De jongen die nooit bang was

Tekening van een reusachtige heks met lang grijs haar die een bosje kruiden geeft aan een kleine jongen in een bos.
"Hier heb je een beetje toverkruid dat niemand anders dan ik kan vinden."John Bauer.

Er was eens een arme keuterboer. Hij was pachter op een groot landgoed. Hij had acht kinderen, die altijd trek hadden, en hij had maar één koe. Dus je begrijpt dat de kinderen geen overvloed gewend waren.

Nu was het een grote zegen voor de boer en z'n gezin dat Witte Lelie de beste koe was van heel het gebied. Ze gaf zoveel melk als de beste koe van het landgoed, en dat was ook nodig vanwege de vele kinderen. Ze was groot en mooi en ze was zo wijs dat ze alles begreep wat de kinderen tegen haar zeiden. En babbelen konden de kinderen, daar kwam nooit een einde aan.

Het is niet in woorden te beschreven hoe liefdevol en toegewijd de vele kinderen voor hun lieve koe zorgden. Witte Lelie voelde zich als een vlieg in een jampot, al was ze gewoon een pachterskoe. In de zomer graasde ze in de grote weide van het landgoed, en ze kwam altijd uit eigen beweging naar huis wanneer de zon onderging, verstandig als ze was.

Maar op een dag kwam ze ’s avonds niet thuis. De pachter zocht de halve nacht, maar kwam alleen en vermoeid terug.

De volgende dag, bij het eerste ochtendgloren en voor het ontbijt gingen de boer, zijn vrouw en de oudste kinderen zoeken in de grote wei. Ze struinde de wei af van de ene kant naar de andere, maar ze vonden de koe niet. Toen ze in de verste hoek van het weiland kwamen zagen ze sporen van Witte Lelie in de losse grond. Maar naast deze sporen zagen ze ook andere sporen, gemaakt door grote lompe voeten.

De boer was geschokt, omdat hij wist wie deze voetsporen had achtergelaten. Het was niemand minder dan de grote trol uit het Hultabos.

Nu was het niet moeilijk meer om te bedenken waar Witte Lelie was. De trol was uit zijn hol in de granietbergen naar beneden gekomen naar de wei, en had de koe mee naar huis genomen. De trol wist dat Witte Lelie de beste melkkoe was in de wijde omtrek.

Men kan zich voorstellen dat verdriet en verslagenheid heersten in de kleine boerderij. De kinderen huilden en vader en moeder konden geen woord zeggen, zo bang waren ze. De koe terug proberen te halen was onmogelijk, omdat nog nooit iemand zich gewaagd had in die verschrikkelijke berggrotten waar de trollen woonden.

En het waren niet alleen de trollen die ze in de diepe en eenzame bossen moesten vrezen, maar ook drie andere wezens die minstens even gevaarlijk waren. Een daarvan was een bosnimf, de groenharige heks van het Hultabos, zoals mensen haar noemde. De andere was een grote wolf, de humeurige bewaker van het Hultabos, en de derde was Nalle de beer, de ruigharige koning van het Hultabos.

Maar nu was het zo dat er onder de kinderen in het kleine huisje een klein jongetje was, met rode wangetjes, die Nisse heette. En één karaktereigenschap van de jongen was in nog geen zeven gemeenten te vinden. Want hij was voor niets in de wereld bang, hoe gevaarlijk het ook was.

Dit kwam omdat hij zo goed en vriendelijk was voor alle levende wezens, dat zelfs de meest gevaarlijke dieren hem geen kwaad konden doen. Daarom had hij niet de minste angst voor de wolven, beren, heksen of trollen in het gevaarlijke Hultabos.

Toen Nisse hoorde waar Witte Lelie was, maakte hij meteen aanstalten om naar het trollenhol te gaan en haar terug te halen. Vader en moeder lieten hem maar zijn gang gaan, want zij wisten dat Nisse niets te vrezen had, omdat hij zo lief voor iedereen was.

