31-36

Oefening 31

Oefening 32

Oefening 33

Hoe laat vertrekt de trein naar Amsterdam?

Hoe zag hij eruit?

Hoe zat dat ook alweer?

Hoeveel kost dat?

Hoeveel mensen heb je uitgenodigd?

Hoeveel verdien jij per uur?

Hoge bomen vangen veel wind.

Iedereen kiest zelf een opleiding

Iedereen wil in augustus op vakantie

Iemand de laan uitsturen.

Iemand die naar het bos liep was later verdwaald.

Iemand die veel geld heeft is rijk.

Iemand voor het karretje spannen.

Ik begrijp het formulier niet helemaal.

Ik begrijp het niet.

Ik beloof je morgen te bellen.

Ik ben aan een kopje koffie toe.

Ik ben aan het schrijven.

Ik ben bezig met een examen.

Ik ben bezig met het plafond van mijn huis te verven.

Ik ben bezig met het schilderen van mijn huis.

Ik ben bezig met schrijven.

Ik ben blij dat het erop zit.

Ik ben de hele dag aan jou aan het denken.

Ik ben de hele dag bezig met aan je te denken.

Ik ben een examen aan het maken.

Ik ben eindelijk achter de waarheid gekomen.

Ik ben er niet in geĂ¯nteresseerd.

Ik ben erg op hem gesteld.

Ik ben erg sportief aangelegd.

Oefening 34

Oefening 35

Oefening 36

Ik ben goed in dictee en rekenen.

Ik ben het plafond van mijn huis aan het verven.

Ik ben iemand die snel kan beslissen.

Ik ben in het bezit van een nieuwe fiets.

Ik ben in Marokko geboren, maar ik woon er niet meer.

Ik ben klaar met mijn werk.

Ik ben mijn portemonnee verloren.

Ik ben mijn stem kwijt

Ik ben na de les naar huis gegaan.

Ik ben niet tevreden met dit cijfer.

Ik ben niet van plan om te stoppen met leren.

Ik ben trots op mijn zoon.

Ik ben vanavond laat thuis, ik moet overwerken.

Ik ben vandaag naar het park gelopen.

Ik ben voor mijn examen geslaagd.

Ik ben zeker van mijn zaak.

Ik bestel een spijkerbroek uit de catalogus.

Ik breng mijn fiets naar de fietsenmaker.

Ik denk dat het bijna twaalf uur is.

Ik denk dat we naar rechts kunnen.

Ik denk niet dat we nog op tijd komen.

Ik doe de afwas nadat we gegeten hebben.

Ik doe er wel een papiertje om.

Ik doe het voor de grap.

Ik draag niet graag een zware tas.

Ik durf niet in het water te duiken.

Ik fiets elke dag ongeveer een uur.

Ik ga altijd door de week een keer zwemmen.

Ik ga even bloemen kopen.

Ik ga lopend naar de bakker.