Welkom op deze WIKI-pagina over Systemische lupus erythematodes (SLE) en angst. SLE is een zeer zeldzame chronische auto-immuunziekte. Symptomen die duiden op SLE zijn onder andere vlindervormige uitslag op het gezicht en gewrichtsklachten. SLE kan impact hebben op alle organen en laat een verscheidenheid aan lichamelijke klachten zien. Naast lichamelijke klachten gaat SLE ook gepaard met psychische klachten, zoals angst. Binnen deze WIKI-pagina zal worden gefocust op de relatie tussen angst en SLE en de mogelijke onderliggende mechanismen.
Deze WIKI-pagina bestaat uit drie onderdelen. In het eerste onderdeel wordt informatie gegeven over SLE en de behandeling hiervan. In het tweede onderdeel wordt meer informatie gegeven over angst in relatie tot SLE en de behandeling van angst. In het laatste onderdeel wordt dieper ingegaan op de interactie tussen SLE en angst. Hierbij wordt verder ingegaan op de mechanismen die ten grondslag liggen aan de relatie tussen SLE en angst, de diversiteit bij SLE en angst, en nieuwe behandelingen voor angst bij SLE. Deze WIKI-pagina bevat meerdere 'kenniskaders' die zijn bedoeld voor geïnteresseerden in extra verdieping op de beschreven informatie. Binnen deze pagina zijn ook enkele hyperlinks toegevoegd, deze dienen als ondersteunende informatie.
Deze WIKI-pagina is tot stand gekomen dankzij de inzet van studenten van de master Medische Psychologie aan Tilburg University, als onderdeel van het vak ‘Psychofarmacologie’. De pagina dient als een betrouwbaar naslagwerk voor een breed publiek, inclusief professionals, patiënten, familieleden en andere geïnteresseerden, met als focus de relatie tussen SLE en angst. De inhoud van deze pagina is gebaseerd op de meest recente kennis ten tijde van publicatie in mei 2024. Let op dat de informatie niet automatisch wordt bijgewerkt.
Indien u vragen heeft, adviseren wij u contact op te nemen met uw huisarts of behandeld arts.
Aan de inhoud van deze WIKI-pagina kunnen geen rechten worden ontleend.
Tilburg University - Master Medische Psychologie, vak Psychofarmacologie 2024
Terug naar startpagina psychofarmacologie
Geschreven door: Sara Mitwally, Lavina van Toor, Thom van Tilborg en Emma van Dalsen
Inhoudsopgave
In dit deel zal worden besproken wat systemische lupus erythematodes (SLE) is en wat de oorzaken van deze ziekte zijn. Verder komen de epidemiologie en de meest voorkomende klachten aan bod. Daarnaast zullen de diagnose en de prognose worden behandeld. Tenslotte zullen de behandelingen van SLE worden beschreven.
Systemische lupus erythematodes (SLE) is een chronische auto-immuunziekte met wisselende ernst en beloop gekenmerkt door opvlammingen, oftewel plotselinge verergering van de klachten. Bij een auto-immuunziekte richt het immuunsysteem zich tegen het lichaam. Niet alleen bacteriën en virussen worden aangevallen, maar ook gezonde en goed werkende cellen in het lichaam (zie deze video voor meer uitleg over het immuunsysteem). De opvlammingen spelen zo nu en dan op, maar kunnen ook een langere tijd wegblijven (1). Tijdens deze opvlammingen kunnen de weefsels van in principe alle organen ontstoken raken. De naam ‘Lupus’ is het Latijnse woord voor ‘wolf’. Eén van de klachten van SLE is een vlindervormige uitslag op het gezicht, zoals te zien is in Figuur 1. Deze vorm lijkt op een wolvensnuit, vandaar het woord ‘wolf’. Het woord 'erythematodes' is afgeleid van het Griekse woord ‘erytheem’, wat roodheid van de huid betekent. SLE is een vorm van een reumatische bindweefselontstekingsziekte. Er zijn verschillende vormen van lupus:
Systemische lupus erythematodes, waarbij alle organen ontstoken kunnen raken.
Cutane lupus erythematodes, waarbij alleen de huid ontstoken is.
