Welkom op de WIKI-pagina over brandwonden en depressie. Brandwonden kunnen niet alleen fysieke gevolgen hebben, zoals pijn en littekens, maar ook grote emotionele impact hebben, zoals gevoelens van angst en depressie. Deze pagina geeft informatie over de relatie tussen brandwonden en depressie.
Deze WIKI-pagina bestaat uit 3 delen. In het eerste deel wordt informatie gegeven over brandwonden, de oorzaken ervan en hoe ze behandeld worden. Het tweede deel gaat over depressie, de relatie met brandwonden en de behandelmogelijkheden voor depressie. Het laatste deel bespreekt de invloed van brandwonden op depressie, hoe depressie wondherstel negatief kan beïnvloeden, het effect van antidepressiva op het herstel van brandwonden, en de rol van leeftijd en geslacht bij psychologische behandeling van mensen met brandwonden. Ten slotte worden de conclusies en aanbevelingen besproken.
Deze WIKI is geschreven door studenten van de Master Medische Psychologie aan Tilburg University, als onderdeel van het vak Psychofarmacologie. De pagina is bedoeld om informatie te geven aan brandwondpatiënten, hun familie, professionals en andere geïnteresseerden. Houd er rekening mee dat deze informatie niet compleet is en na de publicatie in mei 2025 niet meer wordt bijgewerkt. Als u vragen heeft, raden we u aan om contact op te nemen met uw (huis)arts.
a AI gegenereerde afbeelding
Geschreven door: Vera de Bresser, Kirsten Elshout, Xin Schulpen en Anne Vissers
Inhoudsopgave
Bij een brandwond raken een of meerdere huidlagen beschadigd [1]. Op basis van de grootte en diepte van de brandwond wordt onderscheid gemaakt tussen eerstegraads, tweedegraads en derdegraads brandwonden. Een eerstegraads brandwond is oppervlakkig en tast alleen de bovenste huidlaag, de epidermis of opperhuid, aan. De huid is vaak warm, rood, pijnlijk en soms gezwollen, maar er zijn geen blaren aanwezig [2-3]. Een voorbeeld hiervan is een zonverbranding. Bij een tweedegraads brandwond is, naast de epidermis, ook de tweede huidlaag, de dermis of lederhuid, aangetast. Hierbij treedt blaarvorming op. Een tweedegraads brandwond kan oppervlakkig of diep zijn. Bij een oppervlakkige tweedegraads brandwond is de dermis gedeeltelijk beschadigd. De huid is vaak glanzend rood/roze, zeer pijnlijk en vochtig. Bij een diepere tweedegraads brandwond is de beschadiging van de dermis ernstiger. De huid is rood en/of wit, minder vochtig en minder pijnlijk dan een oppervlakkige tweedegraads brandwond. Doordat zenuwen beschadigd zijn bij diepere tweedegraads brandwonden ervaren mensen minder pijn [2]. Ook kan er littekenvorming plaatsvinden bij tweedegraads brandwonden. Bij een derdegraads brandwond zijn zowel de opperhuid als de lederhuid volledig beschadigd en is ook het onderhuidse vetweefsel aangetast. De huid is geel tot donkerbruin of zwart, droog en leerachtig. Doordat de zenuwen zijn beschadigd, is er nauwelijks sprake van pijn [2-3]. Zie figuur 1 voor een visuele weergave van de verschillende typen brandwonden.
Figuur 1 Overzicht van de verschillende typen brandwonden en de betrokken huidlagen
aAangepast overgenomen van EVAC [4]
Jaarlijks gaan ongeveer 92.000 mensen in Nederland naar de huisarts vanwege een brandwond [2], waarvan circa 90% oppervlakkig is (eerstegraads of oppervlakkige tweedegraads) [5]. Daarnaast belanden gemiddeld 4.700 mensen per jaar op de spoedeisende hulp, waarvan 1.000 mensen worden opgenomen in het ziekenhuis voor verdere behandeling [5]. Ongeveer 900 mensen met ernstige brandwonden worden doorverwezen naar één van de drie brandwondencentra in Nederland [2]. Kleine kinderen tussen de 0 en 4 jaar lopen het vaakste brandwonden op. Daarnaast zijn mannen vaker betrokken bij brandwondongevallen dan vrouwen [3,6-7].
De incidentie verwijst naar het aantal nieuwe brandwondpatiënten binnen een bepaalde periode, meestal een jaar. Onderzoek laat zien dat wereldwijd zowel de incidentie als de ernst van brandwonden afnemen, net als de sterfte en de duur van ziekenhuisopnames, vooral in hoogontwikkelde landen, zoals Australië, Nederland en de Verenigde Staten [8]. Redenen hiervoor zijn toegenomen kennis over brandwonden, verbeterde behandelmogelijkheden, betere preventie en snellere doorverwijzing naar gespecialiseerde brandwondencentra [8].
Brandwonden kunnen op verschillende manieren ontstaan, en de oorzaak verschilt per leeftijdsgroep [3]. Bij kinderen tussen de 0 en 4 jaar ontstaan brandwonden het vaakst door hete vloeistoffen, zoals kokend water, thee of olie [7,9]. Dit type verbranding, ook wel vloeistofverbranding genoemd, vindt vaak plaats in huiselijke situaties en is goed voor gemiddeld 40% van de brandwonden [5]. Bij oudere kinderen en volwassenen komen vlamverbrandingen het vaakste voor, bijvoorbeeld door contact met open vuur of een barbecue, wat goed is voor ongeveer 45% van de brandwonden [7,9]. Naast deze vormen kunnen brandwonden ook worden veroorzaakt door straling (zoals zonverbranding), radioactiviteit, chemische stoffen, bevriezing en elektriciteit [5]. Veruit de meeste brandwondongevallen vinden in en rondom het huis plaats, met name in de keuken en badkamer [3,7]. Dit zijn plekken waar mensen regelmatig in contact komen met hete vloeistoffen, vlammen en elektrische apparaten.
De prognose, oftewel de verwachting van het beloop, en ernst van brandwonden worden bepaald door verschillende factoren, zoals de grootte, diepte en plaats van de brandwond, evenals de leeftijd van de persoon en eventuele bijkomende aandoeningen en complicaties [3]. De regel van Baux kan worden gebruikt om de overlevingskansen na een brandwond in te schatten. Hiervoor tel je de leeftijd (in jaren) op bij het percentage van het totaal verbrande lichaamsoppervlak (TVLO) [3]. Wanneer deze som 100 is, is de overlevingskans 50% en wanneer deze boven de 160 is, is de overlevingskans vrijwel 0% [3]. De regel van Baux wordt wereldwijd gezien als de best beschikbare methode om de ernst en prognose van brandwonden in te schatten [10].
Het TVLO kan ook worden gebruikt als hulpmiddel bij het bepalen van de benodigde eerste zorg en behandeling en dient als verwijscriterium naar een brandwondencentrum [5]. Om het TVLO in te schatten, worden de regel van 9 en de handmethode het vaakst gebruikt. Bij de regel van 9 wordt het lichaam verdeeld in delen die elk 9% van het TVLO vormen [7]. Van elk deel wordt een inschatting gemaakt hoeveel procent daadwerkelijk verbrand is, deze percentages worden bij elkaar opgeteld en vormen samen het TVLO. Zie figuur 2 voor een visuele weergave van de regel van 9. Bij de handmethode wordt het TVLO berekend door te bepalen hoeveel keer de hand van de patiënt (gelijk aan 1% van het lichaamsoppervlak) in de brandwond past [5]. De handmethode wordt aanbevolen bij een TVLO van minder dan 10%, terwijl de regel van 9 wordt aanbevolen bij een TVLO van 10% of meer [5].
Figuur 2 De regel van 9 [1]
aVanaf de leeftijd van 1 jaar wordt elk jaar 1% van het oppervlak van het hoofd afgetrokken en wordt 0,5% bij het oppervlak van beide benen opgeteld.
bBron: https://www.adrz.nl/app/uploads/2021/11/Adrz-Wond-Expertise-Centrum-protocol-brandwonden-PDF.pdf [1]
Een andere belangrijke voorspellende factor voor prognose bij brandwonden is inhalatieletsel. Dit is beschadiging van de luchtwegen door inademing van rook, giftige gassen of warmte [11]. Bij branden in afgesloten ruimtes, waar vaak hevige rookvorming plaatsvindt, kunnen de luchtwegen verbranden, opzwellen en blaren vormen [12]. De aanwezigheid van inhalatieletsel vergroot het risico op overlijden en de kans op langdurige ademhalingsproblemen en andere problemen.
Het doel van brandwondenbehandeling is het voorkomen van infecties en uitdroging en het beperken van de groei van bacteriën [13]. De methode van wondbehandeling is afhankelijk van de diepte, grootte en locatie van de brandwond.
Eerstegraads brandwonden kunnen worden behandeld met huidverzorgende en huidbeschermende middelen, zoals aftersun en vaseline. Behandeling van oppervlakkige tweedegraads brandwonden bestaat uit blaarbehandeling, lokale antibacteriële middelen (ook wel lokale therapeutica genoemd) en een gesloten verbandmethode. Blaarbehandeling houdt in dat de blaar afgedekt wordt met een verband, dat na ongeveer een week wordt verwijderd. Als de huid genezen is, kan de wond worden behandeld met bodylotion. Als de wond nog niet volledig genezen is, kan antibacteriële zalf worden gebruikt. Bij diepere tweedegraads brandwonden wordt de blaar niet behandeld en is ook een gesloten verbandmethode nodig. Bij een derdegraads brandwond is vaak een operatieve behandeling nodig [13].
Bij een gesloten behandeling, de gesloten verbandmethode, wordt de wond afgedekt van de buitenwereld om bacteriële besmetting te voorkomen en de genezing van het epitheel te bevorderen. Het epitheel is een laag cellen aan de buitenkant van het lichaam die je huid beschermt. Afhankelijk van de wond kunnen verschillende soorten verband worden gebruikt. Zie tabel 1 voor een overzicht van welk verband en welke behandeling wordt gebruikt bij de verschillende type brandwonden.
Van de lokale therapeutica is zilversulfadiazine crème (Flammazine) het meest gebruikte middel. Na het smeren van deze crème wordt de wond afgedekt met een niet-klevend gaas en een vochtvasthoudend verband om het genezingsproces te ondersteunen. Bij het gebruik van Flammazine kunnen verschillende bijwerkingen optreden, waaronder een lokaal branderig gevoel, pijn, huiduitslag, jeuk en eczeem [13-14].
Tabel 1 Wondbehandeling op basis van het type brandwond
aDeze tabel is gebaseerd op Ulrich, 2015 [13]
b In de tabel staan merknamen: bijvoorbeeld Opsite voor transparante folie, Duoderm voor hydrocolloïdverband, Aquacel voor hydrofiberverband en Flammazine voor zilversulfadiazine crème.
Bij brandwonden waarbij het TVLO groter is dan 20%, raakt het natuurlijke afweersysteem verzwakt. Hierdoor is de kans op een wondinfectie groter, wat de genezing kan vertragen en tot ernstige problemen kan leiden. Daarom wordt het gebruik van antibacteriële zalven, crèmes of wondverbanden aangeraden [13].