Hij nam een stok in zijn hand en stak een paar boterhammen in zijn zak en vertrok. Al snel kwam hij in het bos. Het was niet gemakkelijk om je daar een weg te banen over kloven, rotsblokken en omgevallen bomen en door kreken en moerassen. Maar Nisse was klein, slank en wendbaar. Hij schoot als een vis door het struikgewas en kreupelhout.

Na een tijdje zag hij een heks, die op een rots zat en door haar groene ongekamde haar aan het woelen was. Het was de bosnimf, de alerte beheerder van het Hultabos, met haar zo lang dat het tot op haar heupen hing. "Wat doe jij hier in mijn bos?" riep ze toen Nisse eraan kwam. "Pardon mevrouw, ik ben op zoek naar onze koe die door trollen is geroofd," antwoordde Nisse, en hij liep verder. "Hé, wacht eens even jij!" schreeuwde de heks en sprong van de rots om de jongen bij zijn kraag te pakken.

Maar ze raakte met haar lange haren verstrikt in de takken van een dichte spar die naast de rots groeide. De bosnimf hing in de boom, haar tenen raakten nauwelijks de grond en ze kon niet meer van haar plek komen.

Ze begon woest te spartelen en te schreeuwen. Anderen zouden hebben gelachen en gedacht hebben: Net goed! Maar Nisse niet. "Wat vervelend voor u, moedertje," zei hij vriendelijk. "Ik zal proberen om u te helpen."

En toen klom hij in de boom. Hij wikkelde en wurmde met de sluike haarstrengen, en uiteindelijk kreeg hij de heks los van de boom. "Je bent me een eigenaardige tegenstander, eentje die de vijand helpt," zei de bosnimf verrast. "Ik was van plan om je flink af te ranselen, maar in plaats daarvan zal ik je nu helpen." "Dat is aardig van u, moedertje!" zei Nisse. "Je bent nooit opgewassen tegen de vele gevaarlijke dieren hier in het bos, als je hun taal niet begrijpt," vervolgde de bosnimf. "Hier heb je een beetje toverkruid. Stop het in je oor, en je kan alles wat dieren zeggen verstaan, zolang je in het bos blijft."

De jongen deed wat de bosnimf zei, bedankte haar en ging verder. Toen hij weer een tijdje op weg was, kwam hij de grote wolf tegen. Hij liep hinkend op drie poten en jankte verschrikkelijk. "Arme kleine woef-woef!" zei Nisse zelfverzekerd. "Je hebt je zeker pijn gedaan. Kan ik je soms helpen?"

De wolf, die op het punt stond om op de jongen toe te happen, was zo verbaasd over Nisses vriendelijkheid, dat hij als een braaf hondje meteen op zijn achterpoten ging zitten. "Jij bent niet als andere mensen," zei hij. "Kan goed zijn," zei de jongen. "Mag ik uw poot zien, vadertje?"

De wolf stak zijn voorpoot uit, en toen zag Nisse een grote doorn zitten die diep in het vlees was doorgedrongen. Hij trok de doorn eruit en deed wat vochtig mos op de wond en verbond het met een paar lange grassprieten. "Dat voelt goed," zei de grote wolf tevreden en hij ging weer op zijn vier poten staan. "Ik wilde je oren eraf bijten, maar dat zal ik nu niet meer doen. Waar ben je van plan om naartoe te gaan?" "Ik ga naar het hol van de trollen, achter onze gestolen koe aan," zei Nisse. "Oei, oei!" zei de wolf met een trieste grimas. "Dat wordt een moeilijke zaak, omdat met de trollen niet te spotten valt. Maar omdat je mijn voet zo mooi verzorgd hebt, zal ik met je meegaan en je de weg wijzen. Misschien kan ik je helpen."

De grote wolf deed zoals hij zei. Hij sprong voor de jongen uit en de jongen rende erachter aan, en al gauw waren ze diep, diep in het bos.

Na een paar uur lopen, zagen ze Nalle de beer, die in een moeras op zoek was naar veenbessen. "Die kan je maar beter uit de weg gaan," zei de wolf, "want hij spaart mensen noch dieren." "Oh, ik vind hem er wel aardig uitzien, ook al is hij groot en ruwharig," zei de jongen en liep door.