Drug induced lupus erythematodes, dit wordt veroorzaakt door het gebruik van bepaalde medicatie (2).
De eerste tekenen dat er iets mis is in het lichaam zijn klachten als vermoeidheid, een algemeen gevoel van ziek-zijn, en soms koorts. Verder zijn huiduitslag en gewrichtspijn één van de eerste klachten waarmee patiënten zich melden bij de huisarts (3). De klachten worden verder besproken bij deel 1.4. De diagnose SLE is vaak lastig te stellen. Dit komt doordat het een zeldzame ziekte is en veel artsen nog nooit een patiënt met SLE hebben behandeld. Daarnaast passen de klachten bij andere aandoeningen en heeft niet iedereen dezelfde klachten (2).
Het is nog onduidelijk wat de oorzaak van SLE is (2,4). Erfelijke factoren lijken een rol te spelen bij het ontstaan van SLE. Dit wordt afgeleid uit het feit dat SLE bij bepaalde families en bevolkingsgroepen vaker voorkomt. Het kan voorkomen dat ouders bepaalde variaties in het DNA hebben en dit doorgeven aan hun kind, waardoor de aanleg voor SLE is verhoogd. Daarnaast hebben vrouwen vaker deze ziekte dan mannen, wat wordt gelinkt aan de vrouwelijke geslachtshormonen tijdens de vruchtbare leeftijd. Zo melden vrouwen meer klachten voor de menstruatie en nemen deze erna weer af. In deel 3.2.1 wordt dieper ingegaan op deze verschillen tussen de geslachten.
Andere vermoedens over invloeden die een rol spelen bij het ontstaan van SLE zijn blootstelling aan zonlicht en virusinfecties. De oorzaak van SLE zal waarschijnlijk een combinatie zijn van erfelijke factoren, hormonen en invloeden van buitenaf. Bij de vorm 'drug induced lupus erythematosus', ligt de oorzaak bij het gebruik van medicatie. Dit kunnen bijvoorbeeld anti-reumatische geneesmiddelen zijn die de ontstekingsreactie remmen en worden gebruikt bij patiënten met reumatoïde artritis, een chronische auto-immuunziekte die gekenmerkt wordt door gewrichtsklachten (2,4).
De prevalentie toont aan hoeveel mensen op een bepaald moment een aandoening hebben. De prevalentie van SLE is 1 tot 3 op de 10.000 mensen, waarvan 80-90% vrouw is (5). De incidentie toont aan hoeveel nieuwe mensen een aandoening hebben gekregen over een bepaalde tijd, meestal één jaar. De incidentie van SLE varieert van 0.3 tot 31.5 op 100.000 mensen, waarbij de incidentie het hoogst is in Noord-Amerika en het laagst in zowel Afrika als Oekraïne. Daarentegen hebben mensen met een Afrikaanse afkomst de hoogste prevalentie en incidentie. Op deze tegenstrijdigheid wordt dieper ingegaan in deel 3.2.2. De incidentie is in de afgelopen 40 jaar gestegen, doordat mildere vormen nu meer worden gediagnosticeerd als vroeger (1,6). SLE kan op elke leeftijd voorkomen, maar de klachten beginnen meestal tussen de 20 en 40 jaar. Hoewel de ziekte een stuk vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen, hebben mannen vaak wel een ernstiger verloop van de ziekte (2). In deel 3.2.1 wordt dieper ingegaan op dit verschil.
Symptomen
SLE wordt gekenmerkt door opvlammingen die kunnen voorkomen in het hele lichaam. Hierdoor kunnen in principe alle organen en weefsels ontstoken raken (1). De ontstekingen (oftewel: inflammaties) komen meestal voor in de huid, de gewrichten, de slijmvliezen en de nieren (7). Huidklachten worden gekenmerkt door rode plekken over het gehele lichaam en een vlindervormige huiduitslag (vlinder exantheem) rondom de neus en de bovenkant van de wangen (2). De ontstekingen van de weefsels en organen kunnen daarbij haaruitval, longklachten, nierafwijkingen, gewrichtsklachten, problemen met het hart en de vaten, stoornissen in het zenuwstelsel, afwijkingen in het bloed en een verhoogd risico op infecties veroorzaken. Naast de klachten aan organen en weefsels ervaren patiënten ook algemene klachten als vermoeidheid, verminderde eetlust, spierpijn en koorts. Een overzicht van de klachten wordt weergegeven in Figuur 1. Door de verscheidenheid aan ontstekingen verschillen de klachten per patiënt (2).