Voor brandwonden in gebieden waar van nature veel bacteriën voorkomen, zoals het genitale gebied, en voor brandwonden op sterk beweeglijke lichaamsdelen, zoals de hals en oksel, wordt geadviseerd om antibacteriële crèmes of zalven te gebruiken. Deze middelen helpen de bacteriële groei te remmen en de wond goed te laten genezen. Bij brandwonden op de behaarde hoofdhuid moet het haar eerst worden afgeschoren voordat er een lokaal therapeuticum, zoals een antibacteriële zalf, kan worden gebruikt. Door het afscheren van haren kan de brandwond beter genezen en wordt de kans op infecties kleiner. Daarnaast moet het hoofd dagelijks gewassen worden met shampoo voordat een nieuw verband kan worden aangebracht. Dit zorgt ervoor dat korstvorming wordt vermeden. Korsten kunnen namelijk het genezingsproces vertragen en kunnen zorgen voor littekenvorming [13].
Bij brandwonden kan jeuk optreden. De exacte prevalentie en onderliggende mechanismen van jeuk na brandwonden zijn niet helemaal duidelijk. Wel is bekend dat verschillende processen, zoals wondgenezing en rijping van littekenweefsel, bijdragen aan het ontstaan van jeuk bij brandwonden. Om jeuk te verminderen, kan een arts een antihistaminicum voorschrijven. Dit medicijn remt de werking van histamine, een stof die jeuk en allergische reacties kan veroorzaken. Hoewel dit medicijn effectief kan zijn bij het verlichten van jeuk, heeft het ook bijwerkingen, zoals sufheid en slaperigheid [15].
Brandwonden kunnen een ontstekingsreactie veroorzaken, waarbij irriterende stoffen vrijkomen die pijnvezels gevoeliger maken en stimuleren [16]. Hierdoor kunnen mensen met brandwonden veel pijn voelen. Voor de behandeling van pijn zijn verschillende pijnstillende medicijnen (ook wel analgetica genoemd) beschikbaar. Als eerste keus wordt paracetamol voorgeschreven, omdat dit effectief is en de minste bijwerkingen heeft [17-18]. Wanneer paracetamol niet voldoende helpt, kunnen NSAID’s (niet-steroïde ontstekingsremmende geneesmiddelen), zoals ibuprofen, diclofenac of naproxen worden voorgeschreven [17-18]. Deze middelen verminderen pijn en ontsteking door het enzym COX te blokkeren. COX helpt bij de aanmaak van prostaglandine. Prostaglandinen zijn hormoonachtige stoffen die bij een ontsteking vrijkomen en ervoor zorgen dat zenuwen gevoeliger worden voor (pijn)prikkels. NSAIDs kunnen echter ook bijwerkingen hebben, zoals hart- en vaatproblemen, maagdarmstoornissen, verminderde nierfunctie en huidreacties [16,18-19].
Wanneer paracetamol en NSAIDs onvoldoende effect hebben, kunnen opioïden zoals morfine, tramadol of oxycodon worden voorgeschreven. Opioïden werken door zich te binden aan opioïde receptoren in het centrale zenuwstelsel, de hersenen en het ruggenmerg. De belangrijkste opioïde receptoren zijn de µ-, κ- en δ-receptoren, waarbij met name de µ-receptor een rol speelt bij pijnstilling [20]. Activering van deze receptor remt de nociceptieve neurotransmissie (doorgeven van acute pijnsignalen door weefselbeschadiging), waardoor de pijnervaring vermindert of voorkomen wordt [20]. Het gebruik van opioïden brengt ook bijwerkingen met zich mee zoals duizeligheid, misselijkheid, hart- en vaatproblemen, hoofdpijn en maag-darm problemen. Bovendien kan langdurig opioïdegebruik leiden tot tolerantie en afhankelijkheid [18,21]. Bij langdurige of chronische pijn kunnen ook andere medicijnen worden gebruikt, zoals amitriptyline (tricyclisch antidepressivum, TCA), gabapentine (α2δ ligand) of duloxetine (serotonine-noradrenaline heropnameremmer, SNRI) [18,20,22]. De laatst genoemde pijnstillende medicijnen worden niet veel gebruikt voor brandwonden. Daarom wordt in deze WIKI niet verder op deze medicijnen ingegaan. Mocht u meer willen weten over deze medicijnen, verwijzen wij u door naar de NHG-standaard over pijn.
Bij de behandeling van brandwonden speelt voeding een belangrijke rol. In de eerste 2 dagen na een brandwond werkt de energieverbranding, ook wel stofwisseling genoemd, trager, maar na 5 dagen versnelt deze juist [23]. Deze versnelde stofwisseling kan tot een jaar aanhouden, waardoor mensen sneller lichaamsgewicht en spiermassa verliezen. Deze veranderingen worden veroorzaakt door verhoogde niveaus van stresshormonen en ontstekingswaarden, al is nog niet precies duidelijk hoe dit proces werkt [23]. Wel is duidelijk dat voldoende vocht, calorieën en eiwitten belangrijk zijn voor herstel [3,23]. Daarnaast zijn vitamine A, C en E, net als koper, zink en ijzer, belangrijk omdat ze de wondgenezing en het immuunsysteem ondersteunen [3]. Een diëtist kan helpen bij het opstellen van een passend dieetplan om het herstelproces te bevorderen.
Er zijn ook niet-medicamenteuze behandelingen voor pijn. Vooral bij kinderen wordt medicatie zoveel mogelijk beperkt vanwege mogelijke bijwerkingen. Een effectieve methode om pijn te verminderen is virtual reality (VR) [24]. Dit is een technologie waarbij iemand met een speciale computergestuurde bril in een virtuele wereld stapt. Kinderen kunnen bijvoorbeeld een spel spelen of een ontspannende/rustgevende omgeving bekijken. Hierdoor wordt hun aandacht afgeleid van de pijn, waardoor ze deze minder voelen. Uit onderzoek blijkt dat VR de pijn bij kinderen met brandwonden met 36% kan verminderen [25]. Naast pijnvermindering heeft VR nog andere voordelen voor brandwondpatiënten. Het zorgt voor een betere kwaliteit van leven en beweeglijkheid, omdat pijn hen minder belemmert in hun dagelijkse activiteiten. Bovendien denken mensen minder vaak aan hun pijn, wat het herstelproces positief beïnvloedt [26].
Psychologische zorg of psychosociale begeleiding kan worden ingezet als er een vermoeden is dat een brandwond expres, oftewel niet-accidenteel, is ontstaan. Dit is vooral belangrijk bij kinderen, en medisch professionals moeten hier alert op zijn. Onderzoek laat zien dat het percentage kinderen met niet-accidentele brandwonden in brandwondencentra sterk varieert, tussen de 1% en 35% [27]. De grote verschillen komen doordat er verschillende definities van kindermishandeling worden gebruikt. Een Nederlandse studie liet zien dat bij 9% van de opgenomen kinderen in een brandwondencentrum sprake was van een vermoeden van mishandeling of verwaarlozing, wat binnen de eerder genoemde range valt [28]. Bij twijfel over de oorzaak van een brandwond, dient doorverwijzing naar een brandwondencentrum overwogen te worden. In de richtlijn voor de eerste opvang van brandwondpatiënten staan kenmerken beschreven waarbij niet-accidentele oorzaken uitgesloten moeten worden [29]. Als u de precieze kenmerken wilt weten, verwijzen wij u door naar deze pagina [29].
Samenvatting Deel 1: Brandwonden
Bij brandwonden wordt het huidweefsel aangetast, waarbij ze op basis van de grootte en diepte worden ingedeeld in eerstegraads, tweedegraads en derdegraads brandwonden. Ze kunnen verschillende oorzaken hebben, komen bij alle leeftijden voor en ontstaan meestal in huiselijke situaties. De prognose hangt af van verschillende factoren zoals de grootte en diepte van de brandwond, de leeftijd van de patiënt en het eventueel optreden van inhalatieletsel. De behandeling bestaat uit het aanbrengen van verbanden, zilversulfadiazine crème en het verlichten van jeuk en pijn. Naast medicatie zijn goede voeding, virtual reality en psychosociale begeleiding, vooral bij niet-accidentele brandwonden, mogelijke interventieopties.
Dankzij de toegenomen overlevingskansen bij brandwonden krijgen steeds meer mensen de mogelijkheid om ook aandacht te besteden aan hun psychisch welzijn. Naast lichamelijk herstel kunnen ze moeilijkheden ervaren in het dagelijks leven en hun sociale omgeving. Dit vergroot de kans op mentale gezondheidsproblemen, zoals depressie en posttraumatische stressstoornis (PTSS), die vaak voorkomen bij mensen met brandwonden [30].
Depressie is een aandoening waarbij iemand zich langdurig somber voelt en weinig interesse of plezier heeft in dagelijkse activiteiten. Dit gevoel is bijna elke dag aanwezig en houdt het grootste deel van de dag aan [31]. Daarnaast kunnen mensen met depressie last hebben van veranderingen in eetlust of gewicht, slaapproblemen, trager bewegen, vermoeidheid, een gevoel van waardeloosheid, moeite met concentreren en soms zelfs gedachten aan de dood. De precieze symptomen van depressie zijn vastgelegd in de DSM-5, een handboek voor psychische aandoeningen [32].
Depressie bij mensen met brandwonden varieert per onderzoek, maar gemiddeld wordt geschat dat 30 tot 35% hiermee te maken krijgt [30-33]. Ter vergelijking: in de algemene bevolking heeft ongeveer 5% van de mensen depressie [34]. Dit betekent dat mensen met brandwonden een veel hoger risico lopen op het ontwikkelen van een depressie.
Verschillende factoren kunnen invloed hebben op het ontstaan van depressie na een brandverwonding. Sommige mensen lopen hierdoor meer risico dan anderen [33]. Er is onderzoek gedaan naar veel verschillende factoren, maar een aantal veelvoorkomende risicofactoren staan hieronder uitgelicht:
Geslacht
Vrouwen hebben een hoger risico op depressie, net zoals in de algemene bevolking. Hier is nog geen duidelijke oorzaak voor gevonden, maar hormonen en sociale factoren zoals rolverdeling en werkomgeving kunnen een rol spelen [35].
Opleidingsniveau
Mensen met een lager opleidingsniveau hebben een verhoogd risico op depressie. Een hogere opleiding werkt mogelijk beschermend door diverse gezondheidsvoordelen, al is het exacte mechanisme nog onduidelijk [36].
Mentale gezondheid voor de verwonding
Bestaande psychische problemen vergroten het risico op depressie na een brandwond. Door de extra uitdagingen kan de impact groter zijn bij mensen met een eerdere kwetsbaarheid [37].
Ernst en locatie van de brandwond
Ernstige brandwonden of brandwonden op het hoofd of de nek vergroten het risico op depressie. Patiënten met ernstige brandwonden hebben vaak langdurige ziekenhuiszorg en revalidatie nodig, wat hun psychologisch welzijn negatief beïnvloedt. Een langere opname kan ook de terugkeer naar het dagelijks leven, zoals werk en sociale contacten, bemoeilijken [37].
Persoonlijkheidstrekken
Mensen die angstig of onzeker zijn in sociale situaties en zich van nature meer zorgen maken, lopen een groter risico op psychische problemen na een brandwond. Daarentegen kunnen extraversie, optimisme en het gevoel controle te hebben over het eigen leven helpen bij een betere mentale verwerking en aanpassing aan de nieuwe situatie [38].
Patiënten met brandwonden ervaren diverse uitdagingen in de verschillende fasen van het genezingsproces. Deze kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van depressie [39]. Deze fasen zijn weergegeven in figuur 3.
Acute fase (ziekenhuisopname en wondgenezing)
In de eerste fase van herstel ligt de focus vooral op medische zorg, maar patiënten kunnen daarnaast te maken krijgen met angst, pijn, delirium en rouw.
