Geschreven door: Naomi de Gronckel, Tarquin van den Oord, Anke Wals en Laura Willems
Welkom op deze wiki over multipele sclerose en depressie. In het eerste deel zal een algemene introductie gegeven worden over diverse aspecten van de ziekte zelf en de medicamenteuze behandeling. In het tweede deel zal verder worden ingezoomd op het psychosociale aspect van de ziekte, met name depressie. Er wordt afgesloten met een verdiepend deel over ontsteking als onderliggend mechanisme achter zowel MS als depressie. Ten slotte wordt ingegaan op de evidentie voor potentieel effectieve behandelingen in de populatie MS-patiënten met comorbide depressie.
Aan deze wiki kunnen geen rechten verleend worden. Bij zorgen of vragen raden wij u aan contact op te nemen met een medische professional.
Terug naar startpagina psychofarmacologie
Noot. Afbeelding overgenomen van Pixabay1
Inhoudsopgave
Multiple sclerose is een chronische auto-immuunziekte waarbij het centrale zenuwstelsel wordt aangedaan. De ziekte wordt gekarakteriseerd door ontsteking en neurodegeneratie, wat inhoudt dat zenuwcellen in de hersenen en het zenuwstelsel afsterven. De exacte oorzaak is tot op heden nog onbekend, maar de mechanismen zijn wel deels bekend. Bij dit ziektebeeld zijn er pathogene immuuncellen, namelijk de T- en B-cellen, die de bloed-hersenbarrière (ook wel bekend als blood-brain-barrier; BBB) kunnen doordringen en hier voor ontregeling kunnen zorgen. Deze pathogene cellen zorgen er namelijk voor dat er meer ontstekingsbevorderende eiwitten worden geproduceerd, wat leidt tot ontstekingen in het centrale zenuwstelsel2. Dit kan op den duur weer leiden tot neurodegeneratie. De inflammatie vindt plaats in de myelineschede rondom de axonen. Myeline is een vettige substantie, die in een normaal werkend zenuwstelsel ervoor zorgt dat de zenuwgeleiding snel en efficiënt verloopt. Bij MS kunnen er laesies optreden in de myelineschede, waardoor deze zenuwgeleiding minder goed verloopt. Dit proces heet demyelinisatie. Dit kan onder anderen kan leiden tot problemen met de visie, sensorische en motorische problemen in de ledematen en duizeligheid3. MS wordt niet gezien als een erfelijke ziekte. Wel is er sprake van een iets verhoogd risico als iemand in de familie MS heeft. Daarnaast zijn er nog andere risicofactoren: een vitamine D gebrek, roken, het hebben van andere autoimmuunziekten en bepaalde virale infecties. Met name infectie met het Eppstein-Barr virus wordt in verband gebracht met de ontwikkeling van MS, omdat het de immuuncontrole kan verstoren4. Dit is een herpesvirus waar het overgrote deel van de populatie mee geïnfecteerd is.
Noot. Deze afbeelding is gemaakt door de WIKI-auteurs
MS gaat gepaard met een scala aan klachten. De symptomen van MS hangen af van de plek waar de laesies zich bevinden en kunnen dus per patiënt en stadium verschillen5. Veelvoorkomende klachten zijn problemen met lopen, sensorische stoornissen, cognitieve problemen, duizeligheid, visieproblemen en dysfunctie van de blaas5,6. Daarnaast komen ook extreme vermoeidheid en seksuele dysfunctie veel voor. Dit kan de kwaliteit van leven (KvL) beperken, doordat dagelijkse en sociale activiteiten soms niet meer goed uit te voeren zijn en er moeilijkheden zijn in relaties7.
Doordat veel klachten gepaard kunnen gaan met MS en het klachtenbeeld per patiënt zo drastisch kan verschillen, kan diagnose van MS soms lang duren. Om de diagnose te kunnen stellen, moeten eerst mogelijke andere aandoeningen uitgesloten worden. Daarnaast wordt er gekeken naar de uiting van ziektekenmerken in ruimte en tijd; dit verwijst naar de aanwezigheid van ten minste twee laesies op bepaalde plekken in het zenuwstelsel en naar de ontwikkeling van nieuwe laesies met de tijd. Om deze ontwikkeling over tijd te kunnen monitoren, wordt vaak gebruik gemaakt van MRI. Hiermee kunnen de laesies van oude of nieuwe ontstekingen in de hersenen zichtbaar gemaakt worden8. Ook wordt er soms aanvullend een punctie genomen van het vocht in het ruggenmerg om te controleren voor de aanwezigheid van bepaalde eiwitten die kunnen duiden op de diagnose MS8.
Bij kinderen is het nog lastiger om MS te diagnosticeren, omdat er in deze leeftijdsgroep veel ziekten voorkomen die soortgelijke symptomen kunnen veroorzaken. Met name het onderscheid tussen andere ziekten waarbij er sprake is van demyelinisatie in het zenuwstelsel, zoals acute gedissemineerde encefalomyelitis, en MS is ingewikkeld. Om de juiste diagnose te kunnen stellen moet er een reeks onderzoeken worden gedaan, waaronder het testen van de cerebrospinale vloeistof, het serum, een MRI van het brein en de ruggengraat en aanvullende neuroimaging9.
Noot. Deze afbeelding is gemaakt door de WIKI-auteurs
MS kan in verschillende vormen voorkomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een ‘relapsing-remitting’ (RRMS), ‘primair progressieve’ en ‘secundair progressieve’ type10. Bij RRMS is er sprake van ontsteking aanvallen. In vijfentachtig procent van de gevallen begint MS op deze manier2. Hierbij worden de myeline en zenuwcellen beschadigd en ontstaan er acute symptomen. In veel gevallen zijn de eerste symptomen problemen met het zicht, doordat de optische zenuw is aangedaan3. Dit kan vervolgens overgaan in secundair progressieve MS (SPMS): bij deze vorm neemt het aantal aanvallen af en gaat de ziekte over in een meer progressieve vorm. Bij primaire progressieve MS (PPMS) is er geen sprake van deze aanvallen, maar van begins af aan een geleidelijk verloop van de ziekte.
Recent onderzoek pleit er echter voor om met betere terminologie te komen. Deze termen zijn namelijk enkel beschrijvend en bieden geen verdere informatie over de onderliggende pathologie11. Zo zou er bijvoorbeeld beter onderscheid gemaakt kunnen worden betreft de progressie en activiteit van de ziekte en is het erg ingewikkeld om de overgang van RRMS naar SPMS in kaart te brengen. Recent is ook de term Clinically Isolated Syndrome (CIS) toegevoegd; dit verwijst naar de eerste klinische verschijnselen van demyelinisatie wat mogelijk door MS kan komen12.
De prognose van MS is zeer uiteenlopend, wat het moeilijk maakt om in de beginnende fase van de ziekte te voorspellen in hoeverre er klachten en functionele beperkingen op zullen treden. Het is geen dodelijke ziekte, maar gemiddeld genomen hebben MS patiënten een 10 jaar lagere levensverwachting. Echter zijn er veel factoren die dit beïnvloeden: o.a. frequente aanvallen, laesies in het ruggenmerg en een oudere leeftijd zijn voorspellende factoren voor een meer agressief verloop van de ziekte13. Een andere voorspellende factor blijkt de tijd tussen de eerste en tweede aanval. Wanneer er een langere periode tussen zit, lijkt er een grotere kans op een mild verloop van de ziekte14.
In Nederland zijn er volgens the Atlas of MS ruim 25.000 mensen met MS en zijn er in Europa gemiddeld 148 op de 100.000 duizend mensen gediagnosticeerd15. De ziekte ontstaat meestal op 20 tot 40 jarige leeftijd en komt ruim twee keer vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Waarom er een dergelijk verschil in prevalentie is tussen mannen en vrouwen is tot op heden onduidelijk, maar heeft mogelijk te maken met verschillen in de genen en hormonen15. De ziekte komt met name voor onder witte mensen van Noord-Europese afkomst16. Mogelijk komt dit doordat er in Noord-Europa minder zon is ten opzichte van landen dichter bij de evenaar, waardoor er sneller een gebrek is aan vitamine D15.
Momenteel is met medicatie nog geen genezing mogelijk, dus deze is enkel gericht op het verminderen van de symptomen, vertragen van de progressie en het behandelen van acute aanvallen6. Dit kan door het moduleren of onderdrukken van het immuunsysteem om de immuunreactie op het zenuwstelsel te verminderen. In Nederland zijn er 14 soorten medicijnen die voorgeschreven kunnen worden17 (zie tabel 1). Daarnaast wordt er soms methylprednisolon voorgeschreven in het geval van een acute aanval.
Werking
Er zijn verschillende typen medicatie die elk een ander onderliggende werking hebben (voor verdere toelichting, zie tabel 1). Sommige medicatie werkt vanuit interferon bèta; dit lichaamseigen eiwit zorgt er onder anderen voor dat er een kleinere hoeveelheid immuuncellen is die de BBB kan passeren en schade kan aanrichten aan de myelineschede in het centraal zenuwstelsel18. Een ander type medicatie berust op de werking van monoclonal antibodies (mAbs). Deze eiwitten worden in het laboratorium gemaakt en zijn identieke kopieën van één soort immuuncel, die een specifiek target heeft. MAbs verminderen het aantal B-cellen in het lichaam en worden dus gebruikt wanneer er door ziekte sprake is van overactieve of dysfunctionele B-cellen19. Verschillende types mAbs kunnen gebruikt worden met elk een ander target. Een derde type medicatie is de Sphingosine-1-Phosphate Receptor Modulators (S1PR modulators). SIPR’s hebben vele functies in het lichaam, waaronder het reguleren van de hartslag. In de behandeling van MS worden SIPR’s modulators ingezet omdat ze kunnen voorkomen dat lymfocyten zich verspreiden naar het centraal zenuwstelsel, waar ze schade aan kunnen richten. Dit vermindert demyelinisatie en zenuwschade20. Overigens is er ook medicatie waarvan de exacte werking niet bekend is.
