Ontdekt hij dan echter, dat hij in strijd met zijn gewoonte heeft gehandeld, dan zal hij zich onder verdenking of zelfs geheel ontmaskerd voelen. Een lijder aan hypochondrie bijv., die tijdelijk zijn klachten vergeten heeft, voelt, dat hij zich bloot heeft gegeven en schrijft nu aan de anderen een voorbedacht complot toe om hem aan de kaak te stellen en belachelijk te maken. De wolken verzamelen zich om zijn hoofd en hij trekt zich terug op de steenachtige hoogte van zijn isolement. De neurose is altijd een moeilijke rol om te spelen en men kan er alleen succes mee boeken na een duchtige voorbereiding, want, zoals Adler opmerkt, "de neurose is niet de eenvoudigste instelling tegenover het leven.

Dat de training voor de neurose te eniger tijd moet hebben plaats gegrepen, blijkt uit het feit, dat zelfs wanneer de ziekte op een gegeven ogenblik plotseling lijkt uit te breken, haar oorsprong toch altijd kan worden teruggevonden in de kindertijd. Zo is het mogelijk, dat iemand in zijn vroege kinderjaren of misschien tijdens een moeilijke puberteit zich een bepaalde fictie heeft gevormd, maar later gespaard bleef voor beproevingen, welke zwaar genoeg waren om de overdreven beschermingsmiddelen van een neurose in het leven te roepen. Zijn fictie blijft in een statisch stadium en hij draagt zijn neurotische potentie ongemerkt door het leven tot, bijv. op zijn oude dag of bij zijn pensionnering, zijn puberteitsdromen en eerzucht het hoofd gaan opsteken, nu hij zich realiseert, dat het thans voorgoed te laat is om nog op hun vervulling te hopen. Tot verbazing van zijn vrienden ontwaakt een slapende neurose. Dit mag een "regressie" lijken, maar het is niets anders dan de gebruikmaking van een reeds eerder verworven middel, op het ogenblik, toen alle andere in de steek lieten. Wij mogen haast wel zeggen, dat ieder menselijk wezen tot op zekere hoogte een dubbele training onderneemt, één in de richting van de realiteit, een ander in die van een neurotische verhoging van het égo. Komt hij in een situatie, waarin een van deze trainingen ondeugdelijk blijkt, dan wordt haar plaats door een andere ingenomen, die tot dusverre in reserve werd gehouden. Bij bijna iedereen kan men een zekere weifeling opmerken tussen de eisen van de fictie en die van de werkelijkheid, een weifeling, die in het geval van de neuroticus, een wilde slingering wordt van naderen en zich terugtrekken. Wij zien dus, dat de neurotische attitudes zeer algemeen voorkomen; zij floreren onder bepaalde omstandigheden en in wisselende mate bij iedereen. Aan de andere kant dienen wij te bedenken, dat de normale, de neurotische mens - en evenzo de krankzinnige - alle drie van fundamenteel verschillende levensopvattingen zijn uitgegaan. De normale, in het bezit van wat Adler de “eenvoudigste instelling tot het leven” noemde, antwoordt “Ja" op de eis tot aanpassing; de zenuwzieke mens, gecompliceerder, want gedeeltelijk verplicht tot het steunen v an een onjuiste interpretatie, antwoordt met iedere mogelijke variatie van een "ja - maar"; terwijl de krankzinnige in hoofdzaak met "neen" antwoordt. Neurose en psychose verschillen kwalitatief. Zij verschillen zowel in structuur als in psychogenese. Bij de psychose is de breuk tussen verbeelding en werkelijkheid zo wijd, dat zij onoverbrugbaar is en door "neen" te zeggen moet de lijder ten gunste van de droom en van zijn égo beslissen.