Angst - wordt meestal veroorzaakt door onzekerheid over de toekomst of door de vrees voor pijnlijke medische behandelingen [39].
Pijn - vooral tijdens langdurige ziekenhuisopnames en pijnlijke wondverzorging [39].
Delirium - dit is een toestand van verwardheid die kan optreden na een ingrijpende medische situatie, zoals een brandwond [39]. In 3.5 wordt hier meer aandacht aan besteed.
Rouw - als gevolg van het verlies van dierbaren, beschadigde persoonlijke bezittingen of veranderingen aan het lichaam door de brand [40].
Overgang naar revalidatie
Tijdens de overgang van acute zorg naar revalidatie kan onrust ontstaan, omdat patiënten te maken krijgen met fysieke beperkingen en veranderingen in hun uiterlijk [41]. Deze veranderingen kunnen zorgen voor angst over hoe anderen hen zullen zien en kunnen het zelfbeeld beïnvloeden. In een samenleving die veel waarde hecht aan uiterlijk, kan het moeilijk zijn om met littekens te leven [40]. Veel mensen met brandwonden ervaren onzekerheid over hun lichaam. Onderzoek laat zien dat onzekerheid over het lichaam en sociale uitsluiting belangrijke factoren zijn die depressieve klachten kunnen veroorzaken [42]. Deze gevoelens kunnen soms jarenlang aanhouden, zelfs na fysieke genezing [43].
In deze fase is er vaak meer tijd en ruimte voor de psychologische impact om door te dringen. Patiënten kunnen zich geschokt voelen en angst hebben over pijn, de mogelijkheid van overlijden, het achterlaten van familie, schuldgevoelens en onzekerheid over de toekomst, zoals werk en sociale relaties. De rouw kan verergeren doordat patiënten beseffen dat het leven zoals ze dat kenden, mogelijk niet meer terugkomt. Deze gevoelens kunnen leiden tot depressieve klachten zoals hulpeloosheid, hopeloosheid, eenzaamheid, slaapproblemen en zelfs gedachten aan zelfdoding [44].
Terugkeer in de samenleving
Na de revalidatie begint de terugkeer naar het dagelijks leven. Patiënten worden geconfronteerd met fysieke en psychologische beperkingen en moeten een nieuwe balans vinden [44]. Dit vraagt om het omgaan met psychosociale uitdagingen, zoals het aanpassen aan een nieuwe rol en het omgaan met onzekerheid. Daarnaast ervaren veel patiënten fysieke klachten door de nasleep van de medische behandeling [30].
Figuur 3 Psychische ontwikkelingen na een brandverwonding
a Afbeelding door de auteur
Het combineren van de fysieke gevolgen van brandwonden met het dagelijks leven kan een grote uitdaging zijn. Veel patiënten ervaren na een brandverwonding beperkingen in het fysieke functioneren, extreme vermoeidheid en aanhoudende pijn. Deze klachten kunnen de kwaliteit van leven enorm beïnvloeden, bijvoorbeeld doordat werken moeilijker wordt en financiële problemen kunnen ontstaan. Dergelijke omstandigheden kunnen ook invloed hebben op de mentale gezondheid en dus op depressieve gevoelens [33].
Depressieve gevoelens komen relatief vaak voor na een brandverwonding en kunnen extra zwaar wegen in de eerste zes tot twaalf maanden van het herstel. In deze periode geeft ongeveer een kwart tot een derde van de patiënten aan te worstelen met gedachten aan zelfdoding [45]. Wereldwijd vormt zelfdoding de vierde belangrijkste doodsoorzaak bij jongeren tussen de 15 en 29 jaar [34]. Voor mensen die een brandwond hebben meegemaakt, vraagt het herstelproces dus niet alleen aandacht voor het lichaam, maar ook voor het emotionele welzijn.
Als een medisch professional vermoedt dat een patiënt met brandwonden last heeft van depressieve klachten, wordt de patiënt doorverwezen naar een psycholoog [29]. Deze psycholoog gaat in gesprek met de patiënt om beter te begrijpen wat er speelt en welke hulp nodig is. Hier wordt rekening gehouden met de klachten waar een patiënt mee kampt en ook de context waar dit in afspeelt. Deze factoren zijn weergegeven in figuur 4.
Tijdens de diagnostische fase is het van belang dat patiënten de mogelijkheid krijgen om hun verhaal te delen, zodat er niet alleen naar de klachten en symptomen wordt gekeken. De classificatie van een depressie is gebaseerd op de DSM-5, een classificatiesysteem waarin artsen en psychologen kijken naar verschillende symptomen [46]. De verschillende klachten worden zorgvuldig uitgevraagd, soms met behulp van vragenlijsten. Er wordt ook gekeken hoe ernstig de klachten zijn en wat de verwachting is voor herstel. Daarnaast wordt standaard gevraagd of iemand suïcidale gedachten heeft, zodat er indien nodig extra hulp kan worden geboden. Er wordt tijdens het stellen van een diagnose altijd rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden, zoals achtergrond, cultuur, gender, familie, opleiding, werk en sociale omgeving [47].
Bij het vaststellen van depressie is het belangrijk om ook te kijken naar lichamelijke aandoeningen, zoals brandwonden, omdat deze invloed kunnen hebben op hoe je je voelt [29]. Het vaststellen van depressie bij brandwondpatiënten kan lastig zijn, omdat sommige klachten van brandwonden lijken op symptomen van depressie. Bijvoorbeeld, problemen met slapen, vermoeidheid en veranderingen in eetlust komen zowel voor bij depressie als door de gevolgen van brandwonden [48]. Het is daarom mogelijk dat er tijdens het diagnostisch proces een arts wordt betrokken, zodat gekeken kan worden hoe de lichamelijke klachten samenhangen met de depressieve symptomen [46].
De diagnostiek van depressie bij kinderen en jongeren lijkt op die bij volwassenen, maar is uitgebreider. Er wordt informatie verzameld uit verschillende bronnen, zoals ouders/verzorgers, gezinsleden en school, wat meer tijd en langere sessies kan vergen.
Bij jonge kinderen wordt vaak gebruikgemaakt van spel en het observeren van gedrag, terwijl kinderen vanaf 8 jaar meer in gesprekken worden onderzocht. De klachten worden vergeleken met wat normaal gedrag is voor hun leeftijd en persoonlijkheid. Ook wordt gekeken naar hoe de symptomen het dagelijks functioneren en het welzijn van het kind beïnvloeden om de diagnose te stellen [47]. Deze factoren zijn weergegeven in figuur 4.
Figuur 4 Overwegingen bij een psychische diagnose; kind- en jeugdspecifieke kenmerken in het groen
a Afbeelding door de auteur
De medicijnen die worden gebruikt bij depressie worden antidepressiva genoemd. Deze medicijnen beïnvloeden de werking van bepaalde neurotransmitters in de hersenen. Neurotransmitters zijn stoffen die signalen doorgeven tussen zenuwcellen (neuronen) en spelen een belangrijke rol in ons gedrag en stemming. In de video hiernaast wordt uitgelegd hoe deze neurotransmitters werken, met behulp van beelden.
Bij depressie zijn de neurotransmitters serotonine en noradrenaline (norepinefrine) van belang. Deze stoffen worden doorgegeven van de ene naar de andere zenuwcel via een kleine ruimte, de synaps [21]. Wanneer een neurotransmitter een signaal afgeeft, kan deze op verschillende manieren worden verwerkt:
Reageren op receptoren van de volgende zenuwcel en zo een bepaald effect veroorzaken.
Afgebroken worden.
Heropgenomen worden door de oorspronkelijke cel, zodat hij opnieuw gebruikt kan worden [21]. .
Antidepressiva werken door deze processen te beïnvloeden, maar ieder op zijn eigen manier.
Voordat er antidepressiva worden voorgeschreven, bespreekt de behandelaar samen met de patiënt verschillende zaken, zoals mogelijke bijwerkingen, de verwachte werking van het medicijn, hoe goed het wordt verdragen, en de interactie met andere medicijnen of aandoeningen [46].
a Bron: Juf Danielle, 2017 Neurotransmitters [Video]. Beschikbaar op: https://www.youtube.com/watch?v=Q03B3SfpKE8
Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI's) worden vaak voorgeschreven en zijn het meest effectief bij het verminderen of voorkomen van depressie en PTSS bij patiënten met brandwonden. SSRI's werken door de heropname van serotonine te blokkeren. Dit zorgt ervoor dat serotonine langer in de ruimte tussen de zenuwcellen blijft, waardoor het langer effect kan hebben op de receptoren in de volgende zenuwcel. Dit kan helpen om depressieve klachten te verlichten [44].
Voorbeelden van SSRI’s zijn:
Citalopram
Sertraline
Escilatopram
Fluoxetine
Mogelijke bijwerkingen staan genoemd in figuur 5 [49].
Tricyclische antidepressiva (TCA's) zijn medicijnen die werken door de heropname van serotonine en noradrenaline te blokkeren, op een vergelijkbare manier als SSRI's [44].
Voorbeelden van tricyclische antidepressiva zijn:
Amitriptyline
Amoxapine
Doxepin
Desipramine
Nortriptyline
Protriptyline
Tripipramine
Hoewel TCA’s vroeger veel werden voorgeschreven, worden ze tegenwoordig niet meer als eerste keuze beschouwd. Dit komt door hun bijwerkingen en de beschikbaarheid van veiligere alternatieven [29]. Deze bijwerkingen zijn genoemd in figuur 5 [50].
Een schematisch overzicht van de medicamenteuze behandeling is weergegeven in figuur 6.
Figuur 5 Overzicht van bijwerkingen per antidepressivum
a Afbeelding door de auteur
Er zijn verschillende soorten psychotherapie die kunnen helpen bij depressie [29]. Echter is er nog onvoldoende bewijs om te bepalen welke therapie het beste werkt voor mensen met brandwonden. Daarom kan de aanpak per zorgverlener verschillen. Net als bij medicatie bespreken de patiënt en de behandelaar samen de mogelijkheden, zodat er een weloverwogen keuze kan worden gemaakt [46].
Bij elke vorm van psychotherapie is een goede band tussen de patiënt en de behandelaar belangrijk. Vertrouwen en openheid zorgen ervoor dat de patiënt zich veilig voelt en gevoelens durft te delen. Vaak begint de therapie met uitleg over depressie en de behandelopties, dit noem je psycho-educatie. Dit helpt de patiënt beter te begrijpen wat er gebeurt en geeft handvatten om actief mee te werken aan het herstel [39].
Hieronder worden drie behandelingen besproken die de meeste wetenschappelijke onderbouwing hebben voor de behandeling van depressie bij mensen met brandwonden. Voor meer informatie over behandelingsopties, zie 3.4.
Cognitieve gedragstherapie (CGT)
Cognitieve gedragstherapie (CGT) is de meest aanbevolen behandeling voor depressie, omdat het bewezen effectief is in het verminderen van sombere gevoelens, ook bij mensen met brandwonden [29,51]. CGT kan je helpen begrijpen hoe gedachten, gevoelens en lichamelijke reacties elkaar beïnvloeden. Met oefeningen en opdrachten leer je anders denken en doen. Door te focussen op zowel je gedachten als je gedragspatronen, werk je stap voor stap aan verbetering [52].