Ruim 25.000 mensen in Nederland lijden aan MS. Het is een chronische, progressieve auto-immuunziekte die wordt gekenmerkt door laesies in het centrale zenuwstelsel en neurodegeneratie als gevolg van inflammatie. Er zijn meerdere vormen van MS te onderscheiden, namelijk: relapse-remitting, primair progressieve MS en secundair progressieve MS. Echter zeggen deze termen niets over de onderliggende pathologie. Het ziektebeeld van patiënt tot patiënt is erg heterogeen, waardoor de prognose vaak moeilijk in te schatten is. Medicamenteuze behandeling van MS is gericht op symptoomvermindering, vertraging van de progressie en de behandeling van acute opvlammingen. Genezing blijft momenteel nog uit. Diverse klassen medicatie kunnen bij MS worden voorgeschreven die allen het immuunsysteem onderdrukken of moduleren.
Psychosociale gevolgen
Multipele sclerose is een aandoening die niet enkel fysieke, maar ook psychosociale gevolgen heeft. Patiënten gediagnosticeerd met MS rapporteren een lagere KvL dan de gezonde populatie21. Ongeveer één derde van de patiënten (en bovendien een kwart van hun partners) ervaren ernstige psychische nood in de periode na de diagnose22. Ook vermoeidheid is een veelvoorkomend probleem23. Van belang in de psychische aanpassing aan, of verwerking van, de diagnose lijkt een gevoel van verbondenheid aan sociale groepen24. Dit verwijst naar het idee hebben dat je onderdeel uitmaakt van een groep met anderen. Multipele sclerose is echter ook in verband gebracht met sociale isolatie, zowel door fysieke beperkingen als de psychologische reacties als gevolg van die beperkingen25. Dit betekent dat de ziekte mogelijk iemand alleen maar eenzamer maakt, terwijl het sociaal zijn juist positief lijkt te zijn om de diagnose te kunnen verwerken. Daarnaast speelt stigma een belangrijke rol in de KvL van patiënten26. Psychiatrische comorbiditeit, ofwel het hebben van een psychiatrische stoornis naast een andere aandoening (zoals MS), is dan ook veel voorkomend in deze populatie27. Met name angst en depressie zijn veelvoorkomende problemen27.
Depressie
Depressie is een veelzijdig concept bestaande uit diverse symptomen, waarvan de kern een sombere stemming en verminderde interesse in of plezier beleefd aan activiteiten is28. Andere symptomen zijn onder andere slaapproblemen, gewichtstoename of -verlies, gevoelens van waardeloosheid, en problemen in cognitie en psychomotoriek.
Er zijn verschillende ideeën over de aard van de relatie tussen MS en depressie. Met name de ernst van de ziekte, in vergelijking met andere ziektekenmerken zoals het verloop, lijkt geassocieerd met depressieve symptomen29. Een psychologisch model voor de relatie tussen MS en depressie stelt dat vermoeidheid en de fysieke gevolgen van MS een beperkend effect kunnen hebben op hobby’s en recreatieve activiteiten. Deze beperkingen dragen vervolgens weer bij aan de depressieve stemming30.
Daarnaast zijn er vele etiologische theorieën die pathofysiologie benadrukken. Dit houdt in dat mechanismen die tot fysiologische verstoringen en ziekte kunnen leiden worden gezien als mogelijke oorzaak van depressie. Deze theorieën focussen dus op biologische processen die ten grondslag kunnen liggen aan depressie bij patiënten met MS31. Mogelijke processen zijn onder andere hersenlaesies, verlies van volume in de hersenen (ofwel atrofie), de hypothalamus-hypofyse-adrenale (HPA-)as en een mogelijke rol van cytokines en ontstekingsprocessen. Deze biologische mechanismen komen deels overeen met de mechanismen onderliggend aan de pathologie van MS zelf en lijken zo depressie gedeeltelijk te mediëren31. In deel drie van deze wiki zullen de biologische mechanismen geassocieerd met depressie en MS nog verder worden uitgediept, en worden diverse factoren geïntegreerd tot één model.
Naast deze lichaamseigen biologische mechanismen, lijken ook iatrogene factoren een rol te kunnen spelen in stemmingsstoornissen bij MS patiënten. Iatrogene factoren zijn aspecten die veroorzaakt zijn door medische handelingen. Deze speculaties betreffen met name behandeling met het stofje interferon bèta. Hoewel de gerelateerde stof interferon alfa bekend staat om het hebben van psychiatrische bijwerkingen, is er minder nog minder bekend over de bèta variant die kan worden ingezet ter behandeling van MS32. Op het groepsniveau vinden de meeste studies geen significant verband tussen de medicatie en depressie of zelfmoord, maar voor bepaalde patiënten lijk dit wel degelijk gerelateerd32. Dit betreft met name de patiënten met een psychiatrische voorgeschiedenis. Hoewel dit geen gegronde reden lijkt om het medicijn niet voor te schrijven, is het wel van belang om hun stemming te monitoren na het starten van interferon beta en op basis hiervan geschikte actie te ondernemen indien nodig32.
De gerapporteerde prevalentie van depressie bij patiënten met MS varieert per studie. Verschillende meta-analyses uit het afgelopen decennium hebben prevalentiecijfers gevonden rond de dertig procent27,33,34.
Wel zit er een verschil in de prevalentiecijfers die zich beperken tot patiënten met een volledige depressieve stoornis, en cijfers die ook slechts depressieve symptomen includeren. Wanneer cijfers zijn beperkt tot patiënten met een daadwerkelijke depressieve stoornis is de prevalentie wat lager34.
Hoewel het bekend is dat meer vrouwen de diagnose MS krijgen, is er nog weinig duidelijkheid over genderverschillen in depressie bij deze patiëntengroep. In een enkele studie werd wel gevonden dat in patiënten met RRMS vrouwen meer depressie rapporteren35, maar andere studies geven conflicterende resultaten36,37. Daarnaast hebben patiënten met een jongere leeftijd relatief meer last van depressieve symptomen38.
Er is niet veel bekend over de prognose van depressie bij MS patiënten. Wel is er een studie geweest naar het verloop van depressie gedurende een aantal jaar38. Hierin werd gevonden dat depressieve symptomen fluctueren voor individuele patiënten, maar dat het groepsniveau niet veranderde gedurende de tijd. Met name de rol van functionele limitaties in het verloop van depressieve symptomen kwam hierin naar voren. Meer gerapporteerde functionele limitaties van een patiënt voorspelden steeds een toename aan depressieve klachten38.
Er zijn verschillende verklaringen voor dit verband te bedenken38. Een eerste mogelijke verklaring is dat de toename aan limitaties, meer stress geeft bij patiënten. Een alternatieve verklaring zou zijn een gedeeld fysiologisch mechanisme dat zowel functionele limitaties veroorzaakt, als een toename aan depressieve klachten38. Variabelen als leeftijd, tijd sinds diagnose en progressieve vormen van MS voorspelden enkel de mate van depressieve symptomen bij de start van de studie, maar waren geen voorspellers wat betreft veranderingen van symptomen in het verloop van tijd38.
Er zijn verschillende behandelingen mogelijk in geval van een depressie. Dit kan enkel medicamenteus of psychotherapeutisch zijn, óf een combinatie van beide. In Nederland zijn er richtlijnen opgesteld door de Federatie Medisch Specialisten. Deze zijn ontwikkeld door specialisten aan de hand van evidence-based informatie39. Voor een kort overzicht van de richtlijnen, zie ook onderstaand figuur.
Noot. Dit figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
In de richtlijn voor depressie wordt een aantal stromingen omtrent psychotherapie aangeraden als eerste keuze voor behandeling40. Deze opties zijn cognitieve gedragstherapie (CGT; ofwel in groeps- of individueel verband), gedragstherapie, interpersoonlijke therapie (IPT) en mogelijk een kortdurende psychodynamische therapie (KPT). Voor meer informatie wat betreft psychotherapeutische mogelijkheden, klik hier40.
Behandeling met psychofarmaca wordt aanbevolen bij cliënten met matige tot ernstige depressie41. De eerste keuze hierbij is een tricyclisch antidepressivum (TCA) of een selectieve serotonine heropname remmer (beter bekend als een SSRI)42.
Tweedelijns middelen bevatten volgens deze richtlijn onder andere ook de serotonine-norepinefrine heropname remmers (SNRIs)42. Monooamine oxidase inhibitors (MAOI) zijn een alternatief middel wat kan worden ingezet nadat verschillende andere opties zijn uitgeput43.
Wel is het van belang om in de selectie van medicatie te letten op individuele omstandigheden, zoals comorbide psychiatrische en/of somatische aandoeningen, de behandelsetting (ambulant versus in opname) en mogelijke interacties met andere medicijnen42. Een combinatie van psychofarmaca en psychotherapeutische behandeling lijkt met name voordelig bij een chronische depressie, of ter voorkoming van een recidive (een herhaling of terugkeer van de depressie)44.
Hoewel deze richtlijnen zijn gebaseerd op de algemene bevolking, lijken deze ook toepasbaar op patiënten met MS. Bij milde depressies is CGT de aanbevolen eerste keuze volgens de Nederlandse richtlijn voor MS45. Bij ernstige depressies, of bij gebrek aan positief resultaat, kan worden overgegaan op een combinatie met psychofarmaca. SSRIs werken in deze groep net zo goed als in de algemene populatie45.
Het bewijs voor de effectiviteit van andere psychofarmaca in MS patiënten is zeer gelimiteerd. Er is namelijk nog maar één studie uitgevoerd per klasse naar het gebruik van een SNRI, TCA en MAOI in deze populatie (respectievelijk duloxetine, desipramine en moclobemide)46.