De neurose is in wezen een product van het samenleven. De neuroticus is niet zonder goede bedoelingen, daar hij het leven benadert met dezelfde haat-liefde-ambivalentie, welke hij ten opzichte van zijn vrienden en zelfs ten opzichte van het eigen Ik aan de dag legt. Zonder twijfel zou hij er de voorkeur aan geven om met sociale middelen te triomferen, indien triomf en sociaal gevoel niet onverenigbaar waren, maar onder de heersende omstandigheden moeten zijn goede intenties noodzakelijk onoprecht lijken. Wij dienen alle betuigingen van welwillendheid, weldadigheid, idealisme, vriendelijkheid, welke de neuroticus kan vertonen, steeds in verband met zijn doel te beschouwen. Tegenover de impopulariteit, welke zijn agressie verwekt, is de neuroticus dikwijls gedwongen om goede bedoelingen als dekmantel te bezigen en zich langs een omweg in de richting van zijn doel te bewegen. Adler vermeldde de historie van een jongen, die de gewoonte had om de bezittingen van zijn ouders uit het venster te werpen. Hij werd zo streng daarvoor gestraft, dat hij voor een herhaling terugschrok. In plaats daarvan verviel hij in een hevige angsttoestand, omdat hij vreesde de verleiding niet te zullen kunnen weerstaan om toch de dingen uit het raam te werpen. Wanneer zijn eerste vijandige handelwijze er op berekend was om de aandacht van zijn ouders gevangen te houden en hen tevens te ergeren, dan was de tweede succesvol, omdat zij hun evenveel last bezorgde, met het bijkomende voordeel, dat hij er nu niet voor gestraft kon worden. Zijn uitvoerige scrupules dienden ook als verwijt tegen hun vroegere strengheid.

Wij mogen aan de goede bedoelingen van de neuroticus in geen geval alle waarde ontzeggen. Er zou geen contact met hem mogelijk en de genezing uitgesloten zijn. Wij dienen echter steeds hun dubbel aspect te gedenken, althans op die levensgebieden, waar de neurose zich hoofdzakelijk afspeelt. Berouw kan dan als verwijt tegen de anderen worden gebruikt en de neuroticus put er bovendien het voordeel uit, dat hij door zijn zelfveroordeling vooruitloopt op de veroordeling door anderen en dus alle verwijten het zwijgen oplegt. Zijn welwillendheid kan hij gebruiken om anderen te patroniseren, terwijl toch niemand hem kan verwijten zelfzuchtig te zijn. Zijn afgunst en jaloersheid worden dikwijls door puritanisme gemaskeerd, omdat zijn trots er zich tegen verzet deze gevoelens openlijk te tonen. Door zijn bezorgdheid voor het geluk van anderen, poogt hij hun vermogen om voor zichzelf te zorgen in een twijfelachtig licht te plaatsen en hen bovendien door zijn ondragelijke angst tot stipte gehoorzaamheid te dwingen. Zijn eerlijkheid wijst met een beschuldigende vinger op de rest van de wereld en zijn waarheidsliefde is zo onbarmhartig, dat hij niets mag verzwijgen, wat zijn vrienden kan kwetsen.

De waarheden, die men van een neuroticus hoort zijn altijd "bittere" waarheden; zijn naïveteit en oprechtheid zijn naar het model van het "enfant terrible". Zijn onderworpenheid en beminnelijkheid vormen dikwijls een valstrik, speciaal in liefdeszaken, om het slachtoffer binnen het bereik van zijn overheersing te brengen. Adler noemde het "een van de triomfen van het menselijk vernuft", dat men kan overwinnen door nederigheid, anderen kwetsen door eerlijkheid, anderen kan beperken door zedelijkheid en zich kan verheffen door zelfvernedering. Het is dan ook even onnatuurlijk voor de mens om al te onderworpen of te beminnelijk te wezen, als om al te aanmatigend en vijandig te zijn. Wij verdenken er dan ook iedere overdreven emotie of karaktertrek terstond van abnormaal te zijn en beschouwen elke overduidelijke agressiviteit en iedere overgrote welwillendheid ongeveer als gelijkwaardige constructies. Overdrijving behoort tot de best herkenbare trekken van de neuroticus, wiens devies luidt: "Wanneer ik de hemel dan niet kan beïnvloeden, zal ik tenminste de hel in beroering brengen."