Maar toen zag de beer hem. Hij richtte zich op en liep naar hem toe met een vreselijk gebrul. "U hebt een zeer zware stem," zei de jongen, en hij strekte zijn kleine hand uit om hem te begroeten. "U zou bas kunnen worden in een zangkoor." "Uff!" zei de beer en kwam dichterbij. "Ja, een geweldige stem heeft u," vervolgde de jongen. "Wat ontzettend vriendelijk van u dat u mij met beide poten komt begroeten."

De beer stond op het punt om de jongen met huid en haar te verslinden, toen plotseling de groenharige bosnimf uit het bos kwam rennen. Ze was Nisse op een afstand gevolgd om te zien hoe het hem in het hol van de trollen zou vergaan. "Raak die jongen niet aan," gilde ze, "want hij is niet zoals andere mensen." "Dat zijn jouw zaken niet," brulde de beer en hij sperde zijn bek nog verder open.

Toen pakte de bosnimf een stuk knoestige dennenstronk en slingerde het recht in de wijd opengesperde bek van de beer. Daar stak het tussen zijn kaken, zodat Nalle niet meer kon schreeuwen of bijten. "Foei!" zei de jongen. "Dat was niet aardig tegen grootvadertje, die zo vriendelijk was en me wilde begroeten met beide poten. Maar wacht, eens zien of ik grootvadertje weer uit de problemen kan helpen!"

Hij ging direct op zoek naar een flinke dennentak en begon daarmee te porren in de bek van de beer, die enkel zat te kreunen. Hij draaide, hij peuterde, hij wrikte, totdat hij eindelijk het stuk hout eruit kreeg. "Dat heb je knap gedaan," bromde de beer tevreden. "Ik zie dat je een jongen met lef bent. Anders had ik je in één hap verslonden, maar nu heb je niets meer te vrezen van Nalle de beer, zolang je leeft. Wat doe je hier in het bos?" "Ik ben op zoek naar onze koe die door de trollen is ontvoerd," zei Nisse. "Zo zo, dat je zo flink bent om zulke avonturen aan te durven," mompelde de beer. "Als jij het voor elkaar krijgt met die trollen in het Hultabos, dan ben je flinker dan je lijkt. Ik ga graag met je mee en als ik kan, zal ik je helpen."

Ze gingen allen op weg. De grote wolf sjokte voorop, de jongen draafde erachteraan, en de laatste in de optocht was Nalle de beer. Maar de heks van het Hultabos, de groenharige nimf, sloop vooruit om te kijken of het verhaal voor de jongen goed zou aflopen.

Het werd al donker toen ze aankwamen bij de berg waar de trollen hun hol hadden. De ingang was versperd door grote rotsblokken, maar er was nog een kleine opening, waar nog net een patrijshond door kon kruipen.

"Daar kan je naar binnen," zei de beer tegen Nisse, "en als de trol je kwaad wil doen, dan roep je enkel: Nalle, kom binnen! Dan zal het een hilarische worsteling met de trol worden, dat beloof ik." "Ik denk niet dat het nodig zal zijn," zei de jongen. "Maar evengoed bedankt."

En dus kroop hij door de smalle opening. Hij kwam in een hol zo groot als een schuur. Een oude trollenman zat bij de open haard en knabbelde op een bot. Hij zag er afschuwelijk uit met zijn ellenlange neus, zijn harige armen en geelgroene kattenogen. En zie daar, in de hoek stond Witte Lelie te kauwen op scherpe distels, die de trollen voor haar in het bos hadden geplukt.

Tekening van een grote trol die in zijn grot zit en tegenover hem staat een kleine jongen met de handen in de zak.
"Nee maar, een klein onderdeurtje!" riep de trol.John Bauer.

