Met behulp van een schema maak je informatie overzichtelijk. We behandelen hier drie soorten schema’s. Het boomschema, de tabel en een schema met signaalwoorden en symbolen.
1 > Wat is het doel waarvoor je schema’s gaat maken?
Vraag je af wat precies de opdracht of je doel is. En maak je ze alleen voor nu of wil je de schema’s later nog gebruiken?
2 > Noteer de kernwoorden
Op basis van de kernwoorden maak je je schema. Kies daarna een van de soorten schema’s.
3 > Het boomschema
Het boomschema is het meest gebruikte schema. Het lijkt veel op een begrippennet. Hiernaast zie je een boomschema van de verschillende soorten muziekinstrumenten. De instrumenten zijn eerst verdeeld in drie groepen. Daarna zijn ze weer onderverdeeld.
4 > De tabel
Wil je overeenkomsten en verschillen op een rijtje zetten, dan gebruik je een tabel. Zie het voorbeeld hiernaast waarin de eigenschappen van vier merken compact-disc spelers staan.
5 > Schema met signaalwoorden en symbolen
Niet iedere tekst is geschikt voor een boomschema of tabel. Je kunt in dat geval zelf je schema maken met behulp van signaalwoorden en kopjes uit de tekst. Eventueel maak je nog gebruik van symbolen, zoals pijlen, gedachtestreepjes of nummers.
6 > Kun je de tekst aan de hand van het schema navertellen?
Een schema is de verkorte weergave van een tekst. Met behulp van een goed schema kun je een tekst navertellen.