Hoewel dit de richtlijnen zijn, ziet de praktijk er mogelijk net iets anders uit. Een epidemiologische studie (in de Verenigde Staten) vond dat ongeveer één derde van de MS patiënten antidepressiva gebruikt. Voor een kleine minderheid gold echter dat dit niet was ter behandeling van depressieve klachten, maar vanwege pijnklachten47. De meest voorgeschreven antidepressiva waren, in lijn met de richtlijnen, diverse SSRIs.
Een substantieel deel van de patiënten gaven echter aan medicatie in de TCA, SNRI of atypische klassen te nemen, ondanks het gebrek aan onderzoek naar en kennis over het gebruik van deze bij MS patiënten47. Daarnaast gebruikte slechts een minderheid van patiënten met klinisch significante depressieve klachten daadwerkelijk antidepressiva. Factoren die het meer waarschijnlijk maakten dat iemand wel antidepressiva nam waren onder andere het vrouwelijke geslacht, ongetrouwd of alleenwonend zijn, en het ervaren van meer vermoeidheid47.
Gezien de richtlijnen en wetenschap met name SSRIs betreffen, zal deze sectie zich beperken tot de werking van SSRIs. Dit is een klasse aan antidepressiva, die verschillende middelen omvat (bijvoorbeed fluvoxamine, paroxetine en setraline). Hoewel de exacte werking varieert afhankelijk van de specifieke medicatie, is de algemene werking hetzelfde48.
De veronderstelde effecten van SSRIs zijn gebaseerd op de receptor hypothese van depressie; zie onderstaande figuur48. Deze theorie stelt dat er in depressie een tekort aan de neurotransmitter serotonine is. Deze stof is betrokken bij het overbrengen van signalen in de hersenen en is in verband gebracht met depressie48. In het plaatje is serotonine paars afgebeeld.
Ter compensatie van een tekort aan serotonine is er een toename (ofwel upregulation) van bepaalde receptoren: onder andere presynaptische serotonine autoreceptoren (blauw afgebeeld)48. Zie de linkerkant van onderstaand figuur. Deze autoreceptoren bevinden zich op de dendrieten en soma van het neuron. Wanneer deze serotonine detecteren, kunnen ze het neuron remmen en zo de afgifte van serotonine bij het axon verminderen48. Wanneer er sprake is van upregulation is het neuron dus extra gevoelig, waardoor het meer geremd wordt en er minder serotonine wordt afgegeven.
Afgegeven serotonine kan worden heropgenomen door de serotonine transporter (ook wel bekend als SERT), zodat het opnieuw kan worden opgeslagen en hergebruikt48. Deze heropname pomp kan door SSRIs worden geremd. Dit zorgt ervoor dat er meer serotonine beschikbaar blijft buiten het neuron48. In eerste instantie resulteert dit in een toename van serotonine in het gebied rondom de soma en dendrieten. Deze toename stimuleert vervolgens de autoreceptoren op die plekken, welke dus neurale flow inhiberen48. Dit is een proces dat vrij snel na de inname van medicatie plaatsvindt, wat parallel loopt met de vrij snelle ontwikkeling van bijwerkingen48.
Na verloop van tijd zorgt deze toegenomen stimulatie juist voor een afname van het aantal autoreceptoren; een proces dat bekend staat als downregulation48. Zie de rechterkant van het figuur. Het neuron wordt daar minder gevoelig, wat maakt dat het minder wordt geremd. Dit resulteert in juist meer afgifte van serotonine bij het axon. De timing hiervan is wat vertraagd, wat overeen komt met de vertraging van het therapeutische effect na het nemen van SSRIs. Via deze downregulation van autoreceptoren en de resulterende toename in afgifte van serotonine kunnen SSRIs een antidepressief effect hebben48.
Noot. Deze afbeelding is gemaakt door de WIKI-auteurs
Voor meer informatie over de werking van andere beschreven klassen van antidepressiva kunt u op de desbetreffende categorie klikken: TCA49, MAOI50 of SNRI (duloxetine)51.
Er is slechts weinig bekend over bijwerkingen van antidepressiva in patiënten met multipele sclerose. Er zijn geen gerapporteerde bijwerkingen bij gebruik van de SSRI sertraline52,53. Dit geldt niet voor andere SSRIs, namelijk fluvoxamine en paroxetine. Bij gebruik van fluvoxamine had zestien procentzestien procent last van misselijkheid, overgeven en dyspepsie (een probleem in de spijsvertering)54. Bijna de helft van de MS patiënten die paroxetine namen, ervoeren misselijkheid, hoofdpijn en/of een droge mond, en bijna een kwart had last van seksuele dysfunctie55. Deze vervelende effecten op het centrale zenuwstelsel en het maag-darmstelsel komen veelal overeen met de bijwerkingen van SSRIs in de algemene bevolking46.
Soortgelijke resultaten werden ook gevonden bij de SNRI duloxetine. Zo hield zestien procentzestien procent namelijk de behandeling niet vol door problemen met misselijkheid, duizeligheid en een gevoel van dronken zijn56.
De studies voor alternatieve antidepressieve middelen zijn nog beperkter. Een enkele studie vond dat bijwerkingen bij de MAOI moclobemide mild en van voorbijgaande aard waren57. Deze milde effecten betroffen wederom misselijkheid en ook slaapproblemen.
De enige studie naar een TCA (in dit geval desipramine) vond dat bijwerkingen vaker voorkwamen in de groep die de TCA nam, dan bij de mensen die therapie en een placebo kregen. Zij rapporteerden onder andere constipatie, een droge mond, orthostatische hypotensie, trillerigheid, duizeligheid en uitslag. Deze bijwerkingen hadden een effect op de hoogste dosis die door de patiënten getolereerd kon worden. Het nemen van een lagere dosis leek echter weinig effect te hebben op de effectiviteit van het middel. Een mogelijke verklaring hiervoor lijkt de aangetaste bloed-hersenbarrière in patiënten met MS58.
De diagnose MS is geassocieerd met diverse psychosociale gevolgen, waaronder sociale isolatie, stigma en depressie. Ongeveer 30 procent van de MS patiënten heeft last van depressie, waarbij met name functionele beperkingen een rol lijken te spelen. Bij milde depressie wordt psychotherapie als cognitieve gedragstherapie aangeboden. Voor ernstige depressie is een farmacologische behandeling als een SSRI geïndiceerd. Wel kunnen deze zorgen voor verschillende bijwerkingen op het centrale zenuwstelsel en het gastro-intestinale systeem.
In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op de overlap en de interactie tussen depressie en MS. Ondanks dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de pathofysiologie van MS, geeft de huidige literatuur enkele aanwijzingen over verschillende biologische mechanismen die kenmerkend zijn voor MS en verband houden met de ontwikkeling van depressie. Een voorbeeld hiervan is het effect van medicamenteuze MS-behandelingen met corticosteroïden op de stemming van patiënten en hoe dit relateert aan depressie binnen het theoretisch kader van de HPA-as. Verder zal dit deel zich richten op algemene suggesties voor diverse behandelingsmethoden bij comorbide depressie in MS.
Zowel een depressie- als een MS-diagnose kan het leven van een individu aanzienlijk beïnvloeden. Hoewel beide ziektebeelden veelal gepaard gaan met unieke, ziekte-specifieke uitdagingen, zoals functionele beperkingen als gevolg van MS en anhedonie of somberheid bij depressie, lijken er ook overeenkomsten te bestaan tussen de symptomen van beide aandoeningen. Een voorbeeld hiervan is het negatieve verband van zowel MS als depressie met de KvL van patiënten59-62. Vooral wanneer deze twee aandoeningen samenkomen, ontstaat een complexe situatie die aanzienlijk impact heeft op het fysieke én mentale welzijn van het individu63. Eerder in deze wiki is al opgemerkt dat het huidige onderzoeksveld aanzienlijk hogere prevalentiecijfers van depressieve symptomen vaststelt bij MS-patiënten in vergelijking met de algemene bevolking34. Bovendien wordt er geschat dat ongeveer vijfitg procent van de MS-patiënten depressieve symptomen zal ontwikkelen gedurende hun leven64. Hieruit valt af te leiden dat circa de helft van de patiënten met MS dus niet enkel te maken kan krijgen met de opzichzelfstaande symptomen van MS, maar ook geconfronteerd kan worden met potentieel nieuwe en overlappende klachten die specifiek behoren tot het gecombineerde ziektebeeld van MS met comorbide depressie.
Een voorbeeld van de overlap tussen de symptomen van de twee aandoeningen wordt gereflecteerd door onderzoek naar cognitief functioneren. Ongeveer veertig tot vijfenzestig procent van de MS-patiënten heeft last van problemen in diverse cognitieve domeinen65,66. Er wordt verondersteld dat deze klachten te maken hebben met beschadigingen van witte en grijze stof, waarbij atrofie van de thalamus, het hersengebied dat sensorische input ontvangt en verstuurt, recentelijk in verband gebracht is met cognitieve klachten in MS67. Deze cognitieve problematiek, die in het literaire veld beter bekend staat als cognitieve dysfunctie, omvat onder meer klachten zoals vertraagde verwerkingssnelheid, verslechtering van het werkgeheugen en problemen met het executief functioneren65,68. Hoewel deze klachten het meest voorkomen, moet benadrukt worden dat de mate en het type van cognitieve dysfunctie in MS (net als de prognose van de aandoening zelf) sterk kan verschillen van patiënt tot patiënt. Op basis van de huidige kennis rondom MS wordt er verondersteld dat cognitieve dysfunctie bij MS-patiënten te maken heeft met beschadigingen van witte en grijze stof. Immers, atrofie van de thalamus, het hersengebied dat sensorische input ontvangt en verstuurt, is recentelijk in verband gebracht met cognitieve klachten in MS67. Toch kunnen cognitieve klachten zelfs al vroeg opspelen zonder dat patiënten last hebben van de andere, welbekende neurologische MS-symptomen die sterk verband houden met beschadigingen in het brein65,69. Bovendien lijkt depressie de cognitieve dysfunctie te verergeren in deze patiëntenpopulatie66,70. Ook depressie wordt namelijk geassocieerd met cognitieve dysfunctie71; een recente publicatie illustreert hoe mensen met een depressieve stoornis cognitieve klachten ervaren binnen veelal dezelfde domeinen als patiënten met MS, waaronder problemen met het geheugen, leren, verwerkingssnelheid en executieve functies. Bij patiënten met depressie kan dit leiden tot beperkingen in hun functioneren op werk en in sociale situaties, zoals binnen de familiaire setting.