"Nee maar, een klein onderdeurtje!" riep de trol en greep Nisse met één poot om de middel en tilde hem op de tafel. "Waar kom jij vandaan?" "Beste goedaardige trol!" zei Nisse beleefd. "Ik kwam alleen maar voor onze koe, die hier toevallig in dit hol is terechtgekomen." "Ja, dat had je gedacht" grinnikte de trol. "Daar komt niets van in, klein kereltje! Ik heb melk nodig, zie je, en mijn vrouwtje ook. Maar jij zult een prima biefstukje zijn voor het avondeten. Zodra moeders binnenkomt, kan ze de braadpan opzetten." "Ah, u maakt een grapje," zei Nisse. "U wilt zich toch niet zo slecht gedragen? U wilt toch niet een kleine jongen, die u nog nooit kwaad heeft gedaan, opeten?" "Wat praat jij voor een onzin?" brulde de trol. "Natuurlijk moet jij gebakken worden. Ben je niet bang?" "Nee, ik ben niet bang voor u," zei Nisse kwiek. "U bent niet half zo ondeugend als u uzelf voordoet. Dat zie ik zo." "Nee, maar zo'n rare jongen heb ik nog nooit gezien," bromde de trol in grote verbazing. "Moeder, moeder, kom onmiddellijk hier en steek het fornuis aan!"

De oude trollenvrouw kwam meteen aansnellen vanuit een ander hol en begon vuur te slaan met vuursteen en staal. "Dat is aardig, moedertje, dat je het een beetje warm maakt voor uw man," zei Nisse blij. "Maar nu wordt het tijd om met Witte Lelie te vertrekken."

Toen pakte de trol met één hand de kleine rond z'n midden om hem in de stoofpot te gooien.

Nu is het waar dat de meeste wezens overwonnen kunnen worden met vriendelijkheid, mededogen en vrijgevigheid, maar tegen de trollen helpt alleen brute kracht. Dat zag Nisse nu ook wel in, en daarom riep hij "Nalle, kom binnen, Nalle, kom binnen!"

Dit had je moeten zien! Met zijn enorme poten gooide de beer rotsblokken naar rechts en naar links, zodat de vonken er vanaf spatten. Toen stormde hij het hol binnen, en de bosnimf en de grote wolf kwamen erachteraan.

Nalle greep de trol bij de nek en gooide hem plat op de vloer. De jongen kwam los en sprong in een hoek. De grote wolf greep de trollenvrouw bij haar leren hemd, zodat ze in een emmer water bij het fornuis viel. Oh, je had moeten horen hoe grappig het klonk toen het water tegen het plafond spatte! De bosnimf rende naar voren en maakte het touw los waar Witte Lelie mee was vastgebonden.

Nisse klom snel op de nek van de koe en greep haar lange horens. "Dank voor jullie hulp!" riep hij. "Maak het niet te erg voor het arme trollenpaar!"

Toen spoorde hij Witte Lelie aan. "Hortsik, mijn kleine koe! Hortsik, mijn kleine koe!"

Met de jongen op haar nek en de staart in de lucht zette Witte Lelie het op een lopen. Nisse zwaaide met zijn hoed en riep hoera! Het ging in een galop over boomstammen en stenen, en toen de zon opkwam waren ze beiden weer gezond en wel thuis.

Dat de vreugde groot was, hoeft niet gezegd te worden. Maar de trollen waren zo geschokt dat Nisse door zijn goedheid hulp had gekregen van hun vrienden in het bos, dat ze nooit meer hun neus durfde te laten zien in de wei van het landgoed.

EINDE

Dit verhaal is een vertaling van het Zweedse sprookje Pojken som aldrig var rädd van Alfred Smedberg. Het sprookje verscheen voor het eerst in de bundel Bland Tomtar och Troll (Onder Elfen en Trollen) in 1912. De illustraties zijn de originelen van John Bauer. In de Europese Unie rust er geen auteursrecht meer op het originele verhaal en de illustraties, omdat zowel de auteur als de illustrator meer dan 70 jaar geleden zijn overleden. Deze vertaling is beschikbaar onder de volgende licentie: Creative Commons, Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland-licentie.