Figuur 1
Overzicht van klachten bij SLE
Noot. Deze afbeelding is gemaakt door de WIKI-auteurs
Diagnostiek
Om de diagnose SLE te stellen, is klinisch onderzoek van belang (7). De stappen van diagnostiek zullen hieronder besproken worden. In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de mogelijke onderzoeksbevindingen bij SLE.
De arts neemt een anamnese af, waarbij de klachten in kaart worden gebracht. Daarbij wordt lichamelijk onderzoek uitgevoerd.
Bloedonderzoek is voor de diagnose noodzakelijk (2). Met behulp van bloedonderzoek kunnen verschillende functies worden bepaald:
Algemeen bloedbeeld, waarin wordt gemeten hoeveel rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes er in het bloed zitten.
De ontstekingswaarden van het bloed, met andere woorden de waarde die aangeeft of er ontstekingen in het lichaam plaatsvinden.
De aanwezigheid van auto-antistoffen, oftewel de afweerstoffen van het immuunsysteem die zich richten op het eigen lichaam.
De werking van enkele organen.
Een urineonderzoek wordt uitgevoerd om de nierfunctie te bepalen.
Aanvullend onderzoek, afhankelijk van de klachten van de patiënt. Voorbeelden:
Een röntgenfoto, CT-scan of MRI-scan. Deze onderzoeken kunnen worden uitgevoerd bij veelvoorkomende gewrichtsontstekingen, waarbij de gewrichten beter in beeld kunnen worden gebracht (2).
Een biopsie waarbij een stukje weefsel wordt weggenomen en wordt onderzocht in het laboratorium.
Tabel 1
Overzicht van de onderzoeken en kenmerken bij SLE
Noot. Deze tabel is gemaakt door de WIKI-auteurs
De prognose, verwachting van het ziekteverloop, van SLE is de afgelopen jaren sterk verbeterd door verschillende factoren. Dit zijn bijvoorbeeld verbeteringen in de classificatie van patiënten, eerdere diagnose, nieuwe inzichten in medicatie en behandeling, en verbeteringen in de zorg (2,8). De meest voorkomende doodsoorzaken bij patiënten met SLE zijn actieve ziekteverschijnselen (directe effecten van de ziekte) en complicaties (bijkomende problemen die ontstaan als gevolg van de ziekte of de behandeling ervan), zoals een infectie (8). Het mannelijke geslacht en een hogere ziekte-ernst zijn in verband gebracht met een hogere kans op overlijden. Echter, SLE heeft door de verschillende ziekte manifestaties bij elke patiënt een andere ontwikkeling en verloop (2). Het is daarom niet mogelijk om een algemene uitspraak te doen over het ziekteverloop.
Het doel van de behandeling van SLE is het bereiken van een vermindering van de ziekteverschijnselen of een toestand waarin de ziekteactiviteit laag is, met zo min mogelijk schade en medicatie, en daarbij het verbeteren van de kwaliteit van leven (KvL) van de patiënt (5,9). Genezing van de ziekte is echter niet mogelijk. Door de variatie in ziekteverloop bij patiënten is elke behandeling anders (2). De behandeling bestaat voornamelijk uit farmacologische behandelingen, echter zijn er ook niet-medicamenteuze therapieën.
De Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR) heeft met ondersteuning van de Federatie Medische Specialisten (FMS) een landelijke richtlijn opgesteld voor de farmacologische behandeling van SLE (5). De medicamenteuze behandeling van SLE bestaat onder andere uit disease modifying antirheumatic drugs (DMARDs). Deze groep medicijnen kunnen het verloop van de ziekte beïnvloeden door de activiteit van ontstekingen te verminderen. Zie voor meer informatie Kenniskader I. Een overzicht van de andere typen medicatie wordt weergegeven in Tabel 2 (2).
De werking van de medicijnen hydroxychloroquine en glucocorticoïden zullen verder worden toegelicht in dit deel. Voor meer informatie over de andere medicatie typen, klik hier.