Soortgelijke functionele beperkingen op het gebied van psychosociaal functioneren worden echter niet alleen ervaren door mensen met een depressieve stoornis. Ook MS-patiënten rapporteren hoe het ziektebeeld een negatieve invloed heeft op hun functioneren in het dagelijks leven, bijvoorbeeld binnen de sociale context 63,72. Kwalitatief onderzoek naar dit thema identificeert diverse psychosociale stressoren waarmee MS-patiënten worden geconfronteerd gedurende hun ziektebeloop63. Naast fysieke en emotionele klachten, varieerden deze stressoren van relatieproblemen met partners en zorgen over sociale relaties, tot stigma en zelfstigma. Naast het daadwerkelijk (dys)functioneren, werd gevonden dat deze patiëntengroep zich ook aanzienlijk zorgen maakt over het al dan niet kunnen functioneren in het alledaagse leven. Al deze stressoren zouden kunnen bijdragen aan de functionele beperkingen van MS en drukken een negatieve stempel op de KvL van patiënten, die aanzienlijk verlaagd lijkt te zijn zoals eerder in deze wiki werd aangehaald7,26,59,60. In onderzoek naar patiënten met MS worden beperkingen op dimensies van het psychosociaal functioneren immers gezien als een indirecte maat voor de verslechtering van hun KvL 72,73. Hetzelfde geldt voor patiënten met depressieve symptomen en stoornissen, aangezien beperkt psychosociaal functioneren verband houdt met de lagere KvL van deze patiënten61,62.
Echter heeft MS niet alleen een negatief effect op de KvL van de patiënten zelf; ook worden er verbanden geobserveerd tussen de ziektetoestand van MS-patiënten en het welzijn van hun naasten die vaak de extra rol van (mantel)verzorger op zich nemen74. Zelfs in een vroeg stadium van MS kan de ziekte een aanzienlijke impact op patiënten en hun naasten hebben, waarbij angstgevoelens en stress nog maanden na de diagnose verhoogd kunnen zijn72. Daarnaast bestaan er meerdere factoren die gerelateerd zijn aan MS en kunnen bijdragen aan de verlaagde KvL van patiënten, zoals MS-gerelateerde vermoeidheid en de mate van lichamelijke beperking als gevolg van MS-progressie (bijvoorbeeld het niet meer zelfstandig kunnen lopen)59,60,72.
Ten slotte ervaart ongeveer vijftig procent van de patiënten met MS chronische pijn75. Hoewel dit geen direct symptoom van depressie hoeft te zijn bij MS-patiënten, lijkt er wel een duidelijk verband zichtbaar in de klinische setting; chronische pijn kan namelijk bijdragen aan de ontwikkeling van depressie76. Fysieke beperkingen die gepaard gaan met de pijn kunnen namelijk leiden tot (een verergering van) verdriet, slapeloosheid, een gevoel van hulpeloosheid en verlies van controle. Het is daarom niet verrassend dat een aanzienlijk deel van de patiënten dat chronische pijn ervaart, kampt met depressie76. Aan de andere kant kan depressie de perceptie van pijn beïnvloeden bij mensen met MS77. Het kan de pijngevoeligheid verhogen en de ervaring van pijn intensiveren, waardoor pijn al snel als onverdraaglijk ervaren kan worden.
Eerder in deze wiki werd vastgesteld dat de prevalentie van depressie in de MS-patiëntenpopulatie sterk is verhoogd. Er bestaan diverse aanwijzingen die mogelijk het verband kunnen verduidelijken tussen het veelvuldig voorkomen van comorbide depressie in MS. In deel 2 werd al gedeeltelijk duidelijk hoe (psychosociale) kenmerken van MS verband houden met depressie en mogelijk van invloed zijn op het ontstaan en/of verergeren van depressie. Diverse factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer sociale isolatie25, stigmatisering78, vermoeidheid30 en ziektekenmerken zoals de ernst van de MS symptomen29. Later in dit deel zullen we een nieuw, theoretisch model voorstellen, waarin zowel deze psychosociale factoren als pathofysiologische mechanismen gecombineerd zullen worden. Hiermee beogen we, gebaseerd op huidige wetenschappelijke inzichten, een conceptueel model voor te stellen waarmee de relatie tussen MS en depressie verduidelijkt wordt.
Inflammatie en immuunsysteem dysfunctie in depressie
Binnen het onderzoeksveld naar depressie wordt de betrokkenheid van ontstekingsprocessen, ofwel inflammatie, bij dit ziektebeeld veelvuldig ondersteund79-81. Pro-inflammatoire (ontsteking-stimulerende) cytokines worden in onderzoek gezien als biomarkers van inflammatie en zijn immers kenmerkend voor inflammatoire aandoeningen, zoals MS en reumatoïde artritis82. Echter worden verhoogde niveaus van cytokines eveneens in de afwezigheid van deze typische inflammatoire aandoeningen geobserveerd, zoals dus ook in depressie; recente bevindingen suggereren namelijk dat zowel MS als depressie verband houdt met niveau’s van pro-inflammatoire cytokines83. Verhoogde concentraties van onder meer de cytokines c-reactief proteïne (CRP), tumornecrosefactor (TNF) en diverse interleukines (waaronder IL-1 beta, IL-6) in het centrale zenuwstelsel en het bloed, weerspiegelen de dysfunctie van het immuunsysteem in patiënten met depressie81. Dit verband met immuunfunctie wordt verder benadrukt door hoge prevalenties van comorbide depressie bij ontstekingsziekten en het opspelen van depressieve symptomen in patiënten (met bijvoorbeeld kanker) die onder behandelingen zijn van pro-inflammatoire cytokines80,84.
Pro-inflammatoire cytkones
Pro-inflammatoire cytokines zijn eiwitten die een grote rol spelen bij het ontstaan van ontstekingsreacties in het lichaam85. Ze worden vaak vrijgegeven door immuuncellen als reactie op schadelijke stimuli zoals letsel of infectie; ze zijn als het ware boodschappers waarmee gecommuniceerd wordt tussen verschillende immuuncellen en andere lichaamscellen. Anti-inflammatoire cytokines zijn de tegenhangers van pro-inflammatoire cytokines en een balans tussen deze twee is cruciaal voor het adequaat functioneren van het immuunsysteem86. Wanneer deze balans verstoord is, kan dit leiden tot een verminderde immuunrespons (immuunsuppressie) of juist tot ontstekingen (immuunactivatie). Hoewel de relatie tussen depressie en immuunsysteem-dysfunctie complex is en in verband gebracht wordt met zowel immuunsuppressie als immuunactivatie, wijst hedendaags onderzoek vooral op het belang van activatie van het immuunsysteem als een onderliggend mechanisme voor de ontwikkeling en/of het in stand houden van depressie87. Belangrijke aanwijzingen hiervoor komen voort uit gevonden toenames van pro-inflammatoire cytokine concentraties die indicatief zijn voor ontstekingsprocessen. Deze cytokines lijken dus een mediërende rol te spelen in de pathofysiologie van depressie; onderzoek geeft namelijk aan dat ze interacteren met zowel psychosociale als biologische processen en factoren die het risico op de ontwikkeling van depressie beïnvloeden. Deze risicofactoren zijn onder meer (epi)genetica en familiaire aanleg, onderliggende medische aandoeningen, ontregeling van endocriene systemen en inflammatie88. Een voorbeeld van een biologisch proces dat aangetast wordt door verhoogde niveaus van cytokines in depressie, is het metabolisme van neurotransmitters80. Onderzoek illustreert namelijk dat cytokines van het perifere immuunsysteem (buiten het centrale zenuwstelsel) in het brein kunnen zorgen voor veranderingen in de aanmaak van serotonine en dopamine, ofwel neurotransmitters die betrokken zijn bij depressie80. De bouwstenen (aminozuren) die nodig zijn voor de aanmaak van serotonine en dopamine, zijn onder invloed van cytokines minder beschikbaar voor het omzettingsproces tot neurotransmitter80.
Inflammatie en immuunsysteem dysfunctie in MS
Evenzeer wordt in patiënten met MS gevonden dat concentraties van pro-inflammatoire cytokines verband houden met neuroinflammatie (inflammatie in de hersenen) en depressie. Recente MRI studies rapporteren dat neuroinflammatie effect heeft op de stemming van patiënten met MS89,90. Een voorbeeld van dergelijk onderzoek mat pro-inflammatoire cytokines in het hersenvocht als biomarkers van neuroinflammatie in combinatie met fluctuaties van affectieve symptomen (namelijk, depressie- en angstgevoelens) en suggereerde dat neuroinflammatie deze affectieve symptomen zou kunnen induceren89. De onderzoekers vonden geen verschil in de manier waarop angst en depressie fluctueerden, terwijl dit wel te verwachten was op basis van de twee groepen RRMS patiënten die onderzocht werden. In beide groepen was er sprake van 'smeulende' neuroinflammatie zoals met MRI-scans werd vastgesteld. Echter was één groep asymptomatisch, terwijl de andere groep wel degelijk klachten ervaarde. Omdat beide groepen echter soortgelijke MS-activiteit lieten zien op de hersenscans, verklaarden de onderzoekers hoe het gebrek aan significante verschillen op het gebied van depressie- en angstgevoelens toegewezen kon worden aan de verhoogde cytokine-concentraties. Neuroinflammatie zou in beide groepen namelijk een gemeenschappelijke drijfveer kunnen zijn voor gevoelens van depressie en angst. Bovendien werden dalingen in pro-inflammatoire cytokine-niveaus tegelijk met de afname van depressie en angst geobserveerd. Dit geeft een aanwijzing over hoe depressie ook bij MS-patiënten mogelijk geassocieerd is met inflammatie.
