Geld, herfst, droefenis:
het is tijd voor Philip Larkin
door Arjan Peters
De Volkskrant, 17 oktober 2008
En dan dus ook nog leuke tekeningetjes maken, zoals blijkt uit de september-aflevering (nr. 5) van het aloude Amerikaanse tijdschrift Poetry. Krabbels, doedels, gemaakt tijdens vergaderingen, in brieven aan zijn vriend Jim Sutton, en een lieve tekening voor zijn benedenbuurmeisje dat Larkin sterkte had gewenst toen hij in 1961 in het ziekenhuis van Hull lag: ‘Dear Deborah, This is me having my temperature taken, and not liking it. With love from Philip Larkin.’
Kale man met bril ligt argwanend in bed, thermometer steekt uit zijn mond, grijnzend komt een ziekenbroeder op hem af, naald in de aanslag.
Conservatisme is dan niet bevorderlijk voor het onbevangen beoordelen van muzikale improvisaties, maar heeft wel tot mooie gedichten geleid.
Nadat ik om Larkins tekeningen had gegrinnikt, zette ik Poetry in de kast, waar mijn oog viel op Sneeuw valt op een zondag in april, de bloemlezing die Harry G. de Vries in 2003 vertaalde voor Wagner & Van Santen. Meteen raak.
‘Geld heeft klaarblijkelijk iets met het leven’, las ik in De Vries’ vertaling van ‘Money’: ‘Ze hebben in feite veel gemeen, kan men je vertellen:/ Jong-zijn valt niet tot na je pensioen uit te stellen,/ En hoezeer je de bank ook je poen laat beheren,/ Op het eind kun je je daarvan net laten scheren.’ Bij Philip Larkin was het altijd al crisis.
‘Ik luister naar het zingen van geld. Het heeft wat/ Van neerzien uit balkondeuren op een provinciestad,/ De sloppen, het kanaal, de kerken vol dwaze praal toevend/ In de avondzon. Het is intens bedroevend.’ Dat schreef Larkin in 1973.
Uiteraard was hij ook thuis in de herfst, jaargetij van de opgestoken kraag en het uitschudden van alle bloei. Dat had Larkin van zijn moeder, die ook rustiger werd als de regens neerkwamen.