Tabel 2
Overzicht van farmacologische behandelingen bij SLE
Noot. Deze tabel is gemaakt door de WIKI-auteurs
Kenniskader I: DMARD's
DMARDs kunnen worden onderverdeeld in conventional synthetic disease modifying antirheumatic drugs (csDMARDs) en biological disease modifying antirheumatic drugs (bDMARDs), zie Figuur 2. De csDMARDs zijn de traditionele immunosuppressieve middelen. De bDMARDS zijn medicijnen op basis van dierlijke en/of menselijke eiwitten en richten zich op specifieke cellen en/of eiwitten die verantwoordelijk zijn voor chronische ontstekingsprocessen (10).
Figuur 2
Onderverdeling van DMARDs
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
Hydroxychloroquine (Plaquenil)
Een belangrijk medicijn bij de behandeling van SLE is hydroxychloroquine (HCQ), de werkzame stof van het medicijn Plaquenil (2). HCQ heeft een gunstig effect op onder andere ziekteactiviteit, schade, comorbiditeit en zelfs mortaliteit bij SLE (11,12). HCQ kan veel problemen voorkomen, waardoor meestal iedere patiënt met SLE dit medicijn krijgt toegediend (13).
HCQ helpt bij het verminderen van ontstekingen bij SLE. HCQ remt de ontstekingsreactie van het lichaam, door aan bepaalde eiwitten te binden (12). Deze eiwitten heten Toll-like receptoren en spelen een belangrijke rol bij de aangeboren immuunrespons en daarom bij auto-immuunziekten (12,14). Voor een meer uitgebreide informatie over de werking van Toll-like receptoren en van HCQ, zie Kenniskader II.
De meest voorkomende bijwerkingen van HCQ zijn anorexie (vermindering in eetlust), gastro-intestinale bijwerkingen (misselijkheid, diarree, buikpijn) en huiduitslag (15). Een zeldzame en ernstige bijwerking is retinopathie, waarbij het netvlies beschadigd raakt en problemen met het gezichtsveld optreden. Reeds bestaande retinopathie is daarom één van de contra-indicaties voor de inname van HCQ. Oogheelkundig onderzoek wordt voorafgaand aan de behandeling geïndiceerd en gedurende de behandeling wordt ook periodiek gescreend op retinopathie (5,15).
Voor een meer uitgebreide beschrijving van HCQ, doseringen en contra-indicaties, klik hier.
Kenniskader II: Toll-like receptoren en werking van HCQ
HCQ beïnvloedt SLE door de activering van Toll-like receptoren te onderdrukken (12). Toll-like receptoren (TLR’s) zijn membraanreceptoren die functioneren als patroonherkenning eiwitten voor micro-organismen (pathogenen), waardoor ze een belangrijke rol spelen bij de aangeboren immuunrespons en daarom bij auto-immuunziekten (12,14). HCQ voorkomt TLR-activering door te binden aan nucleïnezuren in de activeringsroute. Het blokkeren van deze route onderdrukt de primaire cel gemedieerde ontstekingsreactie van het lichaam en op deze manier onderdrukt HCQ de ontstekingen die voorkomen bij SLE (12).
Een overzicht van het werkingsmechanisme van HCQ wordt weergegeven in Figuur 3.
Figuur 3
Werking van HCQ
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
Glucocorticoïden (corticosteroïden)
Glucocorticoïden (GC’s) kunnen ook een belangrijke rol spelen in de behandeling van SLE (11). GC’s hebben een ontstekingsremmende en immunosuppressieve werking (15). Zie Kenniskader III voor een meer uitgebreide beschrijving van de werking van GC's. GC’s zijn effectief in het snel verminderen van klachten bij opvlammingen en kunnen daarom onder andere worden ingezet in de volgende situaties (5):
In acute levensbedreigende situaties en/of bij bedreigende orgaanschade;
Bij een milde opvlamming tijdens een langdurige periode van inactiviteit van de ziekte;
Ter overbrugging wanneer wordt gestart met een geneesmiddel waarvan de werking niet direct actief is;
Bij contra-indicaties of intolerantie voor ander geneesmiddel.
