MSC grant

This page contains a non-technical summary of the tentative results of the research project financed by the European Union's Horizon 2020 research and innovation programme under the  Marie Sklodowska-Curie grant agreement No 101028525. (Only in Dutch)

Het informele jeugd PGB-tarief na de decentralisatie

Inleiding 

In 2015 werd de Jeugdwet ingevoerd. Het doel van deze wet is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en efficiënter en effectiever te maken. Om dit te bereiken is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering en financiering van jeugdzorg van het Rijk aan de gemeenten over gedragen. Dit betekent dat gemeenten onder andere verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van jeugdhulp aan kinderen met een verstandelijke beperking, psychische problemen of opvoed problemen (Friele et al., 2018). Een belangrijke vraag is of de decentralisatie voor verschillen heeft gezorgd binnen Nederland in de hulp die kinderen en hun ouders ontvangen op basis van de Jeugdwet.

Doel van het onderzoek

Dit onderzoek richt zich specifiek op de verschillen die mogelijk zijn ontstaan in het tarief voor mantelzorgers van kinderen met een zorgvraag. Kinderen die recht hebben op jeugdhulp van de gemeente kunnen ofwel zorg-in-natura (ZIN) ontvangen, of een persoonsgebonden budget (PGB) waarmee ouders zelf zorg kunnen inkopen. Met een PGB is het mogelijk om iemand uit het eigen sociale netwerk te betalen voor de zorg die verleent wordt. Dit kunnen de ouders zijn, maar ook andere familieleden of informele zorgverleners. Sinds de decentralisatie bepalen gemeenten zelf de hoogte van dit mantelzorger of informele tarief, met de voorwaarde dat het tarief niet onder het wettelijk minimum loon ligt (Rijksoverheid, 2023b). 


Dit onderzoek richt zich op hoe het informele tarief zich ontwikkeld heeft sinds de decentralisatie, zowel over tijd als tussen gemeenten. Uiteraard zijn er nog vele andere facetten van gemeentelijke zorg die van invloed zijn op de situatie van mantelzorgers, zoals het ZIN aanbod, de hoogte van het PGB budget en de PGB tarieven voor formele zorgverlening. De focus in dit onderzoek ligt echter op het informele tarief omdat dit 1) een kwantitatieve en goed meetbare indicator is, en 2) grotendeels onafhankelijk is van lokale externe zorgaanbieders. Bij overige PGB-tarieven houden gemeenten vaak rekening met de hoogte van ZIN-tarieven die gehanteerd worden voor vergelijkbare zorg. Aangezien dit niet opgaat voor mantelzorg, hebben gemeenten meer ruimte om het informele tarief zelf te bepalen.

Onderzoeksopzet en respons

In het najaar van 2022 hebben alle Nederlandse gemeenten een email ontvangen met betrekking tot hoe het PGB voor jeugdhulp is georganiseerd in hun gemeente. Specifieker, er is gevraagd naar de maximumtarieven die betaald mogen worden uit een PGB voor zorg die is gebaseerd op de Jeugdwet voor de jaren 2015-2022. In de meeste gevallen werd er doorverwezen naar de verordening Jeugdhulp, of werd de opgevraagde informatie direct via email gecommuniceerd. Van de gemeenten die niet hebben gereageerd, is er handmatig online naar de informatie gezocht. Door tijdsbeperkingen is er gefocust op het verzamelen van de tarieven in 2022 voor de ontbrekende gemeenten met de meeste inwoners. Van de 346 gemeenten in Nederland, is er voor 306 gemeenten voor minstens één jaar een tarief gevonden. In 2022 behelzen de gemeentes waarvoor tarief informatie aanwezig is samen 87.9 procent van de totale bevolking. 


Tabel 1 laat per jaar zien voor hoeveel gemeenten het tarief gevonden is. Het is duidelijk dat voor meer recente jaren er meer observaties zijn. Daarnaast toont figuur 1 voor welke gemeenten het tarief in 2022 bekend is. De waarnemingen zijn representatief voor het hele land, al ontbreken er iets meer gemeenten uit de zuidelijke en noordelijke provincies doordat het inwoneraantal van een gemeente leidend was in de handmatige data verzameling. Echter voor elke provincie is het percentage van de totale bevolking waarvoor tarief informatie aanwezig is in 2022 minstens 75 procent.