Mindfulness Based Cognitieve Therapie (MBCT)
Mindfulness-Based Cognitive Therapy (MBCT) wordt aanbevolen bij depressie wanneer een patiënt al eerder cognitieve gedragstherapie (CGT) heeft gevolgd. MBCT combineert cognitieve therapie met mindfulness-meditatie. Cognitieve therapie richt zich op het onderzoeken en veranderen van negatieve denkpatronen, om zo gevoelens en gedrag positief te beïnvloeden [52]. In combinatie met mindfulness-meditatie kan het je helpen om vaardigheden te ontwikkelen waarmee je, zonder oordeel, meer bewust wordt van negatieve gedachten, gevoelens en lichamelijke sensaties [53].
Onderzoek toont aan dat mindfulness mensen met brandwonden helpt zich beter aan te passen en minder last te hebben van psychische en sociale klachten [54]. Het verbetert de kwaliteit van leven en kan effectief depressie behandelen [55].
Acceptance and Commitment Therapie (ACT)
Acceptance and Commitment Therapy (ACT) is een behandelmethode die mensen helpt om flexibel om te gaan met obstakels in hun leven. Dit wordt ook wel acceptatie genoemd. ACT richt zich erop dat mensen kunnen blijven focussen op wat voor hen écht belangrijk is, ondanks moeilijkheden. Dit proces wordt commitment genoemd [56]. Hoewel er nog maar weinig wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de effecten van ACT bij patiënten met depressie en brandwonden [57], wijzen eerdere studies erop dat deze therapie kan bijdragen aan een vermindering van lichaamsontevredenheid en het ontwikkelen van een positiever zelfbeeld [58]. Dit kan vooral belangrijk zijn voor patiënten met zichtbare brandwonden, waarbij onzekerheden over het uiterlijk vaak een grote rol spelen.
Een schematisch overzicht van de niet-medicamenteuze behandeling is weergegeven in figuur 7.
Bij kinderen en jongeren met een depressie wordt vanaf 8 jaar altijd gestart met een psychologische behandeling. Pas als deze behandeling na een aantal sessies onvoldoende resultaat oplevert, of in geval van een ernstige depressie waarbij op korte termijn weinig verbetering wordt verwacht, kan medicatie worden overwogen. Tijdens het gebruik van medicatie wordt altijd psychotherapie of psychologische begeleiding gevolgd. Vanwege de mogelijke bijwerkingen wordt medicatie slechts in beperkte mate voorgeschreven. Fluoxetine is de eerste keuze, gevolgd door sertraline en citalopram als tweede keuze, binnen de geregistreerde SSRI's voor depressieve stoornissen bij jongeren onder de 18 jaar [46].
Alle psychotherapeutische behandelingen die bij volwassenen effectief zijn, kunnen, met de juiste aanpassingen, ook voor kinderen en jongeren goed werken. Bij kinderen en jongeren is het vaak belangrijk om de ouders/verzorgers actief te betrekken. Samen wordt gekeken naar een behandeling die goed aansluit bij hun ervaringen, wensen, motivatie, culturele achtergrond en eerdere behandelingen [46].
Net als bij volwassenen krijgen ook kinderen en jongeren psycho-educatie, waarbij zij uitleg krijgen over depressie en de verschillende behandelmogelijkheden. Bij kinderen en jongeren is het daarnaast essentieel dat de hulpverlener ook de ouders/verzorgers, andere gezinsleden en de school goed informeert over depressie. Dit omvat uitleg over de signalen die kunnen wijzen op verslechtering of complicaties, zoals suïcidaliteit, psychose, zelfverwaarlozing en zelfbeschadiging. De hulpverlener biedt ook advies aan de ouders/verzorgers over hoe zij hun kind het beste kunnen ondersteunen tijdens de behandeling [46].
Figuur 6 Medicamenteuze behandeling van depressie bij volwassenen en bij kinderen / jongeren
a Afbeelding door de auteur
Figuur 7 Niet-medicamenteuze behandeling van depressie bij volwassenen en bij kinderen / jongeren
a Afbeelding door de auteur
Samenvatting Deel 2: Depressie bij brandwonden
Mensen met brandwonden lopen een verhoogd risico op depressie door fysieke klachten, langdurige revalidatie, veranderingen in het uiterlijk en psychosociale uitdagingen. Ze doorlopen daarbij verschillende fasen – van opname en revalidatie tot terugkeer in de samenleving – die elk om specifieke aandacht vragen. Dit vereist zorgvuldige diagnostiek en een persoonlijke behandelbenadering, met oog voor zowel medicamenteuze als psychotherapeutische opties én een leeftijdsspecifieke aanpak, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen volwassenen en kinderen/jongeren.
Zoals eerder besproken, kunnen brandwonden grote gevolgen hebben op je mentale gezondheid. Naast de fysieke pijn en langdurige medische behandelingen, krijgen veel mensen met brandwonden te maken met psychologische gevolgen, zoals angst, depressie en posttraumatische stressstoornis (PTSS) [39]. Zoals besproken in deel 2.3, kunnen deze psychologische problemen zich voordoen in alle fasen van het herstelproces: van de acute fase in het ziekenhuis, tot de langdurige revalidatie en de terugkeer in de samenleving. Hieronder bespreken we een aantal factoren die een rol kunnen spelen bij het ontwikkelen van depressie na het oplopen van een brandwond. Zie Figuur 8 voor een overzicht van deze factoren.
De eerste belangrijke factor is het zelfbeeld, oftewel de manier waarop je naar jezelf kijkt en wat je van jezelf vindt [59-60]. Brandwonden en de bijbehorende littekens kunnen ervoor zorgen dat je anders naar je lichaam kijkt, wat vervolgens weer kan leiden tot veranderingen in het zelfbeeld [44,59-60]. Vooral zichtbare brandwonden en littekens worden geassocieerd met een lager zelfbeeld [61]. Een lager zelfbeeld kan het moeilijk maken om weer deel te nemen aan sociale activiteiten. Dit kan leiden tot terugtrekking uit sociale situaties, wat uiteindelijk sociale isolatie en sociale angst tot gevolg kan hebben [59,61-62]. Uiteindelijk kan dit het zelfvertrouwen verminderen en zelfs bijdragen aan het ontwikkelen van een depressieve stoornis [59-60]. Daarnaast kan een negatief lichaamsbeeld als gevolg van brandwonden niet alleen bijdragen aan het ontwikkelen van een depressieve stoornis, maar ook aan het verergeren van een bestaande depressieve stoornis [59-60,63].
Ten tweede ervaren veel brandwondenpatiënten stigmatisering. Dit kan zorgen voor gevoelens van schaamte, onzekerheid en sociale isolatie. Uit onderzoek blijkt dat een laag zelfbeeld en het ervaren van stigma sterke voorspellers zijn van depressieve klachten [62]. Daarnaast blijkt dat depressieve symptomen een belangrijke rol spelen in de manier waarop lichaamsbeeld samenhangt met sociale integratie [63]. Dit betekent dat patiënten met een negatief lichaamsbeeld én depressieve gevoelens meer moeite hebben om hun plek in de samenleving terug te vinden.
Naast de impact van brandwonden op het zelfbeeld en de rol van stigmatisering, kunnen de fysieke gevolgen van brandwonden ook bijdragen aan het ontstaan van een depressieve stoornis. Brandwonden en de bijbehorende littekens kunnen leiden tot functionele problemen, waardoor patiënten mogelijk moeite ervaren met dagelijkse handelingen zoals zich aankleden en bewegen [44,61]. Daarnaast is littekencontractie, waarbij littekens samentrekken, een veelvoorkomend probleem [44]. Dit kan zorgen voor een beperkte beweeglijkheid en blijvende beperkingen [44]. Door deze functionele problemen kan re-integratie in de maatschappij moeilijker worden, wat kan leiden tot baanverlies of verminderde sociale participatie [59]. Dit onvermogen om activiteiten op te pakken en de realisatie dat het leven misschien niet meer hetzelfde wordt als vóór het ongeluk, kan leiden tot gevoelens van hulpeloosheid, eenzaamheid en uiteindelijk depressieve klachten [44,59].
Figuur 8 Mechanismen van depressieve klachten bij brandwondenpatiënten
a Afbeelding door de auteur
Zoals eerder besproken, kunnen brandwonden een negatieve invloed hebben op de mentale gezondheid van een patiënt, maar andersom kan depressie ook het herstel van brandwonden negatief beïnvloeden. Zo toont onderzoek aan dat de onderliggende mechanismen van depressie het genezingsproces van brandwonden kunnen verstoren, onder andere door het verhogen van stresshormonen in het lichaam [64].
Twee belangrijke onderdelen van de lichamelijke stressreactie spelen hierbij een rol: de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HPA-as) en het sympathisch zenuwstelsel [64]. De HPA-as regelt de aanmaak van het stresshormoon cortisol, terwijl het sympathisch zenuwstelsel onder andere betrokken is bij de afgifte van adrenaline [64-67]. Onder normale omstandigheden helpt de stressreactie, via hormonen zoals cortisol en adrenaline, het lichaam zich aan te passen aan veranderingen en bedreigingen [66,68]. Beide hormonen, cortisol en adrenaline, zijn betrokken bij zowel stressregulatie als wondherstel [64]. Bij depressie is zowel de HPA-as als het sympathisch zenuwstelsel vaak overactief, wat leidt tot verhoogde niveaus van cortisol en adrenaline [64-67]. Te veel cortisol kan ontstekingsreacties, die essentieel zijn voor wondgenezing, onderdrukken [64]. Dit kan leiden tot onder andere een vertraagde wondgenezing [64]. Daarnaast kan een verhoogd niveau van adrenaline de doorbloeding van het wondgebied verminderen, wat ook het genezingsproces kan vertragen [64,67]. Kortom, ontregelingen in de HPA-as en het sympathisch zenuwstelsel bij depressie kunnen leiden tot een vertraagde wondgenezing [64-65].
Onderzoek toont aan dat psychologische interventies die gericht zijn op het verlagen van de activiteit van de HPA-as en het sympathisch zenuwstelsel effectief zijn bij het bevorderen van de wondheling bij patiënten met brandwonden [64]. Therapieën zoals cognitieve gedragstherapie (CGT) en op mindfulness gebaseerde therapieën (zie deel 2.7.2 voor een toelichting van deze therapieën) kunnen bijdragen aan een betere stressregulatie en zo de wondgenezing bevorderen [64].
Naast deze lichamelijke processen kan depressie ook de wondgenezing negatief beïnvloeden via gedragsveranderingen [64]. Depressieve patiënten vertonen vaker ongezonde leefpatronen, zoals veranderingen in eetpatroon, minder lichaamsbeweging en slechtere slaapkwaliteit. Deze kunnen allemaal invloed hebben op het herstelproces van brandwonden [64]. Zo kan verstoorde slaap de functie van immuuncellen verstoren en daarmee het herstel vertragen [64]. Ook gaat depressie vaak gepaard met verlies van motivatie en minder energie, wat kan leiden tot minder goede wondzorg en lagere actieve deelname aan revalidatieprogramma’s. Dit kan allemaal leiden tot langere ziekenhuisopnames, een hoger risico op complicaties en een vertraging van wondherstel [39,64]. Het vroeg herkennen van psychologische problemen, zoals depressie, is daarom essentieel om het genezingsproces te optimaliseren.
Zoals eerder besproken, komt er meer kijken bij een brandwond dan fysieke pijn. De impact op het dagelijks leven, het herstelproces en de vorming van littekens kunnen zorgen voor somberheid of zelfs depressieve gevoelens [30,39]. In zulke situaties kan een arts besluiten om antidepressiva voor te schrijven, zoals een SSRI (zie deel 2.7.1 voor meer uitleg over SSRI's). SSRI's zorgen voor meer serotonine in het lichaam, een stofje dat invloed heeft op de stemming, maar óók op de wondgenezing [44].