Erfelijkheidstheorieën verliezen hun dwingend gewicht zodra men de doelgerichtheid der karaktertrekken heeft begrepen. Wanneer men de neurose als een "arrangement- mag beschouwen, dan zijn ook de karaktertrekken, goede zowel als slechte, middelen om zich door het leven te slaan. De mening, dat het karakter een onveranderlijk en onveranderbaar attribuut of "bezitting" van de persoonlijkheid is, en dat de psychische ziekte ook de aard van een "bezit" heeft, schijnt ons een overblijfsel van de dagen der demonologie te zijn. Zelfs indien men van bepaalde karaktervermogens zou kunnen bewijzen, dat zij aangeboren waren, dan zou de betekenis daarvan slechts gering zijn, in aanmerking nemend hoe deze vermogens overdreven, opzij gezet, gewijzigd of bedekt kunnen worden naar aanleiding van een conflict van hun drager met de omgeving. Niemand, die de gemakkelijke veranderbaarheid van kinderlijke en neurotische karakters heeft bestudeerd, kan volhouden, dat dergelijke elkander wedersprekende oogmerken zuiver uit erfelijkheid zouden zijn af te leiden. Een kind, dat saai en onhandig is, kan geestig en handig, en, in plaats van gemelijk en nors, kan het vriendelijk en gezellig worden. Talenten en begaafdheden, zoals geheugen en concentratie, die vroeger geheel aan aangeboren eigenschappen werden toegeschreven, bleken grotelijks afhankelijk van de manier waarop zij werden gebruikt. In de taal van Vaihinger zijn karaktertrekken "psychische middelen en constructies". Zij kunnen worden vergeleken met de tactische zetten van een militaire bevelhebber en zijn niets anders dan schijnbewegingen en onverwachte wendingen, dienende om een doel te bereiken.

Karaktertrekken en symptomen, die oppervlakkig gezien bij verschillende personen gelijk schijnen te zijn, ontlenen hun betekenis echter uitsluitend aan het geheel, waarvan zij deel uitmaken. Daarom kan een eigenschap, welke werd afgekeken van een der ouders, bij het kind een geheel andere betekenis en waarde hebben, daar zij in dienst treedt van een totaal anders gericht streven. Dit vormt een waarschuwing er tegen gelijkenissen te letterlijk te nemen en tegen de beoordeling van afzonderlijke karaktereigenschappen, voor men het geheel heeft begrepen. Het individu bouwt zijn levensstijl op in overeenstemming met zijn persoonlijke waardering van de door hem uitgekozen karaktertrekken. De neurotische waarderingen in het bijzonder zijn geheel in lijn met zijn oorspronkelijke soort van antithese. Tot de categorie der superioriteit behoren volgens het neurotische oordeel alle trekken van een directe agressiviteit, zoals gulzigheid, gierigheid, afgunst, aanmatiging, grootspraak, onverdraagzaamheid, pogingen om anderen te kritiseren en te kleineren, tirannie, koppigheid, kwaadwilligheid, jaloezie, haat, dikhuidigheid, wreedheid, etc. Door het vertonen van deze karaktertrekken verschaft hij zich de voldoening de samenleving, welke hij als vijandig beschouwt, te tarten. Doch, ofschoon zijn eigenlijke voorkeur naar deze trekken uitgaat, dient de meer subtiele en gekronkelde weg, die voor de samenleving aanzienlijker is, hem gewoonlijk het best. Dat hij zich daartoe tot een vermomming moet lenen, is in zijn opinie een zwakheid, die alleen kan worden gecompenseerd, dat hij daardoor de samenleving te slim af kan zijn, wat een des te groter triomf voor hem zal betekenen. Als "minderwaardig" beschouwt hij daarentegen al die trekken, die van het Ik een zekere concessie aan de publieke opinie verlangen, evenals die, welke zijn zwakte uitbuiten om sympathie en genegenheid te winnen.