Neuroinflammatie in MS en depressie
Een andere, recente studie die werd verricht onder patiënten met MS vond dat er sprake was van verhoogde inflammatie in de hippocampus, een hersengebied dat betrokken is bij het (emotionele) geheugen en onderdeel uitmaakt van hersencircuits van emotie, in vergelijking met gezonde individuen zonder MS90. Middels MRI metingen werd in MS-patiënten geconstateerd dat er sprake was van toegenomen activatie van microgliacellen in de hippocampus, wat indicatief is voor neuroinflammatie. Microgliacellen fungeren als de immuuncellen van het centrale zenuwstelsel en zijn mede betrokken bij de detectie van pathogenen die de hersen-bloedbarrière zijn binnengedrongen. Activatie van microgliacellen wordt daarom gebruikt als een maat van neuroinflammatie91. Bovendien werd in hetzelfde onderzoek een verband gevonden tussen de functionele connectiviteit van de hippocampus met andere hersengebieden die betrokken zijn bij het reguleren van stemming en de mate van depressieve symptomen van MS-patiënten90. In combinatie met de geobserveerde toename van hippocampale neuroinflammatie, stelt dit een mechanisme voor waarin neuroinflammatie van de hippocampus zou kunnen bijdragen aan de verstoring van hersencircuits die een rol spelen bij het de regulatie van stemming en emotie, wat zou kunnen leiden tot de ontwikkeling van depressie in MS-patiënten90.
Locatie en omvang van MS-geïnduceerde hersenlaesies en depressie
In deel 1 van deze wiki werd duidelijk dat MS gekenmerkt wordt door inflammatie en neurodegeneratie van grijze stof, met geassocieerde schade aan de myelineschede3. Onderzoek illustreert dat depressie in MS-patiënten verband houdt met zowel de locatie als de omvang van deze laesies in het centrale zenuwstelsel84,92; initieel werd gevonden dat patiënten met laesies in de hersenen meer depressieve symptomen zouden ervaren dan patiënten met enkel schade aan de ruggenmerg zonder enige laesies in het brein93. Latere studies specificeerden echter de locaties van MS-laesies in diverse hersengebieden en toonde aan hoe depressie voor een aanzienlijk deel voorspeld leek te worden door laesies in frontale en temporale hersengebieden94 en veelal voorkwamen in hersencircuits die geassocieerd zijn met depressie92. Hierbij wordt verondersteld dat de omvang, ofwel het volume van aangedane hersengebieden en hiermee de significantie van de laesie, verband houdt met de ernst van depressieve symptomen95. Deze bevindingen suggereren hoe de locatie en omvang van MS-laesies in het centrale zenuwstelsel een rol zouden kunnen spelen bij depressie. Echter ondersteund recentelijk onderzoek de notie dat deze neuronale schade slechts een klein gedeelte van alle symptomen verklaard die patiënten met MS ervaren96, wat nogmaals de heterogeniteit van de aandoening onderstreept.
De HPA-as in MS en depressie
Een ander theoretisch mechanisme dat bij zowel MS als depressie een rol zou kunnen spelen, is de activatie van de HPA-as, ofwel de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as. Dit systeem weerspiegelt de interactie tussen de twee respectievelijke hersenstructuren en de bijnieren en draagt bij aan het behoud van homeostase door regulatie van de stressrespons en de productie van het stresshormoon cortisol97.
Het onderzoek naar de rol van de HPA-as in patiënten met depressie stelt vast hoe depressie geassocieerd lijkt te zijn met een over-actieve HPA-as84; op basis van hogere waarden van het hormoon corticotropin-releasing-hormone (CRH) in het hersenvocht, wordt verondersteld dat de hypothalamus van deze depressieve patiënten meer CRH afgeeft aan de hypofyse. Op zijn beurt zou de hypofyse minder gevoelig blijken voor CRH van de hypothalamus, waardoor de hypofyse pas na blootstelling aan verhoogde CRH-niveaus, adrenocorticotroop hormoon (ACTH) afgeeft84,98,99. Een mogelijke verklaring die hiervoor wordt gegeven, suggereert dat dit komt doordat de hypofyse langdurig blootgesteld wordt aan CRH afkomstig van de hypothalamus. Deze blootstelling zou leiden tot verminderde CRH-gevoeligheid van de hypofyse en verstoring van het remmende signaal (ofwel, de negatieve feedback) dat cortisol aan de hypofyse geeft84,98 99. Het resultaat is de instandhouding van de HPA-overactivatie bij deze depressieve patiënten. Bovendien wordt tijdens de behandeling van depressie een stabilisatie geobserveerd van HPA-activiteit, wat de associatie tussen depressie en de HPA-as benadrukt100
Tevens wordt overactivatie van de HPA-as geconstateerd in patiënten met MS101. Longitudinaal onderzoek naar de ziekteprogressie van MS vond namelijk een positief verband tussen de mate van HPA-activatie op het eerste meetmoment en de functionele beperkingen als gevolg van MS 3 jaar later102. In andere woorden; hoe hoger de HPA-activiteit, hoe meer het MS-ziektebeeld op den duur voor beperkingen zorgde in het dagelijks leven van patiënten. De mate van zelf-gerapporteerde functionele beperkingen was hier een maat voor MS-ziekteprogressie.
De HPA-as en corticosteroïden in MS en comorbide depressie
Een ander mechanisme dat de betrokkenheid van de HPA-as in MS-patiënten met depressie ondersteunt, is het effect van anti-inflammatoire MS-medicatie op de stemming. MS behandelingen worden gekarakteriseerd door therapie met anti-inflammatoire medicatie om de ontstekingsreacties in het centrale zenuwstelsel te verminderen en de progressie van de ziekte te vertragen6. Deze medicijnen onderdrukken het immuunsysteem en verminderen hiermee inflammatie, wat op de korte termijn een gunstig effect op de neurologische symptomen van MS kan hebben. Eerder zag u hoe inflammatie geassocieerd werd met depressie79,81, waarna verwacht zou kunnen worden dat het gebruik van deze anti-inflammatoire medicatie ook de stemming en depressieve symptomen van MS-patiënten ten goede komt. Dit lijkt echter afhankelijk te zijn van het type medicatie; diverse ontstekingsremmers die niet tot de categorie van corticosteroïden behoren, zoals NSAID’s, lijken inderdaad antidepressieve effecten te hebben103. Hoog gedoseerde corticosteroïden daarentegen, kunnen juist een negatieve invloed hebben op de stemming van patiënten met MS104. Hieruit valt af te leiden dat activatie van de HPA-as in depressie wordt ondersteund. Immers, HPA-activatie resulteert in de aanmaak van het glucocorticoïd hormoon cortisol dat tot dezelfde groep steroïdhormonen behoort als corticosteroïden.
De diverse theoretische perspectieven die in dit deel zijn verkend, geven ieder een aanwijzing over de biologische mechanismen die ten grondslag kunnen liggen aan de relatie tussen MS en depressie. Tot op heden is MS echter vooralsnog grotendeels onbegrepen en het betreft hier daarom enkel theoretische modellen die de huidige kennis rondom MS op basis van de meest recente literatuur zo goed mogelijk reflecteren. Juist om deze reden is het van belang om tot één allesomvattend model te komen dat de verscheidene theorieën samenvoegt. In de onderstaande figuur wordt een schematische weergave van een nieuw conceptueel model getoond dat deze verschillende besproken theorieën beoogd te integreren, waarbij pathofysiologische (paars) en psychosociale factoren (oranje) in één figuur weergegeven worden. Dit model omvat onder meer uitkomsten als KvL, psychische MS-symptomen en de besproken onderliggende, biologische processen zoals HPA-activatie en neuroinflammatie.
Noot. Dit figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
Zoals eerder benoemd, worden in de richtlijn voor depressie CGT, gedragstherapie, interpersoonlijke therapie en kortdurende psychodynamische therapie aangeraden39. Daarnaast is er uit onderzoek gebleken dat een aantal (aspecten van) behandelingen tegen depressie in het bijzonder effectief lijken te zijn bij mensen met MS. Een behandeling van depressie bij deze populatie vereist een holistische benadering, waarbij rekening gehouden moet worden met fysieke en mentale aspecten van de aandoeningen. Hiervoor is het cruciaal dat een multidisciplinaire aanpak gehanteerd wordt, met een goede communicatie tussen neurologen, psychologen, psychiaters en andere betrokken zorgverleners. Uit onderzoek blijkt dat mindfulness een positief effect kan hebben op KvL, pijn en psychische klachten75,105. Daarnaast zijn er een aantal aspecten van behandelingen die mogelijk helpend zouden kunnen zijn. Zelfmanagement – het zelf managen van symptomen behandeling van MS – zou de aan gezondheid gerelateerde KvL in patiënten met MS en depressie kunnen verbeteren106. Dit suggereert dat depressieve symptomen ook af zouden kunnen nemen. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat psycho-educatie over depressie gunstig zou kunnen zijn, waarbij rekening gehouden wordt met de bestaande genderverschillen in de uiting van depressie107. Het betrekken van partners is daarnaast essentieel, omdat zij vaak ook spanningen ervaren7. Daarnaast geven zij vaak aan een gebrek aan sociale steun te voelen. Vroege interventies na diagnose lijkt hierbij cruciaal, omdat zowel patiënten als hun naasten in deze periode significante stress en angst ervaren72. Op basis van theoretisch onderzoek kan gespeculeerd worden dat anti-inflammatoire medicatie toegepast kan worden om depressie aan te pakken103, hoewel voorzichtigheid geboden is met corticoïden zoals Interferon-alpha en steroïden, in verband met de mogelijke negatieve impact op de stemming104.