Serotonine is een natuurlijk stofje dat voorkomt in ons lichaam, onder andere in onze hersenen en in ons bloed [69]. Serotonine is een belangrijke stof die invloed heeft op veel processen in ons lichaam, zoals onze stemming, gedrag, geheugen, slaap-waak ritme, eetlust, werking van de darmen én de genezing van wonden [70-71]. Onderzoek laat zien dat serotonine op meerdere manieren bijdraagt aan het herstel van de huid na een verwonding of brandwond [72-73]. Twee van deze processen zullen we nu kort bespreken:
Ondersteuning van huidcellen
Serotonine helpt bepaalde huidcellen in ons lichaam, zoals fibroblasten en keratinocyten, om te groeien en te overleven [69,72]. Fibroblasten zijn cellen die een grote rol spelen in de productie van collageen [74]. Collageen is een stof in ons lichaam die zorgt voor de elasticiteit en flexibiliteit van de huid [75]. Keratinocyten zijn cellen in de buitenste laag van de huid die zorgen voor de bedekking van de huid en voor bescherming tegen de buitenwereld [72]. Beide cellen zijn belangrijk voor het herstel van de huid, zoals bij brandwonden [72].
Ondersteuning van het afweersysteem
Kort na het ontstaan van een brandwond zet het lichaam een ontstekingsreactie in gang als onderdeel van het genezingsproces [73,76]. Dat klinkt misschien negatief, maar deze ontstekingsreactie is juist essentieel voor een goede wondgenezing [77]. Serotonine helpt hierbij door het aantrekken van neutrofielen (witte bloedcellen die infecties bestrijden) en stimuleert andere afweercellen, zoals lymfocyten [73]. Deze processen helpen om de wond beter te beschermen tegen infecties van buitenaf en dragen zo bij aan een snelle en effectieve wondgenezing [73,77].
Omdat SSRI’s en andere antidepressiva het serotonineniveau in het lichaam verhogen, is het mogelijk dat deze medicijnen niet alleen de stemming verbeteren, maar ook het herstel van de brandwonden kunnen bevorderen [44]. Sommige onderzoekers stellen zelfs dat de verbeterde stemming bij het gebruik van antidepressiva deels veroorzaakt kan zijn door de betere wondgenezing, en niet alleen door een directe werking van het antidepressivum op de stemming zelf [44].
Daarnaast blijkt uit onderzoek dat sommige antidepressiva, zoals sertraline en fluoxetine, een antibacteriële werking hebben [78-79]. Dit betekent dat deze antidepressiva bepaalde bacteriën kunnen remmen en hierdoor kunnen helpen bij het bestrijden van infecties. Omdat brandwondenpatiënten extra kwetsbaar zijn voor het oplopen van infecties, zou dit antibacteriële effect van antidepressiva kunnen bijdragen aan een lagere kans op infectie en daarmee een beter en sneller herstel [78-79].
Hoewel de effecten van antidepressiva dus mogelijk positief kunnen zijn op zowel de stemming als de wondgenezing, zijn er ook risico’s waar rekening mee moet worden gehouden.
Veranderingen in metabolisme
Na een brandwond verandert het lichaam door factoren zoals vochtverlies, vochtophoping en veranderingen in de werking van de nieren en lever [79]. Dit heeft invloed op het metabolisme [44]. Metabolisme verwijst naar hoe het lichaam medicijnen omzet in werkzame of niet-werkzame stoffen [79]. Als dit proces verandert, kunnen medicijnen sneller of juist langzamer door het lichaam worden afgebroken en uitgescheiden [80]. Hierdoor kan het nodig zijn om de dosering van medicijnen aan te passen, zo moet soms een medicijn vaker of in een hogere dosis worden voorgeschreven, en soms juist minder vaak [79].
In de eerste dagen na het oplopen van een brandwond kan het zijn dat het metabolisme trager werkt, waardoor medicijnen minder goed worden afgebroken en langer in het lichaam blijven [79-80]. Dit kan komen doordat de bloedtoevoer naar de lever en nieren tijdelijk verminderd is, terwijl deze organen juist belangrijk zijn voor het verwerken van medicijnen [44,79]. Om bijwerkingen te voorkomen, kan het nodig zijn om medicatie in een lagere dosering of minder vaak toe te dienen [79]. Later, in een andere fase van de wondgenezing, wordt de bloedtoevoer naar onder andere de nieren en lever juist hoger. Dan worden medicijnen soms sneller afgebroken, waardoor de werking van medicijnen kan afnemen [79]. Hierdoor kan het nodig zijn om medicijnen vaker of in een hogere dosis toe te dienen [79].
Serotoninesyndroom
Als er te veel serotonine in het lichaam aanwezig is, kan dat leiden tot het zogenaamde serotoninesyndroom [71]. Dit is een zeldzame, ernstige aandoening die mogelijk levensbedreigend is [70-71]. Symptomen zijn onder andere verwardheid, rusteloosheid, spierschokken, zweten, diarree, overgeven, verhoogde bloeddruk, verhoogde hartslag en problemen met de ademhaling [70-71,81]. Het risico op het serotoninesyndroom is vooral verhoogd wanneer antidepressiva die serotonine beïnvloeden, zoals SSRI’s, gecombineerd worden met bepaalde pijnmedicatie [70]. Zo is uit onderzoek gebleken dat het gelijktijdig gebruik van zowel tramadol (pijnmedicatie) als een SSRI de meest voorkomende oorzaak is voor het ontwikkelen van het serotoninesyndroom [70]. Deze combinatie van medicijnen komt regelmatig voor bij brandwondenpatiënten, waardoor hier voorzichtig mee om moet worden gegaan.
Gelijktijdig gebruik van SSRI en NSAID
Zoals besproken, worden antidepressiva en pijnstillers zoals NSAID’s (bijvoorbeeld ibuprofen en diclofenac) regelmatig voorgeschreven aan mensen met brandwonden. Het is echter belangrijk om alert te zijn op mogelijke risico’s bij gelijktijdig gebruik van deze medicijnen [82].
SSRI's en NSAID’s verstoren beide de werking van bloedplaatjes, die nodig zijn voor een goede bloedstolling [82-83]. Hierdoor is de kans op bloedingen, vooral in de maag en darmen, groter wanneer deze medicijnen gelijktijdig gebruikt worden [82-83]. Zo laat onderzoek zien dat patiënten die gelijktijdig een SSRI en een NSAID gebruiken vaker last hebben van maag- en darmklachten, waaronder bloedingen, dan patiënten die slechts één van deze medicijnen gebruiken [82-83].
Daarnaast kunnen SSRI’s de afbraak van bepaalde pijnstillers vertragen, waardoor deze pijnstillers langer of in hogere concentraties in het lichaam blijven [83]. Dit verhoogt de kans op bijwerkingen, zoals maag- en darmklachten [83]. Bovendien kunnen NSAID’s het maagslijmvlies aantasten en SSRI’s de aanmaak van maagzuur verhogen. Beide complicaties, de aantasting van het maagslijmvlies en de toename van maagzuurproductie, vergroten samen het risico op maag- en darmklachten en bloedingen [82].
Een andere soort antidepressiva, de tricyclische antidepressiva (TCA’s), lijken dit risico minder te geven [83]. Zo blijkt uit onderzoek dat het gelijktijdig gebruik van een TCA en een NSAID minder vaak leidt tot maag- en darmklachten vergeleken met de combinatie van een SSRI en een NSAID [83].
Daarom is het belangrijk om voorzichtig om te gaan met het gelijktijdig gebruik van een antidepressivum en een NSAID. Volgens de richtlijnen van de geestelijke gezondheidszorg wordt aangeraden om in deze combinatie standaard een maagbeschermer voor te schrijven, om de kans op maag- en darmklachten te verminderen [84].
Samengevat, serotonine speelt een belangrijke rol in het herstel van de huid na brandwonden. Sommige antidepressiva, zoals SSRI’s, verhogen het serotonineniveau in het lichaam. Daardoor kunnen deze antidepressiva mogelijk niet alleen de stemming verbeteren, maar ook bijdragen aan een betere wondgenezing. Echter is het belangrijk om rekening te houden met de risico's van antidepressiva, met name bij gelijktijdig gebruik met pijnmedicatie. Het is daarom belangrijk om het gebruik van deze medicijnen altijd te bespreken met een arts of apotheker, zeker bij gebruik van verschillende medicijnen.
Brandwonden kunnen bij iedereen voor psychologische klachten zorgen. De manier waarop iemand hiermee omgaat en wat er nodig is om goed te herstellen verschilt per leeftijd en geslacht. Volwassenen en kinderen, maar ook mannen en vrouwen hebben andere behoeftes waarbij een passende behandeling nodig is.
Bij kinderen is het verwerkingsproces complexer omdat ze nog afhankelijk zijn van hun ouders/verzorgers en zich nog aan het ontwikkelen zijn. Zij hebben niet alleen last van pijn en het herstellen van het lichaam, maar kinderen kunnen ook angstig worden, zich terugtrekken of problemen met hun gedrag krijgen [85]. Zij hebben daardoor extra psychologische ondersteuning nodig. Deze ondersteuning is belangrijk niet alleen vanwege de eigen emoties, maar ook vanwege de reacties van hun ouders en sociale omgeving [85]. Sociale steun van leeftijdsgenoten is hierbij belangrijk, kinderen die steun ervaren van vrienden hebben namelijk een positiever lichaamsbeeld en minder last van depressieve symptomen [86]. Ouders hebben daarnaast ook invloed op hoe hun kinderen de psychologische gevolgen van brandwonden ervaren. Zij ervaren namelijk vaak schuldgevoel, wat kan zorgen voor het ontwikkelen van de eigen depressieve symptomen [87]. Als deze ouders de eigen uitdagingen niet kunnen oplossen, kan dit de ondersteuning van hun kinderen negatief beïnvloeden [88]. Dit kan op zijn beurt weer de psychologische belasting van het kind vergroten. Daarnaast moet er ook rekening worden gehouden met de ontwikkelingsfase van het kind, de al mogelijk bestaande achterstanden en de impact van littekens op groei en motorische vaardigheden [85]. Ook is het belangrijk om te onthouden hoe jonger het kind is, hoe moeilijker het is voor ze om emoties en pijn te begrijpen en onder woorden te brengen.
Behandeling:
Multidisciplinaire aanpak: dit is een combinatie van psychologische ondersteuning, fysiotherapie en begeleiding van ouders. Verschillende zorgverleners, zoals bijvoorbeeld verpleegkundigen, artsen en psychologen, werken samen om de beste zorg te leveren. Een multidisciplinaire aanpak helpt het kind om niet alleen lichamelijk maar ook emotioneel te herstellen [89].
Speltherapie en creatieve therapieën: aangezien het voor jonge kinderen lastig kan zijn om te praten over gevoelens zijn er methoden zoals speltherapie, tekeningen maken of poppenspel die helpen om emoties te verwerken [90]. Ook werken deze afleidingsmethoden goed tijdens wondverzorging of fysiotherapie, aangezien ze effectief zijn in het verminderen van angst en pijn bij kinderen van verschillende leeftijden [91]. Uit onderzoek blijkt ook nog dat kunsttherapie - waarbij kinderen bijvoorbeeld tekenen, schilderen of kleien - niet alleen bijdraagt aan het emotioneel herstel van kinderen, maar ook ondersteunend werkt voor de zorgverleners in het brandwondenteam [90].
Ouderbegeleiding: ouders spelen dus een belangrijke rol in het herstel van hun kind. Behandeling moet daarom ook gericht zijn op de ouders, zodat zij hun kind op een positieve manier kunnen helpen [87].
