Ik ben blij dat je even tijd hebt gevonden om kennis te maken met naaldkant. Deze vorm van kant steunt vooral op de handigheid van de maker. Wij hebben niet zoveel materiaal nodig:
schaar, blauw kaftpapier, prikker (eventueel een speld), katoenen doek, driegdraad
kantgaren (liefst vlasgaren nr. 30 om te Ieren, later kan men fijner nemen), naainaald, pincetje en een knoopsgatmesje
We beginnen met een eenvoudige tekening .
Deze tekening prikken we door op een blauw papier met een prikker. De afstand tussen twee prikgaatjes is 2 à 3 mm (in de bocht min en op een rechte lijn meer). Dit is nu het patroon.
We nemen ons stuk katoenen stof die we dubbel vouwen. Met een driegdraad, (liefst gekleurd) en een fijne naainaald naaien we ons patroontje vast op onze dubbelgevouwen doek met grote driegsteken.
Nu kunnen we traceren. We nemen een dubbelgevouwen kantdraad in de hand en een driegdraad in de naald. We beginnen te traceren aan het hartje van onze bloem als volgt: met de naald steken we van onderaan ons werk in een prikgaatje naar boven, we trekken de driegdraad erdoor en steken opnieuw in hetzelfde gaatje maar nu van boven naar onder, terwijl we erop letten dat onze dubbele kantdraad ertussen zit (in het eerste gaatje maken we onze dubbelgevouwen kantdraad vast aan de lus, bij de volgende gaatjes zit de dubbele kantdraad tussen de driegdraad). De driegdraad gaat dus dwars door de stof en het patroon en de kantdraad ligt er bovenop. De dubbele kantdraad volgt de lijnen van de geprikte tekening terwijl de driegdraad er telkens dwars door gaat als hechting. Gemeenschappelijke lijnen werken we als volgt af : we nemen één draad (van de twee) en brengen hem tot het einde van de gemeenschappelijke lijn, keren terug met die draad zodat er toch twee opliggen en naaien die vast, zo komen we terug bij de wachtende draad.
We "tekenen" onze bloem met één dubbeldraad. Indien nodig nemen we een andere maar dan overlappen we met de vorige. In naaldkant nooit knopen maken.
We kunnen met het kantwerk zelf beginnen. Vanaf nu naaien we niet meer dwars door alles heen, maar we maken bovenop het patroontje de kantsteken.
De eerste steek die we gaan Ieren is de platte steek. We beginnen aan de binnenkant, dus aan het hartje van de bloem en werken blad per blad. We nemen nu een draad van het kantgaren in onze naald (geen lange) en maken die vast aan de linker kant van het bloemblad. We maken van Links naar Rechts een rij knoopsgatsteken (insteken,omslaan,doortrekken) om de tekendraad (onze dubbele draad) heen. Bij kantwerken steken we de naald altijd van ons weg, niet naar ons toe zoals bij gewoon naaien. We zijn R aangekomen. We steken om de tekendraad heen en spannen onze draad juist boven de steken naar L toe en bevestigen die terug aan de tekendraad maar nu L We maken terug knoopsgatsteken van L naar R en steken in iedere voorgaande steek, er zorg voor dragend dat de gespannen draad ertussen zit. R aangekomen spannen we terug onze draad naar L en werken zo rij na rij het gehele blaadje af. We moeten er vooral op letten dat we elke keer op het einde van de rij onder de tekendraad steken. We minderen door 1 steek over te slaan en meerderen door 2X in dezelfde steek te naaien. Om een nieuwe draad te nemen, steken we hem vast langs de tekendraad dus nooit midden het werk vernieuwen. We werken nu blaadje na blaadje af tot de bloem geheel is opgevuld.
We hebben nu allemaal ons bloempje gemaakt. We gaan het afwerken. Dit noemen we borduren.
We maken onze draad vast aan de rand van de bloem samen met een dubbele draad. We werken af met de cordonsteek. Dit is een knoopsgatsteek waartussen de dubbele draad zit zodat er reliëf ontstaat dit is een dikte aan de rand. Aan de gemeenschappelijke lijn werken we zoals bij het traceren
Zo borduren we gans onze bloem af. De laatste draad leggen we vast op de rand,dus aan ons borduursel, maar aan de achterkant.