In de toekomst is meer diepgaand onderzoek nodig naar de complexe relatie tussen MS en depressie. Het zou zich kunnen richten op het identificeren van onderliggende biologische mechanismen van de comorbiditeit tussen deze aandoeningen. Eveneens zou het de impact van verschillende behandelingen op zowel de fysieke als mentale symptomen van MS en depressie onderzocht kunnen worden.
Op basis van de aangehaalde literatuur kan de relatie tussen MS en depressie veelvuldig ondersteund worden. Diverse biologische processen worden in verband gebracht met zowel MS als depressie. Hierbij wordt er verondersteld dat ze als mogelijke, onderliggende mechanismen invloed hebben op MS en de ontwikkeling en/of in stand houding van comorbide depressie.
De behandeling van depressie bij mensen met MS vereist een multidisciplinaire samenwerking en holistische aanpak, waarbij therapieën als CGT en interpersoonlijke therapie waardevol blijken. Onderzoek ondersteunt daarnaast het gebruik van mindfulness en zelfmanagement om KvL te verhogen en symptomen te verminderen bij deze patiëntenpopulatie.
Multiple sclerose is een chronische auto-immuunziekte waarbij het centrale zenuwstelsel wordt aangedaan. Ontstekingen maken dat de geleiding van signalen in het zenuwstelsel minder goed verloopt. De exacte oorzaak van de ziekte is tot op heden nog niet bekend. Wel zijn er een aantal factoren die het risico kunnen verhogen, zoals een gebrek aan vitamine D en infectie met het Eppstein-Barr virus. Het klachtenbeeld kan per patiënt zeer uiteenlopen, wat het stellen van een diagnose soms lastig maakt. De prognose is eveneens zeer uiteenlopend. Er is medicatie beschikbaar om het immuunsysteem te moduleren of ontstekingen te remmen, om progressie van de ziekte te vertragen en symptomen te verminderen. Genezing is echter nog niet mogelijk met de huidige medicatie.
Naast biologische aspecten van MS, zijn ook psychosociale gevolgen erg van belang voor de patiënten. Een veelvoorkomend probleem bij MS patiënten is dan ook depressie, gekenmerkt door een sombere stemming en verminderde interesse in of plezier beleefd aan activiteiten. Depressie lijkt gerelateerd aan onder andere vermoeidheid en beperkingen door MS. Met name functionele limitaties zeggen iets over hoe de depressieve symptomen zullen veranderen voor iemand. Er zijn verschillende behandelingen geïndiceerd, waaronder CGT en SSRIs. Wel is het onderzoek naar antidepressiva bij mensen met MS erg gelimiteerd. Toekomstig onderzoek zou een poging kunnen doen om dit gat in het wetenschappelijke kennisbestand op te vullen.
Naar aanleiding van de hoge prevalentie van depressie bij MS-patiënten en de overlap tussen symptomen heeft onderzoek zich gericht op de mogelijke onderliggende mechanismen die het verband tussen MS en (comorbide) depressie helpen te verklaren. Een aanzienlijke hoeveelheid studies identificeert het belang van de rol die het immuunsysteem speelt in de etiologie van zowel MS als depressie. Middels neuroinflammatoire processen en diverse pro-inflammatoire cytokines lijkt immuunsysteem dysfunctie een belangrijk fenomeen dat de relatie tussen MS en depressie medieert. Daarnaast suggereren enkele theorieën hoe de locatie en omvang van MS-laesies een verklaring kunnen bieden voor de depressieve klachten die patiënten met MS kunnen ervaren. Ten slotte wordt het theoretisch kader van de HPA-as gezien als potentieel uitgangspunt voor de samenhang tussen depressie en MS, waarbij het negatieve effect van corticosteroïden op de stemming deze theorie ondersteunt.
Al met al, heeft deze wiki een overzicht gegeven van een scala aan pathofysiologische kenmerken van MS en heeft dit in verband gebracht met depressie op basis van recente wetenschappelijke bevindingen. Deze kenmerken zijn in combinatie met bekende psychosociale risicofactoren geïllustreerd in een overkoepelend, conceptueel model van comorbide depressie in MS, dat specifiek voor deze wiki is gecreëerd. Ondanks dat het thema rondom depressie bij MS-patiënten aanzienlijke aandacht geniet van onderzoekers, lijkt er onvoldoende evidentie te zijn voor het vaststellen van definitieve, directionele verbanden tussen MS en depressie middels de genoemde onderliggende mechanismen. De correlationele aard van het overgrote deel van de bevindingen rondom dit onderwerp speelt hierbij een rol, wat kansen biedt voor toekomstig onderzoek. Daarnaast zou nieuw onderzoek ook de klinische relevantie van diverse behandelingen kunnen onderzoeken die effectief lijken op basis van onderzoek in depressieve en MS-patiëntenpopulaties. Behandelingsaspecten zoals psycho-educatie, mindfulness en sociale steun blijken hierbij veelbelovend en bieden mogelijkheden om verder onderzocht te worden.
1. Free image on Pixabay - neuron, nerve cell, nervous system [Internet]. 2022 [cited 2024 Mar 30]. Available from: https://pixabay.com/illustrations/neuron-nerve-cell-nervous-system-6959649/
2. van Langelaar J, Rijvers L, Smolders J, van Luijn MM. B and T cells driving multiple sclerosis: Identity, mechanisms and potential triggers. Front Immun. 2020 May 8;11.
3. Ford H. Clinical presentation and diagnosis of multiple sclerosis. Clin Med (Lond). 2020 Jul;20(4):380–3.
4. Soldan SS, Lieberman PM. Epstein–Barr virus and multiple sclerosis. Nat Rev Microbiol. 2022 Aug 5;21(1):1–14.
5. Ghasemi N, Razavi S, Nikzad E. Multiple sclerosis: Pathogenesis, symptoms, diagnoses and cell-based therapy. Cell J. 2016 Dec 21;19(1):1–10
6. Hauser SL, Cree BAC. Treatment of multiple sclerosis: A review. Am J Med. 2020 Dec;133(12):1380–90.
7. Hosseini Z, Homayuni A, Etemadifar M. Barriers to quality of life in patients with multiple sclerosis: A qualitative study. BMC Neurol. 2022 May 13;22(1).
8. Weidauer S, Raab P, Hattingen E. Diagnostic approach in multiple sclerosis with MRI: An update. Clin Imaging. 2021 Oct;78:276–85.
9. Brola W, Steinborn B. Pediatric multiple sclerosis – Current status of epidemiology, diagnosis and treatment. Neurol Neurochir Pol. 2020 Dec 31;54(6):508–17.
10. Ch J, Sanjana B, Sahu D, Abdul S, Basha J, Prof A. Bruton’s tyrosine kinase: New emerging treatment in multiple sclerosis. World J Pharm Res. 2002 Nov 17;11(16):152–8.
11. Thompson AJ, Baranzini SE, Geurts J, Hemmer B, Ciccarelli O. Multiple sclerosis. Lancet. 2018 Apr;391(10130):1622–36.
12. Lublin FD, Reingold SC, Cohen JA, Cutter GR, Sorensen PS, Thompson AJ, et al. Defining the clinical course of multiple sclerosis: The 2013 revisions. Neurology. 2014 May 28;83(3):278–86.
13. Oh J, Vidal-Jordana A, Montalban X. Multiple sclerosis. Curr Opin Neurol. 2018 Dec;31(6):752–9.
14. Bsteh G, Ehling R, Lutterotti A, Hegen H, Di Pauli F, Auer M, et al. Long term clinical prognostic factors in relapsing-remitting multiple sclerosis: Insights from a 10-year observational study. PloS One. 2016;11(7):e0158978.
15. MS International Federation. Mapping multiple sclerosis around the world key epidemiology findings atlas of MS 3rd edition [Internet]. 2020. Available from: https://www.msif.org/wp-content/uploads/2020/12/Atlas-3rd-Edition-Epidemiology-report-EN-updated-30-9-20.pdf
16. Tahernia H, Esnaasharieh F, Amani H, Milanifard M, Mirakhori F. Diagnosis and treatment of MS in patients suffering from various degrees of the disease with a clinical approach: The orginal article. J Pharm Negat Results. 2022 Jan 1;13(S01).
17. Zorginstituut Nederland. MS-middelen [Internet]. www.farmacotherapeutischkompas.nl. [cited 2024 Mar 12]. Available from: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/ms_middelen
18. Cohan SL, Hendin BA, Reder AT, Smoot K, Avila R, Mendoza JP, et al. Interferons and multiple sclerosis: Lessons from 25 years of clinical and real-world experience with intramuscular interferon beta-1a (Avonex). CNS Drugs. 2021 Jul;35(7):743–67.
19. Quinteros DA, Bermúdez JM, Ravetti S, Cid A, Allemandi DA, Palma SD. Therapeutic use of monoclonal antibodies: general aspects and challenges for drug delivery [Internet]. Nanostructures for Drug Delivery. 2017. Available from: doi: 10.1016/B978-0-323-46143-6.00025-7
20. McGinley MP, Cohen JA. Sphingosine 1-phosphate receptor modulators in multiple sclerosis and other conditions. Lancet. 2021 Sep;398(10306):1184–94.
21. Miller A, Dishon S. Health-related quality of life in multiple sclerosis: The impact of disability, gender and employment status. Qual of Life Res. 2006 Mar;15(2):259–71.
22. Janssens ACJW, Doorn PA, Boer JB, Meche FGA, Passchier J, Hintzen RQ. Impact of recently diagnosed multiple sclerosis on quality of life, anxiety, depression and distress of patients and partners. Acta Neurol Scand. 2003 Dec;108(6):389–95.
23. Schmidt S, Jöstingmeyer P. Depression, fatigue and disability are independently associated with quality of life in patients with multiple Sclerosis: Results of a cross-sectional study. Mult Scler Relat Disord. 2019 Oct;35:262–9.