Sociale ondersteuning: contact met leeftijdsgenoten is belangrijk voor kinderen. Groepstherapie of re-integratieprogramma’s op school kunnen helpen om kinderen vertrouwen te geven in sociale situaties [86]. Burns camps - speciale zomerkampen voor kinderen met brandwonden - zijn populair, maar het is moeilijk om te bepalen hoe effectief ze echt zijn. Vaak nemen alleen gemotiveerde kinderen deel, wat de resultaten kan beïnvloeden [91].
Volwassenen met brandwonden ontwikkelen vaak psychische klachten door veranderingen in hun uiterlijk, beperkingen in mobiliteit en de gevolgen voor hun dagelijks leven, zoals het verlies van werk of sociale relaties. Het omgaan met littekens en sociale afwijzing spelen een grote rol bij het ontwikkelen van een depressie [39].
Behandeling:
Naast CGT, MBCT en ACT (eerder genoemd deel 2.7), kunnen de onderstaande behandelmethoden ook effectief zijn voor volwassenen met psychische klachten na brandwonden.
Lichaamsbeeldtherapie: aangezien uiterlijk een grote rol speelt bij het zelfvertrouwen kunnen lichaamsbeeldprogramma’s helpen bij het vergroten van acceptatie en zelfwaardering. Voorbeelden hiervan zijn oefeningen zoals spiegeltherapie en rollenspellen. Bij spiegeltherapie wordt een spiegel gebruikt om een gezond lichaamsdeel te laten zien in plaats van het verbrande deel, dit kan helpen bij het verbeteren van het lichaamsbeeld. Onderzoek toont aan dat het ontevreden zijn over het eigen lichaam een belangrijke rol kan spelen op de relatie tussen de ernst van de brandwond en het ontwikkelen van langdurige klachten zoals depressie [92].
Loopbaanbegeleiding en sociale re-integratie: het verlies van werk en sociale contacten kan zwaar vallen bij patiënten. Hulp bij het vinden van nieuw werk, omscholing of ondersteuning in het opbouwen van sociale contacten kan bijdragen aan herstel [41].
Niet alleen de leeftijd, maar ook het geslacht speelt een rol in hoe iemand omgaat met het hebben van brandwonden. Onderzoek laat zien dat vrouwen vaker ontevreden zijn over hun uiterlijk na een brandwond en een grotere angst hebben voor negatieve sociale evaluatie dan mannen [93]. Meisjes in de puberteit kunnen zich meer zorgen maken over hoe anderen hen zien, wat het risico op depressie vergroot.
Behandeling voor vrouwen:
Lichaamsbeeldgerichte therapieën: programma’s die zich richten op het verbeteren van zelfbeeld en acceptatie zijn belangrijk. Groepstherapie kan helpen om ervaringen te delen en steun te vinden bij anderen die hetzelfde hebben meegemaakt [92].
Emotieregulatie en mindfulness: aangezien vrouwen gemiddeld meer piekeren en zich meer zorgen maken over hoe anderen hen zien, kunnen mindfulness en ontspanningstechnieken helpen om stress te verminderen en een positiever lichaamsbeeld te ontwikkelen [94-95].
Bij mannen speelt vaak een andere uitdaging: zij zoeken minder snel psychologische hulp en voelen zich soms verplicht om hun emoties te onderdrukken. Dit kan leiden tot een verhoogd risico op depressie en sociaal isolement [96].
Behandeling voor mannen:
Individuele therapie met een praktische insteek: bij mannen helpt een probleemgerichte benadering waarbij de focus ligt op het verbeteren van concrete vaardigheden, zoals het omgaan met sociale situaties of het hervinden van een dagelijkse routine [97].
Sport en bewegingstherapie: fysieke activiteit helpt bij het verminderen van stress en depressieve klachten en kan bijdragen aan een positiever zelfbeeld [98].
Ondanks deze sekseverschillen is het belangrijk om te onthouden dat behandeling altijd per persoon verschillend is. Een bepaalde behandeling is dus niet exclusief voor één groep. Wat voor een bepaalde patiënt het beste werkt, hangt af van de persoonlijke voorkeur, behoeftes en situatie van deze patiënt.
Naast de behandelopties die zijn afgestemd op leeftijd en geslacht, spelen persoonlijke ondersteuning en lotgenotencontact ook een grote rol. In de brandwondencentra wordt patiënten vaak ondersteuning geboden door nazorgverpleegkundigen, zowel tijdens als na hun opname, bijvoorbeeld bij terugkerende controles. Deze verpleegkundigen fungeren als een vertrouwd aanspreekpunt, waardoor patiënten eenvoudig en laagdrempelig contact kunnen opnemen bij vragen. Hoewel er geen wetenschappelijk bewijs is dat deze zorg direct helpt bij de behandeling van psychische stoornissen zoals depressie, ervaren veel patiënten het als positief en waardevol [29]. Daarnaast organiseren verschillende organisaties, zoals de Vereniging van Mensen met Brandwonden, Stichting Kind & Brandwond en de Nederlandse Brandwonden Stichting, activiteiten voor zowel patiënten als hun naasten. Deze lotgenotencontacten, zoals vakantieweken, trainingen en praatgroepen, worden door veel patiënten als waardevol ervaren [29].
Leeftijd en geslacht spelen dus een belangrijke rol in hoe mensen reageren op brandwonden en welke behandeling het meest effectief is. Bij kinderen gaat het vooral om het betrekken van de ouders en leeftijdsgenoten, terwijl volwassenen meer behoefte hebben aan cognitieve gedragstherapie en sociale re-integratie. Vrouwen hebben vaak meer behoefte aan lichaamsbeeldtherapie en emotionele ondersteuning, terwijl voor mannen een meer praktische en actiegerichte aanpak passend lijkt. Ook persoonlijke ondersteuning en lotgenotencontact zijn belangrijke aanvullingen binnen het herstelproces. Zij verminderen namelijk gevoelens van isolement, vergroten het gevoel van eigenwaarde en helpen met het herstellen van sociale banden. Dit is waardevol voor alle leeftijds- en seksegroepen. Door behandelingen goed af te stemmen op de behoeften van de patiënt kan het psychologische herstel na brandwonden worden verbeterd.
Figuur 9 Behandeloverzicht van depressie bij brandwondpatiënten
a Afbeelding door de auteur
Delirium
Delirium is een veelvoorkomend verschijnsel na een ernstige medische situatie, zoals een brandwond. Het wordt gekarakteriseerd door plotselinge veranderingen in denken, concentratie, bewustzijn, slaap en bewegingen. Dit kan ontstaan door de verwonding zelf of door andere gezondheidsproblemen, zoals een infectie. Soms kunnen de symptomen van delirium lijken op die van depressie, zoals vermoeidheid en een gebrek aan energie [39,99].
Zelfverbranding
Zelfverbranding, het opzettelijk in brand steken van jezelf als een manier om zelfdoding te plegen, komt voor bij 1 tot 6% van alle gevallen van zelfdoding in de Verenigde Staten en Europa. In landen met een lager inkomen is dit percentage echter veel hoger, soms wel 11% [100]. Dit laat zien dat er een sterke relatie is tussen depressie en brandwonden. Bij mensen die al worstelen met depressie, is het belangrijk om extra zorg en ondersteuning te bieden, omdat de kans op zelfbeschadiging groter kan zijn.
Depressie en PTSS
Een uitdaging is dat depressie en posttraumatische stressstoornis (PTSS) vaak samen voorkomen. Beide aandoeningen hebben overlappende symptomen, zoals slaapproblemen, moeite met concentreren, negatieve gedachten en verlies van interesse in leuke activiteiten [101]. Deze aandoeningen kunnen tegelijkertijd voorkomen. De kans op een depressiediagnose is groter als iemand al voor de brandwond een depressieve episode heeft doorgemaakt [44].
Samenvatting Deel 3: Interactie tussen brandwonden en depressie
De relatie tussen brandwonden en depressie gaat twee kanten op. Brandwonden kunnen namelijk bijdragen aan het ontwikkelen van een depressie door veranderingen in het zelfbeeld, stigmatisering en fysieke beperkingen. Andersom kan depressie het herstel van brandwonden negatief beïnvloeden door ongezonde leefpatronen of stressreacties (via de HPA-as en het sympathisch zenuwstelsel). Antidepressiva lijken naast het verbeteren van de stemming ook het herstel van brandwonden te kunnen verbeteren. Leeftijd, geslacht en de eigen behoeften spelen een belangrijke rol in welke zorg iemand nodig heeft. Extra aandacht is nodig voor mensen met PTSS, delirium en risicogedrag zoals zelfverbranding, omdat zij kwetsbaarder zijn.
Brandwonden zijn een vorm van weefselbeschadiging waarbij één of meerdere huidlagen zijn beschadigd. Ze komen voor in verschillende gradaties, kunnen ontstaan door meerdere oorzaken en komen bij alle leeftijden voor, maar vaker bij kinderen.
Naast de fysieke gevolgen, zoals pijn, littekenvorming en verminderde mobiliteit, kunnen brandwonden ook grote impact hebben op de mentale gezondheid. Met name depressie komt vaak voor bij mensen met brandwonden. De kans op het ontwikkelen van een depressie neemt toe door factoren als een negatief veranderd zelfbeeld, sociale stigma’s en de functionele beperkingen waarmee brandwondpatiënten te maken kunnen krijgen.
Omgekeerd kan depressie ook een negatieve invloed hebben op het herstel van brandwonden. Verhoogde stressniveaus en veranderingen in gedrag kunnen het wondherstel negatief beïnvloeden. Antidepressiva kunnen naast een verbetering in stemming ook bijdragen aan de wondgenezing. Bij de behandeling van depressie bij mensen met brandwonden is het van belang om rekening te houden met een aantal specifieke factoren:
De aanpak van depressie kan verschillen tussen kinderen en volwassenen, zowel in diagnostiek als in behandeling.
Tussen mannen en vrouwen kunnen er verschillen zijn in de omgang met/reactie op brandwonden en de focus van de behandeling.
Bij het voorschrijven van antidepressiva is het belangrijk alert te zijn op mogelijke bijwerkingen.
Daarnaast verdient het gelijktijdig gebruik van antidepressiva en NSAID’s extra aandacht vanwege mogelijke interacties en risico’s.
Een multidisciplinaire aanpak, waarbij zowel de lichamelijke als de psychologische aspecten van brandwonden serieus worden genomen, is belangrijk voor een optimaal herstel en welzijn van de patiënt.
1.Midavaine - De Witte M. Brandwonden: Ketenwondzorg Zeeland. Admiraal De Ruyter Ziekenhuis; 2021. Geraadpleegd op 5 maart, 2025. https://www.adrz.nl/app/uploads/2021/11/Adrz-Wond-Expertise-Centrum-protocol-brandwonden-PDF.pdf
2.Alles over brandwonden. Nederlandse Brandwonden Stichting. Geraadpleegd op 5 maart, 2025. https://brandwondenstichting.nl/over-brandwonden/
3.Wesseling-Keuning G. Voeding bij brandwonden. In: Informatorium voor Voeding en Diëtetiek. Bohn Stafleu van Loghum; 2017. p. 1–32. doi: 10.1007/978-90-368-1987-9_1
4.EHBO bij brandwonden: 4 Essentiele stappen voor een snelle genezing. EVAC; 6 oktober 2023 Geraadpleegd op 5 maart, 2025. https://www.evac.nl/nl/blogs/blog/ehbo-bij-brandwonden-4-essentiele-stappen-voor-een/
5.Nederlandse Brandwonden Stichting. Richtlijn eerste opvang van brandwondpatiënten in de acute fase (1ste 24 uur) van verbranding en verwijzing naar een brandwondencentrum. Brandwondenzorg Nederland; 2020. Geraadpleegd op 5 maart, 2025.