Krachtens de aard van zijn alibi is hij genoodzaakt zichzelf als zwak, ziek of onbekwaam voor te doen, maar zijn klachten over onmacht, vrees, zwakheid, berouw, schuld, zullen nooit gepaard gaan met het accepteren van een ondergeschikte positie, want hij weet, dat hij niet zo zwak en nederig is als hij zich voordoet. Door de aandacht op zijn moeilijkheden te vestigen, speelt hij het klaar het gemeenschapsgevoel van de anderen uit te lokken en geniet daardoor van de triomf hen te hebben gedwongen een "zwak" gevoel te tonen.

Om de inhoud van dit hoofdstuk samen te vatten: De neuroticus maakt op de buitenstaander de indruk een onstabiele en wispelturige persoonlijkheid te zijn, onderhevig aan stemmingen van vervoering en wanhoop, overgaande van uiterste voorzichtigheid in roekeloosheid, van afhankelijkheid en suggestibiliteit tot zelfverzekerdheid en stijfhoofdigheid, van liefde tot haat. Het ene ogenblik lijkt hij overgevoelig, het andere ongevoelig en dikhuidig. Hij kan aanmatigend en dogmatisch zijn, geneigd om beuzelingen principieel te behandelen en alles wat gebeurt persoonlijk op te vatten. Hij is mogelijk een grootspreker, maar tegelijk is het duidelijk, dat hij zich onzeker voelt. Hij kan dromerig en verstrooid lijken, maar hij loert op iedere gelegenheid, die hem van nut kan zijn. Hij is vol plannen, maar volvoert er geen enkel. Hij snakt naar succes, doch volhardt in geen enkele bezigheid, die hem het begeerde zou kunnen brengen. Hij schijnt zichzelf, moedwillig te isoleren, maar hunkert niettemin naar liefde. Hij is verbazend kritisch en afbrekend ten opzichte van anderen, maar staat evengoed klaar hen als helden te vereren en te overschatten. Misschien is hij agressief en wreed, maar toch kan hij allerlei overdreven welwillende trekken vertonen.

Dit gehele mengsel van tegenstrijdigheden, dat aan vroegere psychologen zo onverklaarbaar voorkwam, ontving door Adler voor de eerste maal een aannemelijke verklaring. Hij begreep, dat de neuroticus in wezen iemand was met een verkeerde levensopvatting. De neurotische mens houdt zijn aandacht uitsluitend gevestigd op zijn veronderstelde minderwaardigheid en op de middelen deze te boven te komen. Hij gaat hierdoor onder een obsessie gebukt, die zijn oordeel over het leven beperkt en vertroebelt. Hij leeft in een voortdurend misverstand, terwijl hij het ene ogenblik zichzelf te gering en de moeilijkheden te groot schat, het volgende zichzelf en zijn belangrijkheid onmetelijk acht en een diepe minachting voor de objectieve feiten aan de dag legt. Zijn denken is kleinzielig, zijn gevoelens zijn overdreven, zijn wil is verzwakt, en het gehele normale reactieritme op de ervaring is in wanorde gebracht en ontredderd. Alle tegenstrijdigheden in zijn stemmingen en alle fouten in zijn oordeel vloeien voort uit de flagrante tegenstrijdigheid tussen zijn leidende fictie en het werkelijke leven. Zijn gedrag is dubbelzinnig, omdat het hem nooit gelukt de tegenstrijdige eisen van het ego en het milieu met elkaar te verzoenen. Dit en geen andere is de verklaring voor zijn onvoldaanheid en voor de vele symptomen en andere kunstmiddelen, waartoe hij zijn toevlucht moet nemen om aan de toenemende tegenstrijdigheden waarmede hij te kampen heeft het hoofd te bieden.

Lees verder: 5. De seksualiteit en haar afwijkingen