De duur en dosis van GC’s moeten echter zo veel mogelijk worden beperkt voor potentieel schadelijke effecten, waaronder gewichtstoename, uiterlijke veranderingen, hypertensie (hoge bloeddruk), stemmingsklachten, osteoporose (botontkalking), diabetes, infecties en hart- en vaatziekten (5).
Voor een meer uitgebreide beschrijving van GC's bij SLE, klik hier.
Kenniskader III: Werking van GC's
GC's beïnvloeden (ontstekings)cellen door zich te binden aan de glucocorticoïde receptoren (16). Hierdoor ontstaat een cascade van processen in de cel. Dit resulteert in:
(1) Transactivatie (upregulation): een toename van expressie van anti-inflammatoire eiwitten (deze remmen immuunrespons).
(2) Transrepressie (downregulation): een afname van de expressie van pro-inflammatoire eiwitten (deze stimuleren immuunrespons).
Zie Figuur 4 voor een overzichtelijke beschrijving. Kijk deze video voor nog meer uitleg over de anti-inflammatoire werking van GC's.
Figuur 4
Schematische weergave van transactivatie en transrepressie
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
Therapietrouw
Therapietrouw is de mate waarin de patiënt zich aan behandeling houdt zoals afgesproken met de arts, bijvoorbeeld het dagelijks innemen van de voorgeschreven medicatie. Therapietrouw is van belang voor het succes van een medicamenteuze behandeling. Het niet naleven van de behandeling is een veel voorkomend probleem en daarbij een belangrijke oorzaak van opvlammingen bij patiënten met SLE (17). Een jongere leeftijd, geen gebruik van steroïden, hogere body mass index (BMI) en werkloosheid zijn geassocieerd met lagere therapietrouw. Het monitoren van de medicatie-inname, begeleiding van patiënten en goede informatievoorziening worden aanbevolen om therapietrouw te verhogen (5,17).
In aanvulling op medicatie kunnen andere niet-medicamenteuze behandelingen van belang zijn. Zo speelt leefstijl een rol in de ziekteactiviteit van SLE (18). Voldoende lichaamsbeweging en een gezond voedingspatroon zijn belangrijk. Voor meer informatie over een gezonde leefstijl, klik hier voor de Richtlijnen Goede Voeding en hier voor de Beweegrichtlijnen.
Het stoppen met roken is daarbij van groot belang, omdat roken zorgt voor een slechtere huidgenezing en tevens de werking van HCQ vermindert. Naast een gezonde leefstijl dient zonlicht te worden vermeden, ook in de winter, waarbij een zonnebrandcrème met factor 50 of UV-beschermende kleding wordt aanbevolen (2,18). In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van mogelijke niet-farmacologische behandelingen per klacht bij SLE (2).
Tabel 3
Niet-farmacologische behandelingen per klacht
Noot. Deze tabel is gemaakt door de WIKI-auteurs. Klik hier voor meer informatie over fenomeen van Raynaud.
Systemische lupus erythematodes (SLE) is een chronische auto-immuunziekte met wisselende ernst en beloop gekenmerkt door opvlammingen. Bij SLE kunnen in principe alle weefsels en organen ontstoken raken, waardoor een verscheidenheid aan klachten kan voorkomen. De oorzaak is nog onduidelijk, maar erfelijkheid, hormonen en omgevingsinvloeden lijken een rol te spelen in het ontstaan van SLE. De aandoening komt vaker bij vrouwen voor, waarbij de klachten meestal tussen de 20 en 40 jaar ontstaan. SLE kan worden gediagnosticeerd aan de hand van een anamnese, lichamelijk onderzoek, bloed- en urineonderzoek en mogelijk aanvullend onderzoek. Na de diagnose kan een medicamenteuze behandeling worden gestart om de ziekteactiviteit onder controle te houden. De effectiviteit van de behandeling is afhankelijk van de therapietrouw van de patiënt. Als aanvulling zijn niet-medicamenteuze behandelingen ook mogelijk. Genezing van SLE is (tot op heden) niet mogelijk.