6.Oorzaken van brandwonden. Nederlandse Brandwonden Stichting. Geraadpleegd op 5 maart, 2025. https://brandwondenstichting.nl/oorzaken-brandwonden/
7.Baartmans MGA, Stas HG, Dokter J, Boxma H. De opvang van kinderen met brandwonden. Tijdschrift voor Kindergeneeskunde. 2008;76(6):282–290. doi: 10.1007/bf03078221
8.Smolle C, Cambiaso-Daniel J, Forbes AA, Wurzer P, Hundeshagen G, Branski LK, et al. Recent Trends in Burn Epidemiology Worldwide: A Systematic review. Burns. 2017;43(2):249–257. doi: 10.1016/j.burns.2016.08.013
9.Boerma JA. Brandwonden. Bijzijn XL. 2015;8(4):30–34. doi: 10.1007/s12632-015-0053-1
10. Zieliński M, Wróblewski P, Kozielski J. Prognostic factors in patients with burns. Anaesthesiol Intensive Ther. 2020;52(4):330-335. doi: 10.5114/ait.2020.97497
11. Opname en behandeling na brandwonden. Brandwondenzorg. Geraadpleegd op 5 maart, 2025. https://brandwondenzorg.nl/artikel/opname-en-behandeling-van-brandwonden/
12. Inhalatietrauma. Eerste hulp Wiki; 2012. Geraadpleegd op 5 maart 2025. https://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Inhalatietrauma#:~:text=Een%20inhalatietrauma%20ontstaat%20door%20het,later%20een%20luchtwegbelemmering%20kan%20ontstaan
13. Ulrich M. Wondgenezing. In: Handboek Brandwonden. Nederlandse Brandwonden Stichting; 2015
14. Zilversulfadiazine. Farmacotherapeutisch kompas; 2016. Geraadpleegd op 6 maart, 2025. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/z/zilversulfadiazine#bijwerkingen
15. Hofland Hwc, van Zuijlen P, NIeuwenhuis M. Jeuk. In: Handboek Brandwondenzorg. Nederlandse Brandwonden Stichting; 2015
16. Griggs C, Goverman J, Bittner EA, Levi B. Sedation and Pain Management in Burn Patients. Clin Plast Surg. 2017;44(3):535–540. doi: 10.1016/j.cps.2017.02.026
17. Stolk G. Wondpijn. TvV. 2021 26;53(4):25–29. doi: 10.1007/s41183-021-0687-y
18. NHG-Standaard Pijn (M106). Nederlands Huisartsen Genootschap; 2024. Geraadpleegd op 6 maart, 2025. https://richtlijnen.nhg.org/files/pdf/31_Pijn_september-2024.pdf
19. NSAID’s, systemisch. Farmacotherapeutisch kompas; 2018. Geraadpleegd op 6 maart, 2025. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/nsaid_s__systemisch#end-note-1
20. Opioïden. Farmacotherapeutisch kompas; 2021. Geraadpleegd op 6 maart, 2025. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/opioiden
21. Stahl SM. Stahl’s essential psychopharmacology: Neuroscientific basis and practical applications. 5th ed. Cambridge University Press; 2021
22. Neuropathische pijn. Farmacotherapeutisch Kompas; 2017. Geraadpleegd op 11 maart, 2025. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/indicatieteksten/neuropathische_pijn#neuropathische_pijn_behandelplan_4
23. Radzikowska-Büchner E, Łopuszyńska I, Flieger W, Tobiasz M, Maciejewski R, Flieger J. An Overview of Recent Developments in the Management of Burn Injuries. Int J Mol Sci. 2023;24(22):16357. doi: 10.3390/ijms242216357
24. Ciornei B, David VL, Popescu D, Boia ES. Pain Management in Pediatric Burns: A Review of the Science behind It. Glob Health Epidemiol Genom. 2023;2023:1–10. doi: 10.1155/2023/9950870
25. Alrimy T, Alhalabi W, Malibari A, Alzahrani F, Alrajhi S, Yamani A, e.a. Desktop Virtual Reality Offers a Novel Approach to Minimize Pain and Anxiety during Burn Wound Cleaning/Debridement in Infants and Young Children: A Randomized Crossover Pilot Study. J Clin Med. 2023;12(15):4985. doi: 10.3390/jcm12154985
26. Lan X, Tan Z, Zhou T, Huang Z, Huang Z, Wang C, et al. Use of Virtual Reality in Burn Rehabilitation: A Systematic Review and Meta-analysis. Arch Phys Med Rehabil. 2022;104(3):502-513. doi: 10.1016/j.apmr.2022.08.005 27.
27. Maguire S, Moynihan S, Mann M, Potokar T, Kemp AM. A systematic review of the features that indicate intentional scalds in children. https://doi.org/10.1016/j.burns.2008.02.011
28. Bousema S, Stas HG, Van de Merwe MH, Oen IM, Baartmans MG, Van Baar ME, et al. Epidemiology and screening of intentional burns in children in a Dutch burn centre. Burns. 2016;42(6):1287–94. https://doi.org/10.1016/j.burns.2016.01.009
29. Federatie Medisch Specialisten. Zorg voor patiënten met brandwonden. richtlijnendatabase.nl. 2017. Geraadpleegd op 9 maart, 2025. https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/zorg_voor_patienten_met_brandwonden/psychologische_zorg_bij_brandwonden.html
30. Su Y. PTSD and depression in adult burn patients three months postburn: The contribution of psychosocial factors. Gen Hosp Psychiatry. 2023;82:33–40. https://doi.org/10.1016/j.genhosppsych.2023.03.004
31. Nederlands Huisartsen Genootschap. Depressie. NHG-Richtlijnen. 2024. Geraadpleegd op 9 maart, 2025. https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/depressie
32. American Psychiatric Association. Diagnostic and statistical manual of mental disorders. 5th ed. 2013. https://doi.org/10.1176/appi.books.9780890425596
33. Stockly OR, Wolfe AE, Goldstein R, Roaten K, Wiechman S, Trinh N, et al. Predicting Depression and Posttraumatic Stress Symptoms Following Burn Injury: A Risk Scoring System. J Burn Care Res. 2021;43(4):899–905. https://doi.org/10.1093/jbcr/irab215
34. World Health Organization. Depressive disorder (depression). 2023 Mar 31. Geraadpleegd op 9 maart, 2025. https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/depression
35. Tang J, Zhang T. Causes of the male-female ratio of depression based on the psychosocial factors. Front Psychol. 2022;13:1052702. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2022.1052702
36. Erickson J, El-Gabalawy R, Palitsky D, Patten S, Mackenzie CS, Stein MB, et al. Educational attainment as a protective factor for psychiatric disorders: Findings from a nationally representative longitudinal study. Depress Anxiety. 2016;33(11):1013–22. https://doi.org/10.1002/da.22515
37. Peng F, Chung C, Koh W, Chien W, Lin C. Risks of mental disorders among inpatients with burn injury: A nationwide cohort study. Burns. 2024;50(5):1315–29. https://doi.org/10.1016/j.burns.2024.02.025
38. Giannoni-Pastor A, Gomà-I-Freixanet M, Valero S, Kinori SGF, Tasqué-Cebrián R, Arguello JM, et al. Personality as a predictor of depression symptoms in burn patients: A follow-up study. Burns. 2014;41(1):25–32. https://doi.org/10.1016/j.burns.2014.07.028
39. Turner E, Robinson DM, Roaten K. Psychological issues. Phys Med Rehabil Clin N Am. 2023;34(4):849–66. https://doi.org/10.1016/j.pmr.2023.05.005
40. Van Loey N. Psychosociale gevolgen van brandwonden. WCS. 2007;25(4):31. Geraadpleegd op 9 maart, 2025. https://www.wcs.nl/wp-content/uploads/657_WCS-2009-4-08-Psychosociale-gevolgen-brandwonden.pdf
41. Rosenberg L, Rosenberg M, Rimmer RB, Fauerbach JA. Psychosocial Recovery and Reintegration of Patients With Burn Injuries. In: Elsevier eBooks. 2018. p. 709–20.e4. https://doi.org/10.1016/b978-0-323-47661-4.00065-4
42. Fidel-Kinori SG, Eiroa-Orosa FJ, Giannoni-Pastor A, Tasqué-Cebrián R, Arguello JM, Casas M. The Fenix II study: A longitudinal study of psychopathology among burn patients. Burns. 2016;42(6):1201–11. https://doi.org/10.1016/j.burns.2016.01.026
43. Ghriwati NA, Sutter M, Pierce BS, Perrin PB, Wiechman SA, Schneider JC. Two-Year Gender Differences in Satisfaction With Appearance After Burn Injury and Prediction of Five-Year Depression: A Latent Growth Curve Approach. Arch Phys Med Rehabil. 2017;98(11):2274–9. https://doi.org/10.1016/j.apmr.2017.04.011
44. Chokshi SN, Powell CM, Gavrilova Y, Wolf SE, Ozhathil DK. A Narrative Review of the History of Burn-Related Depression and Stress Reactions. Medicina (Kaunas). 2022;58(10):1395. https://doi.org/10.3390/medicina58101395
45. Edwards RR, Smith MT, Klick B, Magyar-Russell G, Haythornthwaite JA, Holavanahalli R, et al. Symptoms of depression and anxiety as unique predictors of pain-related outcomes following burn injury. Ann Behav Med. 2007;34(3):313–22. https://doi.org/10.1007/bf02874556
46. GGZ Standaarden. Zorgstandaard Depressieve stoornissen. 2018. Geraadpleegd op 9 maart, 2025. https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/depressieve-stoornissen/introductie
47. GGZ Standaarden. Diagnostiek en monitoring. 2022. Geraadpleegd op 9 maart, 2025. https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/depressieve-stoornissen/diagnostiek-en-monitoring
48. Wiechman S, Kalpakjian CZ, Johnson KL. Measuring depression in adults with burn injury. J Burn Care Res. 2016;37(5):e415–26. https://doi.org/10.1097/bcr.0000000000000384
49. Zorginstituut Nederland. serotonineheropnameremmers, selectief. Geraadpleegd op 27 april 2025. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/serotonineheropnameremmers__selectief
50. Zorginstituut Nederland. tricyclische antidepressiva Geraadpleegd op 27 april 2025. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/tricyclische_antidepressiva
51. American Institutes for Research. Free research-based resources from the MSKTC to support individuals with Burn Injury. Model Systems Knowledge Translation Center. 2024. Available from: https://msktc.org/sites/default/files/2024-11/24-22799-Burn-Booklet-EN-110724.pdf
52. VGCt. Wat is cognitieve gedragstherapie - VGCt. 2022. Geraadpleegd op 27 april, 2025. https://www.vgct.nl/wat-is-cognitieve-gedragstherapie/
53. Moerenburg J. Erkende interventie: MBCT. Trimbos-instituut. 2021. Geraadpleegd op 9 maart, 2025. https://www.trimbos.nl/kennis/zorg-en-participatie/ggz-erkende-interventies/mbct/
54. Al-Ghabeesh SH. Coping strategies, social support, and mindfulness improve the psychological well-being of Jordanian burn survivors: A descriptive correlational study. Burns. 2021;48(1):236–43. https://doi.org/10.1016/j.burns.2021.04.012