Ons kantwerkje is af maar ons werk is nog niet gedaan. We nemen ons schaartje of beter nog het knoopsgatmesje en knippen de driegdraadjes tussen de twee lagen van onze katoenen doek door. Als alles is doorgeknipt dan kunnen we ons kantwerkje eraf halen. We hebben dan nog enkel de driegdraadjes uit het werkje te trekken. Dit noemen we pluizen. Dit gaat het eenvoudigst met een pincetje.
Tegen volgende les prikken en traceren we hetzelfde bloempje nog eens zodat we een andere steek kunnen Ieren.
De steek die we vandaag leren heet fries. We hebben fries met twee beentjes en fries met drie beentjes. Met deze steek werken we van L naar R en van R naar L dus heen en weer.
We beginnen ons blaadje op dezelfde plaats als vorige keer.
We werken als volgt: twee knoopsgatsteken -een lus- twee knoopsgatsteken - een lus en zo verder tot we de tekendraad bereiken. De teruggaande toer is twee knoopsgatsteken in de lus van vorige toer en 1 lus boven de twee steken. Zo werken we verder, rij per rij tot het blaadje is opgevuld.
We werken de bloemblaadjes één voor één af. Het hartje vullen we op met fries met drie beentjes, dus drie knoopsgatsteken inplaats van twee. Vervolgens borduren, knippen en tenslotte pluizen.
Vandaag proberen we een andere tekening
Dus we prikken en traceren. De bloempjes elk apart evenals de rondjes en daarna de omtrek in een effen lijn. We vullen de achtergrond op met gazé of de Brusselse steek, alles wat buiten de bloempjes en gaatjes en binnen het ovaal ligt.
Gazé is als fries maar met één beentje of anders gezegd bestaat uit lussen alleen.
We werken heen en weer. Dus van L naar R en van R naar L. We vullen daarna de bloempjes op naar keus met plat, fries met 2 beentjes of fries met 3 beentjes. We kunnen ook de drie steken gebruiken zodat de blaadjes verschillend zijn.
In de rondjes gaan we een wieltje plaatsen.
We steken met onze naald onder de tekendraad van L naar R en vormen zo een diagonaal. We doen het ook van onder naar boven en nog eens in schuine richting. Het middelpunt verstevigen we door twee maal rond te weven dus draad op en af. De zijden van ons wieltje (spaken) werken we af door een paar maal met de draad er rond te draaien. Indien er in een patroontje een groter wieltje voorkomt dan mogen we de zijden omgeven met een knoopsgatsteek.
We borduren rond de 3 rondjes en dan de bloemetjes.
We werken ons sierkleedje af met borduursel met picot.
We beginnen op dezelfde wijze als borduren dus met dubbele draad en maken v.b. 10 steken en dan een picot als volgt: we nemen een stukje losse draad in ons andere hand zover van de kant af zoals het picotje lang moet zijn. Met onze naald steken we dan om dit draadje heen een paar maal zodat er een verbinding ontstaat tussen het losse draadje en het werk. De afstand van het draadje naar het werk overnaaien we met de knoopsgatsteek 3-4-5 steken naargelang de lengte. We trekken voorzichtig het losse draadje eruit. Daarna borduren we terug 10 steken en maken opnieuw een picot. Zo werken we gans de boord rond.
Ons werk is af. We knippen en pluizen.
We prikken en traceren een nieuw werkje
Een blaadje van de bloem gaan we opvullen met plat met point-claire.
We beginnen met gewoon plat tot het eerste tekentje dus tot waar we een gaatje gaan maken. Dit doen we door onze spandraad niet volledig naar de overkant te spannen dus niet volledig naar L maar tot op de plaats waar we ons gaatje gaan maken, dus op die plaats insteken en dan verder spannen naar L. Van L naar R maken we gewoon onze knoopsgatsteken tot op de plaats waar onze draad is ingestoken. Daarboven maken we een lus en tenslotte werken we verder met knoopsgatsteken tot we R bereikt hebben. We spannen terug onze spandraad tot aan de lus, daar winden we de draad twee maal er rond en spannen we verder naar L. Dit herhalen we totdat de rij gaatjes is afgewerkt.