In dit deel zal worden besproken wat angst is en wat de prevalentie en etiologie van angst bij SLE zijn. Daarnaast zullen de typen angst die voorkomen bij patiënten met SLE worden behandeld, waarbij in het bijzonder kinesiofobie wordt toegelicht. Verder zullen de paniekcirkel en de prognose van angst bij SLE worden besproken. Ten slotte zullen de behandelingen van angst worden beschreven.
Angst is een normale reactie op gevaar, met lichamelijke veranderingen door het autonome zenuwstelsel. In de moderne wereld kan dit optreden bij dreigende situaties, zoals een brandalarm, waarbij het lichaam wordt voorbereid op een 'vechten (bestrijden van de brand) of vluchten (evacuatie)'-reactie, met versnelde hartslag, snellere ademhaling, verhoogde spierspanning en angstige gedachten (19). Een angststoornis ontstaat wanneer deze normale reactie problematisch wordt, leidend tot langdurig persoonlijk lijden of belemmering van sociaal functioneren. De DSM-V (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) onderscheidt diverse angststoornissen, zoals paniekstoornis, specifieke fobie, sociale fobie, obsessieve-compulsieve stoornis en gegeneraliseerde angststoornis (20).
Voor meer informatie over angst klik hier en voor meer informatie over angststoornissen, bekijk dan deze video.
Mensen met SLE kunnen aanhoudende angstklachten ervaren als gevolg van de chronische ziekte belasting, onvoorspelbaarheid van symptomen, fysieke beperkingen, medicatie bijwerkingen en sociale isolatie (2).
Onder de Nederlandse bevolking heeft ongeveer 15% van de volwassenen tussen 18 en 75 jaar in het afgelopen jaar één of meerdere angststoornissen ervaren, waarbij vrouwen meer worden getroffen dan mannen (21). Patiënten met SLE hebben een hogere prevalentie van angst. Verschillende onderzoeken tonen aan dat ongeveer 1 op de 3 SLE-patiënten angst ervaart. Echter als we kijken naar de bredere ervaring van angst, inclusief mildere vormen, kan dit percentage oplopen tot meer dan 2/3e van de patiënten (22, 23). Hoewel het precieze percentage nog onduidelijk is, kan wel gesteld worden dat angststoornissen regelmatig voorkomen bij SLE-patiënten.
Meer dan 2/3e van de patiënten met SLE worstelt ergens in het ziektebeeld met emotionele uitdagingen, zoals droefheid, depressie, angst, schuldgevoel, boosheid en woede, samen met frustratie, een gebrek aan zelfvertrouwen en controle over hun leven. Angst is hierbij het meest voorkomende symptoom (24). Deze angsten ontstaan meestal bij het begin van de ziekte, blijven vaak gedurende het hele leven aanwezig, en nemen vaak toe tijdens opvlammingen. Ze vrezen voornamelijk de progressie van de ziekte en de dood. Dit wordt vaak verklaard door het gebrek aan actuele informatie over SLE; patiënten verkrijgen vaak verouderde gegevens over de ziekte, waarin de prognose zeer ernstig is en het risico op overlijden hoog wordt ingeschat (24).
Aan de ene kant zijn de patiënten optimistisch dat de symptomen van de ziekte onder controle worden gehouden en de activiteit ervan zal verminderen, maar anderzijds vrezen ze de bijwerkingen van de therapie, zoals gewichtstoename door het gebruik van glucocorticosteroïden. Vanwege het onvoorspelbare verloop van SLE, vrezen veel jonge patiënten dat de ziekte hun carrière onmogelijk zal maken en maken ze zich zorgen over de kosten van de ziekte (24).
De toenemende invaliditeit veroorzaakt vrees onder patiënten dat ze een last zullen worden voor het gezin. De ziekte heeft ook een negatieve invloed op relaties; patiënten besteden minder dan 40% van hun tijd aan hun partners, die op hun beurt extra verantwoordelijkheden hebben. Patiënten vrezen afwijzing en scheiding; sommigen zijn zelfs terughoudend om hun ziekte te onthullen aan potentiële partners uit angst voor afwijzing. Voorbeeld patiënt X als haar date vraagt: ‘Wat is er aan de hand?’ voelt ze zich onder druk gezet om te vertellen dat ze lupus heeft, maar ze is bang dat die persoon hierdoor zal worden weggejaagd. Bijna 1 op de 3 jonge patiënten vreest dat ze geen partner zullen vinden die hun ziekte accepteert en daarom geen gezin zullen stichten (25).