55. Al-Ghabeesh SH, Mahmoud MM. Mindfulness and its Positive Effect on Quality of Life among Chronic Burn Survivors: A descriptive Correlational Study. Burns. 2021;48(5):1130–8. https://doi.org/10.1016/j.burns.2021.09.022
56. ACT in Actie. Wat is ACT? - ACT in Actie. 2024 Sep 3. Geraadpleegd op 9 maart, 2025. https://www.actinactie.nl/wat-is-act/
57. Shepherd L, Reynolds DP, Turner A, O’Boyle CP, Thompson AR. The role of psychological flexibility in appearance anxiety in people who have experienced a visible burn injury. Burns. 2018;45(4):942–9. https://doi.org/10.1016/j.burns.2018.11.015
58. Moradi F, Ghadiri-Anari A, Dehghani A, Vaziri SR, Enjezab B. The effectiveness of counseling based on acceptance and commitment therapy on body image and self-esteem in polycystic ovary syndrome: An RCT. Int J Reprod BioMed. 2020;13(4). https://doi.org/10.18502/ijrm.v13i4.6887
59. De Moraes SRP, Marcolan JF. Suffering, depression, and the impact on self-image in individuals with burns. Medicina. 2023;56(1). doi:10.11606/issn.21767262.rmrp.2023.188001
60. Hoogewerf CJ, Van Baar ME, Middelkoop E, Van Loey NE. Impact of facial burns: Relationship between depressive symptoms, self-esteem and scar severity. Gen Hosp Psychiatry. 2014;36(3):271-276. doi:10.1016/j.genhosppsych.2013.12.001
61. Thombs BD, Bresnick MG, Magyar-Russell G. Depression in survivors of burn injury: A systematic review. Gen Hosp Psychiatry. 2006;28(6):494-502. doi:10.1016/j.genhosppsych.2006.08.010
62. Wu X, Hu Y, Hu A. Living with stigma and low self-esteem among individuals with burn injuries: A cross-sectional study. J Burn Care Res. 2023;44(3):573–9. doi:10.1093/jbcr/irac023
63. Mercado AE, Donthula D, Thomas JE, Ring D, Trust M, Crijns TJ. Mediators and moderators of the relationship between body image and community integration among burn survivors. Burns. 2022;48(4):932–40. doi:10.1016/j.burns.2021.11.024
64. Frasier K, Li V, Christoforides S, et al. The impact of psychological influences on chronic wound healing. Open J Med Psychol. 2024;13(3):39-57. doi:10.4236/ojmp.2024.133004
65. Lob E, Kirschbaum C, Steptoe A. Persistent depressive symptoms, HPA-axis hyperactivity, and inflammation: The role of cognitive-affective and somatic symptoms. Mol Psychiatry. 2020;25:1130-1140. doi:10.1038/s41380-019-0501-6
66. Motiejunaite J, Amar L, Vidal-Petiot E. Adrenergic receptors and cardiovascular effects of catecholamines. Ann Endocrinol (Paris). 2021;82(3-4):193-197. doi:10.1016/j.ando.2020.03.012
67. Gupta D, Kaushik D, Mohan V. Role of neurotransmitters in the regulation of cutaneous wound healing. Exp Brain Res. 2022;240(6):1649-1659. doi:10.1007/s00221-022-06372-0
68. Chu B, Marwaha K, Sanvictores T, Awosika AO, Ayers D. Physiology, stress reaction. StatPearls Publishing;2024. Geraadpleegd op 26 maart 2025. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK541120/
69. Zhang X, Ma Z, Ke Y, et al. An injectable serotonin-chondroitin sulfate hydrogel for bio-inspired hemostatic adhesives with high wound healing capability. Mater Adv. 2021;2(15):5150-5159. doi:10.1039/d1ma00137j
70. Mikkelsen N, Damkier P, Pedersen SA. Serotonin syndrome – A focused review. Basic Clin Pharmacol Toxicol. 2023;133(2):124-129. doi:10.1111/bcpt.13912
71. Saathoff A. Serotonin syndrome: Unmasking the symptoms. Nursing Made Incredibly Easy. 2022;20(6):20-27. doi:10.1097/01.NME.0000853772.24358.53
72. Sadiq A, Shah A, Jeschke MG, et al. The role of serotonin during skin healing in post-thermal injury. Int J Mol Sci. 2018;19(4):1034. doi:10.3390/ijms19041034
73. Lúcio FD, Piatto VB, Maniglia JV. Relationship between serotonin-2A receptor gene polymorphism and wound healing in Brazilian patients. Braz Arch Biol Technol. 2022;65:e22210604. doi:10.1590/1678-4324-2022210604
74. Shpichka A, Butnaru D, Bezrukov EA, et al. Skin tissue regeneration for burn injury. Stem Cell Res Ther. 2019;10:94. doi:10.1186/s13287-019-1203-3
75. Mathew-Steiner SS, Roy S, Sen CK. Collagen in wound healing. Bioengineering (Basel). 2021;8(5):63. doi:10.3390/bioengineering8050063
76. Abazari M, Ghaffari A, Rashidzadeh H, Badeleh SM, Maleki Y. A systematic review on classification, identification, and healing process of burn wound healing. Int J Low Extrem Wounds. 2022;21(1):18-30. doi:10.1177/1534734620924857
77. Rowan MP, Cancio LC, Elster EA, et al. Burn wound healing and treatment: Review and advancements. Crit Care. 2015;19:243. doi:10.1186/s13054-015-0961-2
78. Kiecka A, Szczepanik M. The potential action of SSRIs in the treatment of skin diseases including atopic dermatitis and slow-healing wounds. Pharmacol Rep. 2022;74(5):947-955. doi:10.1007/s43440-022-00423-7
79. Pruskowski KA. Pharmacokinetics and pharmacodynamics of antimicrobial agents in burn patients. Surg Infect. 2021; 22(1):77-82. doi:10.1089/sur.2020.375
80. Blanchet B, Jullien V, Vinsonneau C, Tod M. Influence of burns on pharmacokinetics and pharmacodynamics of drugs used in the care of burn patients. Clin Pharmacokinet. 2008;47(10):635-654. doi:10.2165/00003088-200847100-00002
81. Abadie D, Rousseau V, Logerot S, Cottin J, Montastruc JL, Montastruc F. Serotonin syndrome: Analysis of cases registered in the French pharmacovigilance database. J Clin Psychopharmacol. 2015;35(4):382-388. doi:10.1097/JCP.0000000000000344
82. Haghbin H, Zakirkhodjaev N, Husain FF, Lee-Smith W, Aziz M. Risk of gastrointestinal bleeding with concurrent use of NSAID and SSRI: A systematic review and network meta‐analysis. Dig Dis Sci. 2023;68:1975-1982. doi:10.1007/s10620-022-07788-y
83. Moore N, Pollack C, Butkerait P. Adverse drug reactions and drug-drug interactions with over-the-counter NSAIDs. Ther Clin Risk Manag. 2015;11:1061-1075. doi:10.2147/TCRM.S79135
84. Zorgstandaard Bijwerkingen. GGZ Standaarden; 2024. Geraadpleegd op 3 april, 2025. https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/bijwerkingen
85. Yelvington M, Whitehead C, Turgeon L. Special considerations for pediatric burn injuries. Phys Med Rehabil Clin N Am. 2023;34(4):825–37. doi:10.1016/j.pmr.2023.05.004
86. King ICC. Body image in paediatric burns: a review. Burns Trauma. 2018;6:12. doi:10.1186/s41038-018-0114-3
87. Sveen J, Willebrand M. Feelings of guilt and embitterment in parents of children with burns and its associations with depression. Burns. 2018;44(5):1135–40. doi:10.1016/j.burns.2018.02.005
88. Wang Y, Wong FKY, Bayuo J, Chung LYF, Zhang L, Wang T. Challenges of nurses and family members of burn patients: Integrative review. Nurs Open. 2023;10(6):3547–60. doi:10.1002/nop2.1651
89. Nguyen TJ, Thaller S. Psychological rehabilitation of pediatric burn patients. J Craniofac Surg. 2008;19(4):882–7. doi:10.1097/SCS.0b013e318175b4c9
90. Malhotra B, Kaimal G. Art Therapy as a Bridge to Expand Burn Care Beyond Surgery: Providers’ Perspectives in an Inpatient Burn Center. Arts Psychother. 2024;102220. doi:10.1016/j.aip.2024.102220
91. Hornsby N, Blom L, Sengoelge M. Psychosocial Interventions Targeting Recovery in Child and Adolescent Burns: A Systematic Review. J Pediatr Psychol. 2020 Jan 1;45(1):15-33. doi: 10.1093/ jpepsy/jsz087.
92. Huang Y, Su Y. Burn severity and long-term psychosocial adjustment after burn injury: The mediating role of body image dissatisfaction. Burns. 2020;47(6):1373–80. doi:10.1016/j.burns.2020.12.015
93. Willemse H, Geenen R, Egberts MR, Engelhard IM, Van Loey NEE. Perceived stigmatization and fear of negative evaluation: Two distinct pathways to body image dissatisfaction and self-esteem in burn survivors. Psychol Health. 2023;38(4):445–58. doi:10.1080/08870446.2021.1970160
94. Al-Ghabeesh SH, Mahmoud MM. Mindfulness and its positive effect on quality of life among chronic burn survivors: a descriptive correlational study. Burns. 2022;48(5):1130–8. doi:10.1016/j.burns.2021.09.022
95. Papamikrouli E, Kool MB, van Schie C, Van Loey NEE. Feasibility of mindfulness for burn survivors and parents of children with burns. Eur Burn J. 2023;4(2):221–33. doi:10.3390/ebj4020020
96. Eisenberg D, Downs MF, Golberstein E, Zivin K. Stigma and help seeking for mental health among college students. Med Care Res Rev. 2009;66(5):522–41. doi:10.1177/1077558709335173
97. Phillips C. Burn injuries: psychological and social aspects. In: Ayers S, Baum A, McManus C, Newman S, Wallston K, Weinman J, et al., editors. Cambridge Handbook of Psychology, Health and Medicine. Cambridge: Cambridge University Press; 2007. p. 572–6.
98. Pais MA, Vasella M, Matthes O, et al. Severe burn injuries and the impact of mental health: insights from 7 years at Switzerland’s leading burn center. Intern Emerg Med. 2025. doi:10.1007/s11739-025-03887-6
99. Maldonado JR. Delirium pathophysiology: An updated hypothesis of the etiology of acute brain failure. Int J Geriatr Psychiatry. 2017;33(11):1428–1457. doi:10.1002/gps.4823
100.Nisavic M, Nejad SH, Beach SR. Intentional self-inflicted burn injuries: Review of the literature. Psychosomatics. 2017;58(6):581–591. doi:10.1016/j.psym.2017.06.001
101.Roberts NP, Kitchiner NJ, Lewis CE, Downes AJ, Bisson JI. Psychometric properties of the PTSD Checklist for DSM-5 in a sample of trauma exposed mental health service users. Eur J Psychotraumatol. 2021;12(1):1863578. doi:10.1080/20008198.2020.1863578
Gebruik van AI (artifical intelligence):
Voor deze WIKI-pagina is er gebruik gemaakt van ChatGPT, een AI-taalmodel van openAI. We hebben ChatGPT gebruikt om afbeeldingen te maken die passen bij ons WIKI-onderwerp: brandwonden en depressie. Deze afbeeldingen hebben ons geholpen om de WIKI-pagina visueel aantrekkelijker te maken voor de lezer.