Variatie over tijd

Voor de invoering van de Jeugdwet en de daarbij horende decentralisatie in 2015 was het tarief voor informele zorgverleners van kinderen in heel Nederland bepaald op 20 euro per uur. In de jaren daarna mochten gemeenten dit tarief zelf vaststellen voor kinderen die een PGB ontvangen vanuit de Jeugdwet. Figuur 2 laat zien hoe het gemiddelde informele uurtarief zich heeft ontwikkeld in de jaren na de decentralisatie, waarbij de horizontale rode lijn de situatie voor de decentralisatie aangeeft. Direct bij de invoering van de Jeugdwet in 2015 is het gemiddelde uurtarief omlaag gegaan tot net onder de 19 euro, waar het een aantal jaren ongeveer bleef. Vanaf 2019 zette de dalende trend verder door, met het laagste niveau in 2021 met een gemiddeld uurtarief van 17,53. De daling wordt niet veroorzaakt door het toevoegen van nieuwe observaties in de latere jaren, aangezien de daling ook zichtbaar is als alleen gekeken wordt naar de gemeenten waarvan vanaf 2015 tarief informatie beschikbaar is.


Tabel 2 zet de informele uurtarieven verder uiteen. Er zijn grote verschillen zichtbaar tussen de gemeenten waarvoor tarief informatie beschikbaar is: het minimale tarief is in de meeste jaren slechts één derde van het maximale tarief. Verder laat tabel 2 zien dat gedurende de eerste jaren na de decentralisatie een groot aantal gemeenten het oorspronkelijke tarief van 20 euro aanhield. Dit tarief wordt ook gehanteerd voor PGB zorg gefinancierd vanuit de Wet Langdurige Zorg (WLZ), welke nog altijd centraal wordt vastgesteld en sinds 2021 wordt geïndexeerd (Rijksoverheid, 2023a). Na verloop van tijd nemen meer en meer gemeenten in plaats daarvan het minimumloon als leidraad voor het vaststellen van het informele tarief. Waar in 2015 nog de overgrote meerderheid van gemeenten een tarief van 20 euro aanhield, is dit in 2022 nog maar 40 procent, nagenoeg gelijk aan het aantal gemeenten die het minimumloon hanteren.  

Variatie tussen gemeenten

Tabel 2 onderschrijft dat een groot deel van de variatie tussen gemeenten neer komt op of gemeenten van het oorspronkelijke tarief wisselen naar het minimumloon. Figuur 3 toont de plattegrond van Nederland, waar in het donker blauw de gemeenten met een tarief van 20 euro of erboven aangegeven zijn en in lichtblauw de gemeenten die eronder zitten. De gemiddelde tarieven in Groningen, Limburg, Noord-Brabant en Zeeland zijn significant lager dan in de overige provincies. 


Om inzicht te krijgen in waarom gemeenten variëren in het tarief dat ze hanteren, is er gekeken of er een correlatie is met demografische en sociaaleconomische kenmerken. Om precies te zijn, de volgende gemeentelijke kenmerken zijn meegenomen in de analyse:


Geen van deze kenmerken is significant gecorreleerd met het informele tarief dat een gemeente hanteert. Verder onderzoek is nodig om te achterhalen wat de verschillen in informele tarieven binnen Nederlandse gemeenten kan verklaren.

Referenties

Friele, R.D., M.R. Bruning, I.L.W. Bastiaanssen, R. de Boer, A.J.E.H. Bucx, J.F. de Groot, T. Pehlivan, L. Rutjes, F. Sondeijker, T.A. van Yperen, and R. Hageraats. 2018. “Eerste evaluatie Jeugdwet.” Tech. rep., ZonMw.


Rijksoverheid. 2023a. “Persoonsgebonden budget (PGB): vraag en antwoord.” https://www.rijksoverheid.nl/

onderwerpen/persoonsgebonden-budget-pgb/vraag-en-antwoord/pgb-zorg-geven-aan-een-naaste-waar-krijg-ik-mee-te-maken [Bezocht: 8 augustus 2023].


———. 2023b. “Pgb voor jeugdhulp.” https://www.regelhulp.nl/onderwerpen/jeugdwet/pgb [Bezocht: 6 februari 2023]

Woord van dank: Dit project is mede tot stand gekomen dankzij uitstekende ondersteuning van  Danique Eijsbouts. Verder wil ik iedereen bedanken die heeft bijgedragen aan de realisatie van dit onderzoek.



Vragen of opmerkingen? Mail naar renske.stans [at] outlook.com