24. Tabuteau-Harrison SL, Haslam C, Mewse AJ. Adjusting to living with multiple sclerosis: The role of social groups. Neuropsychol Rehabil. 2014 Dec 15;26(1):36–59.
25. Freeman J, Gorst T, Gunn H, Robens S. “A non-person to the rest of the world”: experiences of social isolation amongst severely impaired people with multiple sclerosis. Disabil Rehabil. 2019 Jan 18;42(16):2295–303.
26. Grothe L, Grothe M, Wingert J, Schomerus G, Speerforck S. Stigma in multiple sclerosis: The important role of sense of coherence and its relation to quality of life. Int J Behav Med. 2021 Oct 12;29(4):517–23.
27. Marrie RA, Reingold S, Cohen J, Stuve O, Trojano M, Sorensen PS, et al. The incidence and prevalence of psychiatric disorders in multiple sclerosis: A systematic review. Mult Scler. 2015 Jan 12;21(3):305–17.
28. Claassen N, Groeneweg BF, Heineman H, Kool M, Kurver MJ, Magnee T, et al. Depressie | NHG-Richtlijnen [Internet]. richtlijnen.nhg.org. Nederlands Huisartsen Genootschap; 2019 [cited 2024 Mar 10]. Available from: https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/depressie
29. Chwastiak L, Ehde DM, Gibbons LE, Sullivan M, Bowen JD, Kraft GH. Depressive symptoms and severity of illness in multiple sclerosis: Epidemiologic study of a large community sample. Am J Psychiatry. 2002 Nov;159(11):1862–8.
30. Voss WD, Arnett PA, Higginson CI, Randolph JJ, Campos MD, Dyck DG. Contributing factors to depressed mood in multiple sclerosis. Arch Clin Neuropsychol. 2002 Feb;17(2):103–15.
31. Pucak ML, Carroll KAL, Kerr DA, Kaplin AI. Neuropsychiatric manifestations of depression in multiple sclerosis: Neuroinflammatory, neuroendocrine, and neurotrophic mechanisms in the pathogenesis of immune-mediated depression. Dialogues Clin Neurosci. 2007 Jun;9(2):125–39.
32. Goeb JL ., Even C, Nicolas G, Gohier B, Dubas F, Garré JB. Psychiatric side effects of interferon-β in multiple sclerosis. Eur Psychiatry. 2006 Apr;21(3):186–93.
33. Peres DS, Rodrigues P, Viero FT, Frare JM, Kudsi SQ, Meira GM, et al. Prevalence of depression and anxiety in the different clinical forms of multiple sclerosis and associations with disability: A systematic review and meta-analysis. Brain Behav Immun health. 2022 Oct;24:100484.
34. Boeschoten RE, Braamse AMJ, Beekman ATF, Cuijpers P, van Oppen P, Dekker J, et al. Prevalence of depression and anxiety in multiple sclerosis: A systematic review and meta-analysis. J Neurol Sci. 2017 Jan;372:331–41.
35. Mayo CD, Lacey C, Gawryluk JR. Differences in symptoms of depression between females and males with relapsing-remitting multiple sclerosis. Mult Scler Relat Disord. 2021 Jun;51:102884.
36. Dahl OP, Stordal E, Lydersen S, Midgard R. Anxiety and depression in multiple sclerosis. A comparative population-based study in Nord-Trøndelag County, Norway. Mult Scler. 2009 Nov 13;15(12):1495–501.
37. Théaudin M, Romero K, Feinstein A. In multiple sclerosis anxiety, not depression, is related to gender. Mult Scler. 2015 Jun 3;22(2):239–44.
38. Beal CC, Stuifbergen AK, Brown A. Depression in multiple sclerosis: A longitudinal analysis. Arch Psychiatr Nurs. 2007 Aug;21(4):181–91.
39. Instructies - Richtlijnendatabase [Internet]. richtlijnendatabase.nl/instructies.html. Federatie Medisch Specialisten; [cited 2024 Mar 15]. Available from: https://richtlijnendatabase.nl/instructies.html
40. Psychologische interventies depressie - Richtlijn - Richtlijnendatabase [Internet]. richtlijnendatabase.nl. Federatie Medisch Specialisten; 2013 [cited 2024 Mar 15]. Available from: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/depressie/psychologische_interventies_depressie.html
41. Indicatie voor farmacotherapie - Richtlijn - Richtlijnendatabase [Internet]. richtlijnendatabase.nl. Federatie Medisch Specialisten; 2013 [cited 2024 Mar 15]. Available from: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/depressie/farmacotherapeutische_behandeling_depressie/indicatie_voor_farmacotherapie.html
42. Eerste keuze-middelen bij depressie - Richtlijn - Richtlijnendatabase [Internet]. richtlijnendatabase.nl. Federatie Medisch Specialisten; 2013 [cited 2024 Mar 15]. Available from: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/depressie/farmacotherapeutische_behandeling_depressie/eerste_keuze-middelen_bij_depressie.html
43. MAO-remmers bij non-respons depressie - Richtlijn - Richtlijnendatabase [Internet]. richtlijnendatabase.nl. Federatie Medisch Specialisten; 2013 [cited 2024 Mar 10]. Available from: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/depressie/farmacotherapeutische_behandeling_depressie/mao-remmers_bij_non-respons_depressie.html
44. Combinatiebehandeling bij depressie - Richtlijn - Richtlijnendatabase [Internet]. richtlijnendatabase.nl. Federatie Medisch Specialisten; 2013 [cited 2024 Mar 15]. Available from: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/depressie/combinatiebehandeling_bij_depressie.html
45. Psychische & psychosociale behandeling bij MS - Richtlijn - Richtlijnendatabase [Internet]. richtlijnendatabase.nl. Federatie Medisch Specialisten; 2021 [cited 2024 Mar 17]. Available from: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/multiple_sclerose_ms/symptomatische_behandeling_van_ms/behandeling_van_de_gevolgen_van_ms/psychische_psychosociale_behandeling_bij_ms.html
46. Pérez LP, González RS, Lázaro EB. Treatment of mood disorders in multiple sclerosis. Curr Treat Options Neurol. 2015 Jan 1;17(1):323.
47. Cetin K, Johnson KL, Ehde DM, Kuehn CM, Amtmann D, Kraft GH. Antidepressant use in multiple sclerosis: Epidemiologic study of a large community sample. Mult Scler. 2007 Jul 10;13(8):1046–53.
48. Stahl SM. Stahl’s essential psychopharmacology: Neuroscientific basis and practical applications. 5th ed. Cambridge: Cambridge University Press; 2021.
49. Zorginstituut Nederland. Tricyclische antidepressiva [Internet]. www.farmacotherapeutischkompas.nl. [cited 2024 Apr 8]. Available from: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/tricyclische_antidepressiva
50. Zorginstituut Nederland. MAO-A-remmers [Internet]. www.farmacotherapeutischkompas.nl. [cited 2024 Apr 8]. Available from: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/mao_a_remmers#mao_a_remmers_werking
51. Zorginstituut Nederland. Duloxetine [Internet]. www.farmacotherapeutischkompas.nl. [cited 2024 Apr 8]. Available from: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/d/duloxetine
52. Mohr DC, Boudewyn AC, Goodkin DE, Bostrom A, Epstein L. Comparative outcomes for individual cognitive-behavior therapy, supportive-expressive group psychotherapy, and sertraline for the treatment of depression in multiple sclerosis. J Consult Clin Psychol. 2001;69(6):942–9.
53. Scott TF, Nussbaum P, McConnell H, Brill P. Measurement of treatment response to sertraline in depressed multiple sclerosis patients using the Carroll scale. Neurol Res. 1995 Dec 1;17(6):421–2.
54. Benedetti F, Campori E, Colombo C, Smeraldi E. Fluvoxamine treatment of major depression associated with multiple sclerosis. J Neuropsychiatry Clin Neurosci. 2004 Aug;16(3):364–6.
55. Ehde DM, Kraft GH, Chwastiak L, Sullivan MD, Gibbons LE, Bombardier CH, et al. Efficacy of paroxetine in treating major depressive disorder in persons with multiple sclerosis. Gen Hosp Psychiatry. 2008 Jan;30(1):40–8.
56. Solaro C, Bergamaschi R, Rezzani C, Mueller M, Trabucco E, Bargiggia V, et al. Duloxetine is effective in treating depression in multiple sclerosis patients. Clin Neuropharmacol. 2013 Jul;36(4):114–6.
57. Barak Y, Ur E, Achiron A. Moclobemide treatment in multiple sclerosis patients with comorbid depression: An open-label safety trial. J Neuropsychiatry Clin Neurosci. 1999 May;11(2):271–3.
58. Schiffer RB, Wineman NM. Antidepressant pharmacotherapy of depression associated with multiple sclerosis. Am J Psychiatry. 1990 Nov;147(11):1493–7.
59. Janardhan V, Bakshi R. Quality of life in patients with multiple sclerosis: The impact of fatigue and depression. J Neurol Sci. 2002 Dec 15;205(1):51–8.
60. Salehpoor G, Rezaei S, Hosseininezhad M. Quality of life in multiple sclerosis (MS) and role of fatigue, depression, anxiety, and stress: A bicenter study from north of Iran. Iran J Nurs Midwifery Res . 2014 Nov;19(6).
61. Brenes GA. Anxiety, depression, and quality of life in primary care patients. Prim Care Companion J Clin Psychiatry. 2007 Dec 14;09(06):437–43.
62. Cho Y, Lee JK, Kim DH, Park JH, Choi M, Kim HJ, et al. Factors associated with quality of life in patients with depression: A nationwide population-based study. Kleiman EM, editor. PLoS One. 2019 Jul 11;14(7):e0219455.
63. Pourhaji F, Peyman N, Taraghdar M, Jamali J, Tehrani H. Explaining the burden of psychosocial factors on the worsening symptoms of MS: A qualitative study of patients’ experiences. BMC Neurol. 2023 Mar 6;23(1).