We kunnen ook in de lengte werken. Dan zijn onze gaatjes op één rij gelegen zodat we onze spandraad verschillende keren moeten onderbreken. De volgende toer is dan steeds lussen en daarna kan men dan verder het werk gewoon met plat afmaken.
De andere blaadjes vullen we op met fries met twee beentjes en fries met drie beentjes. Het hartje met gazé en elke tweede figuur aan de buitenrand met gazé.
Vandaag werken we de oversteeksels af (stokjes). Dit is gewoon de tekendraden omnaaien met de knoopsgatsteek. Indien we reliëf willen, dan gaan we eerst over en weer met onze draad waarmee we bezig zijn zodat we 4 draden kunnen overnaaien. De figuurtjes aan de rand die nog niet gedaan zijn, gaan we opvullen met plat met een vliegske. We werken zoals met point-claire, maar inplaats van gaatjes op één rij maken we gaatjes in een ruitje dus 1-2-1.
1 gaatje voorbereiden met spandraad (R naar L)
2 gaatje maken door lus (L naar R)
3 afwerken, de lus 2X omwinden met spandraad (R naar L) terzelfdertijd de twee gaatjes aan weerszijden voorbereiden
4 gaatje maken, 2 knoopsgatsteken in lus van vorige toer, gaatje maken (Lnaar R)
5 de twee gaatjes elk twee maal omwinden, terzelfdertijd het gaatje tussen
de twee vorige voorbereiden (R naar L)
6 gaatje maken door lus; in vorige lussen elk 2 steken (L naar R)
7 gaatje afwerken door 2X omwinden (R naar L)
8 gewoon verder werken en in de lus van vorige toer 2 steken (L naar R)
In het hartje van onze bloem gaan we een paar bolletjes maken. We prikken een speld op de plaats waar we het bolletje willen. We steken onze draad vast aan de gazé van de ondergrond. Opgelet, geen papier of stof raken. We draaien onze draad 3 maal rond de speld. Zo hebben we ons rondje waarlangs we dan de knoopsgatsteek maken. Halverwege kunnen we gemakshalve de speld eruit halen. Het spreekt vanzelf dat dit het gemakkelijkst met een fijne draad gebeurd.
Het afgewerkte rondje komt zo bovenop de gazé te liggen. Zo maken we er enkele volgens eigen inzicht.
Nu kunnen we de bloem en.de buitenrand borduren. Het werk is af,we knippen en pluizen.
We prikken en traceren de vlinder voor de laatste steek
We gaan een deeltje van de vlinder in cannies doen.
Deze steek gaat als volgt: eerste rij fries met vier beentjes, de volgende fries met drie beentjes op de vorige vier en daarop een rij met één beentje op de vorige drie. Deze rijen herhalen maar nu boven de lussen. Dus de groepjes steken wisselen af en liggen niet opeen. Bij de randen van de vlinder, die we met plat opvullen, gaan we vooral opletten dat we bijtijds meerderen. We werken onze vlinder af zoals er is aangeduid.
Borduren,knippen en pluizen en klaar is Kees.
Enkele raadgevingen
Gebruik gekleurd driegdraad omdat het gemakkelijker pluizen is.
Gebruik bij het kantwerken geen al te lange draden omdat die te vlug verslijten
Indien het werkje vuil is dan nooit wassen maar een tijdje laten inweken in lauw water met zachte zeep. Goed afspoelen en op een kussen vastspelden in de juiste vorm en laten drogen. .
Bij het traceren moet de tekening een aaneengesloten lijn vormen en nooit vergeten de steken binnen de tekening aan de tekendraad vast te naaien, anders valt het werkje totaal uiteen bij het losmaken van het patroontje.
Nu hebben we de klassieke steken van de Olsense naaldkant geleerd. We kunnen verder klassiek werken met oude patroontjes of nieuwe gelijkaardige of we kunnen de moderne toer opgaan d.w.z. met de klassieke steken een eigen creatie tot stand brengen door de nodige fantasie te gebruiken. We moeten er wel op letten dat de tekening waarvan we een patroontje maken, zeer eenvoudig van lijn is dus stilistisch.
Ik wens je verder succes en ben altijd tot hulp bereid.