64. Patten S, Marrie R, Carta M. Depression in multiple sclerosis. Int Rev Psychiatry. 2017 Jul 6;29(5):463–72.
65. Benedict R, Amato M, DeLuca J, Geurts J. Cognitive impairment in multiple sclerosis: Clinical management, MRI, and therapeutic avenues. Lancet Neurol. 2020 Oct;19(10):860–71.
66. Jongen P, Ter Horst A, Brands A. Cognitive impairment in multiple sclerosis. Minerva Med. 2012 Apr;103(2):73–96.
67. Wilcox O, Amin M, Hancock L, Nakamura K, Lace J, Ontaneda D, et al. Associations between cognitive impairment and neuroimaging in patients with multiple sclerosis. Arch Clin Neuropsychol. 2023 Sep 12;39(2).
68. Sumowski J, Benedict R, Enzinger C, Filippi M, Geurts J, Hamalainen P, et al. Cognition in multiple sclerosis. Neurology. 2018 Jan 17;90(6):278–88.
69. Amato M, Hakiki B, Goretti B, Rossi F, Stromillo M, Giorgio A, et al. Association of MRI metrics and cognitive impairment in radiologically isolated syndromes. Neurology. 2012 Jan 31;78(5):309–14.
70. Altieri M, Cerciello F, Gallo A, Santangelo G. The relationship between depression and cognitive performance in multiple sclerosis: A meta-analysis. Clinical Neuropsychol. 2023 Mar 25;38(1):21–41.
71. Lam R, Kennedy S, McIntyre R, Khullar A. Cognitive dysfunction in major depressive disorder: Effects on psychosocial functioning and implications for treatment. Can J Psychiatry. 2014 Dec;59(12):649–54.
72. Kołtuniuk A, Pawlak B, Krówczyńska D, Chojdak-Łukasiewicz J. The quality of life in patients with multiple sclerosis - Association with depressive symptoms and physical disability: A prospective and observational study. Front Psychol. 2023 Jan;13.
73. Solari A, Radice D. Health status of people with multiple sclerosis: a community mail survey. Neurol Sci. 2001 Aug 1;22(4):307–15.
74. Di Cara M, Bonanno L, Rifici C, Sessa E, D’Aleo G, Corallo F, et al. Quality of life in patients with multiple sclerosis and caregivers. Predictive factors: An observational study. J Clin Neurosci. 2020 Aug;78:242–5.
75. Feinstein A, Magalhaes S, Richard J, Audet B, Moore C. The link between multiple sclerosis and depression. Nat Rev Neurol. 2014 Aug 12;10(9):507–17.
76. Sheng J, Liu S, Wang Y, Cui R, Zhang X. The link between depression and chronic pain: Neural mechanisms in the brain. Neural Plast. 2017;26:1–10.
77. Wang D, Frey-Law LA. Multisensory sensitivity differentiates between multiple chronic pain conditions and pain-free individuals. Pain. 2023;164(2):e91–102.
78. Tworek G, Thompson N, Kane A, Sullivan A. The impact of stigma on perceived quality of life and experience of anxiety and depression in individuals diagnosed with MS. Multiple Sclerosis and Related Disorders. 2023 Apr;72:104591.
79. Berk M, Williams L, Jacka F, O’Neil A, Pasco J, Moylan S, et al. So depression is an inflammatory disease, but where does the inflammation come from? BMC Med. 2013 Sep 12;11(1).
80. Patel A. Review: The role of inflammation in depression. Psychiatr Danub . 2013;25(2).
81. Miller A, Raison C. The role of inflammation in depression: from evolutionary imperative to modern treatment target. Nat Rev Immun. 2015 Dec 29;16(1):22–34.
82. Bai Z, Chen D, Wang L, Zhao Y, Liu T, Yu Y, et al. Cerebrospinal fluid and blood cytokines as biomarkers for multiple sclerosis: A systematic review and meta-analysis of 226 studies with 13,526 multiple sclerosis patients. Front Neurosci. 2019 Oct 4;13.
83. Brasanac J, Chien C. A review on multiple sclerosis prognostic findings from imaging, inflammation, and mental health studies. Front Hum Neurosci. 2023 May 11;17.
84. Pucak ML, Carroll KAL, Kerr DA, Kaplin AI. Neuropsychiatric manifestations of depression in multiple sclerosis: neuroinflammatory, neuroendocrine, and neurotrophic mechanisms in the pathogenesis of immune-mediated depression. Dialogues Clin Neurosci. 2007;9(2):125–39.
85. Zhang J, An J. Cytokines, inflammation, and pain. Int Anesthesiol Clin. 2007;45(2):27–37.
86. Cicchese J, Evans S, Hult C, Joslyn L, Wessler T, Millar J, et al. Dynamic balance of pro‐ and anti‐inflammatory signals controls disease and limits pathology. Immunol Rev. 2018 Aug 11;285(1):147–67.
87. Irwin M, Miller A. Depressive disorders and immunity: 20 years of progress and discovery. Brain Behav Immun. 2007 May;21(4):374–83
88. Roohi E, Jaafari N, Hashemian F. On inflammatory hypothesis of depression: What is the role of IL-6 in the middle of the chaos? J Neuroinflammation. 2021 Feb 16;18(1).
89. Rossi S, Studer V, Motta C, Polidoro S, Perugini J, Macchiarulo G, et al. Neuroinflammation drives anxiety and depression in relapsing-remitting multiple sclerosis. Neurology. 2017 Aug 25;89(13):1338–47.
90. Colasanti A, Guo Q, Giannetti P, Wall M, Newbould R, Bishop C, et al. Hippocampal neuroinflammation, functional connectivity, and depressive symptoms in multiple sclerosis. Biol Psychiatry. 2016 Jul 1;80(1):62–72.
91. Woodburn S, Bollinger J, Wohleb E. The semantics of microglia activation: Neuroinflammation, homeostasis, and stress. J Neuroinflammation. 2021 Nov 6;18(1).
92. Baller EB, Sweeney EM, Cieslak MC, Robert-Fitzgerald T, Covitz SC, Martin ML, et al. Mapping the relationship of white matter lesions to depression in multiple sclerosis. medRxiv. 2023. Available from http://dx.doi.org/10.1101/2023.06.09.23291080
93. Rabins P, Brooks B, o’Donnel P, Pearlson G, Moberg P, Jubelt B, et al. Structural brain correlates of emotional disorder sclerosis. Brain. 1986;109(4):585–97.
94. Feinstein A, Roy P, Lobaugh N, Feinstein K, O’Connor P, Black S. Structural brain abnormalities in multiple sclerosis patients with major depression. Neurology. 2004 Feb 23;62(4):586–90.
95. Zorzon M, de Masi R, Nasuelli D, Ukmar M, Pozzi Mucelli R, Cazzato G, et al. Depression and anxiety in multiple sclerosis. A clinical and MRI study in 95 subjects. J Neurol. 2001 May 28;248(5):416–21.
96. Chard D, Trip S. Resolving the clinico-radiological paradox in multiple sclerosis. F1000Research. 2017 Oct 12;6:1828.
97. Dunlavey C. Introduction to the hypothalamic-pituitary-adrenal axis: healthy and dysregulated stress responses, developmental stress and neurodegeneration. J Undergrad Neurosci Educ. 2018 Jan 1;16(2):R59–60.
98. Banki C, Bissette G, Arato M, O’Connor L, Nemeroff C. CSF corticotropin-releasing factor-like immunoreactivity in depression and schizophrenia. Am J Psychiatry. 1987 Jul;144(7):873–7.
99. Owens MJ, Nemeroff CB. The role of corticotropin-releasing factor in the pathophysiology of affective and anxiety disorders: laboratory and clinical studies. Ciba Found Symp. 1993;172:296–308; 308-16.
100. Nikisch G, Mathé A, Czernik A, Thiele J, Bohner J, Eap C, et al. Long-term citalopram administration reduces responsiveness of HPA axis in patients with major depression: Relationship with S-citalopram concentrations in plasma and cerebrospinal fluid (CSF) and clinical response. Psychopharmacology (Berl). 2005 Jun 30;181(4):751–60.
101. Huitinga I, Erkut Z, Beurden D, Swaab D. The hypothalamo-pituitary-adrenal axis in multiple sclerosis. Ann N Y Acad Sci. 2003 May;992(1):118–28.
102. Gold S, Raji A, Huitinga I, Wiedemann K, Schulz K, Heesen C. Hypothalamo–pituitary–adrenal axis activity predicts disease progression in multiple sclerosis. J Neuroimmunol. 2005 Aug;165(1-2):186–91.
103. Kohler O, Krogh J, Mors O, Eriksen Benros M. Inflammation in depression and the potential for anti-inflammatory treatment. Curr Neuropharmacol. 2016 Aug 26;14(7):732–42.
104. Morrow S, Barr J, Rosehart H, Ulch S. Depression and hypomania symptoms are associated with high dose corticosteroids treatment for MS relapses. J Affect Disord. 2015 Nov;187:142–6.
105. Di Cara M, Grezzo D, Palmeri R, Lo Buono V, Cartella E, Micchia K, et al. Psychological well-being in people with multiple sclerosis: A descriptive review of the effects obtained with mindfulness interventions. Neurol Sci. 2021 Oct 25;1(1).
106. Kidd T, Carey N, Mold F, Westwood S, Miklaucich M, Konstantara E, et al. A systematic review of the effectiveness of self-management interventions in people with multiple sclerosis at improving depression, anxiety and quality of life. Ensari I, editor. PLoS One. 2017 Oct 11;12(10):e0185931.
107. Marrie R, Walker J, Graff L, Patten S, Bolton J, Marriott J, et al. Gender differences in information needs and preferences regarding depression among individuals with multiple sclerosis, inflammatory bowel disease and rheumatoid arthritis. Patient Educ Couns. 2019 Sep;102(9):1722–9.