Daarnaast maakt bijna 1 op de 4 patiënten zich zorgen over het doorgeven van de ziekte aan hun kinderen, waardoor ze angstig worden voor seksuele activiteit. Ongeveer 1 op de 5 patiënten met SLE vreest dat hun kinderen ook aan de ziekte zouden kunnen lijden, waardoor bijna 1 op de 3 volledig opgeeft om hun gezin uit te breiden en ouderschap na te streven (25).
Deze bevindingen illustreren dat angst bij SLE waarschijnlijk wordt beïnvloed door een complex samenspel van biologische, sociale, economische, psychologische en ecologische factoren.
Tabel 4
Typen angst bij SLE
Noot. Deze tabel is gemaakt door de WIKI-auteurs en geeft een overzicht van de prevalentie van verschillende angststoornissen bij patiënten met SLE, gebaseerd op een compilatie van onderzoeksgegevens (22, 23).
In Tabel 4 is een overzicht weergegeven van de prevalentie van verschillende angststoornissen bij patiënten met SLE. Hieronder zal Kinesiofobie in het specifiek worden toegelicht en de rol van de paniekcirkel bij angst en SLE.
Kinesiofobie
Kinesiofobie, ook bekend als bewegingsangst, is een overmatige angst voor het uitvoeren van fysieke activiteiten, vaak als reactie op eerdere pijnlijke ervaringen of letsel. Recent onderzoek toont aan dat bij ongeveer 2/3e van de SLE-patiënten een hoog niveau van kinesiofobie wordt vastgesteld. Deze angst wordt vaak geassocieerd met pijnlijke aandoeningen, letsel of chirurgische ingrepen, wat kan leiden tot het vermijden van activiteiten (26).
Dit vermijdingsgedrag kan leiden tot verminderde mobiliteit, kracht en uithoudingsvermogen, wat op zijn beurt de tolerantie voor activiteit en stabiliteit verder kan verminderen. Bovendien kunnen angst en zorgen resulteren in een verhoogde perceptie van pijn. Bij chronische reumatische aandoeningen zoals SLE kunnen deze symptomen optreden, wat kan resulteren in beperkingen in de dagelijkse activiteiten en een vermindering van de KvL, en in sommige gevallen zelfs levensbedreigende complicaties veroorzaken (26).
Paniekcirkel
Een paniekcirkel bij SLE en angst kan een vicieuze cyclus van symptomen en psychologische stress vertegenwoordigen, waarbij elk element elkaar versterkt en in stand houdt. Deze cirkel begint met de fysieke symptomen van SLE, zoals vermoeidheid en pijnlijke gewrichten, die kunnen leiden tot angst voor de verergering van de symptomen. Deze angst kan op zijn beurt leiden tot verhoogde stressniveaus, wat kan resulteren in paniekaanvallen. De ervaring van paniekaanvallen kan leiden tot sociale isolatie en beperkingen in dagelijkse activiteiten, waardoor de angst verder wordt versterkt. Deze cyclus kan continu doorlopen en een significante impact hebben op de KvL van individuen met SLE (27, 28, 29). Zie Figuur 5 voor meer verduidelijking.
Voor meer informatie over de paniekcirkel, klik dan op deze video.
Figuur 5
Weergave van de paniekcirkel
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
Verschillende studies hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen angst en SLE. Eerdere onderzoeken hebben aangetoond dat factoren zoals leeftijd, antilichamen, vermoeidheid, slaapkwaliteit, bepaalde ontstekingscellen, ziekteactiviteit, gebruik van glucocorticosteroïden en werkloosheid allemaal geassocieerd worden met angst bij patiënten met SLE (27). Drie andere risicofactoren (zie Figuur 6) zullen hieronder uitgebreider worden toegelicht.
Ten eerste is psychosociale stress die gepaard gaat met het leven met een chronische, onvoorspelbare, slecht begrepen en sociaal isolerende aandoening als SLE een risicofactor voor het ontstaan van angststoornissen bij patiënten (30). Hoewel psychologische stress dus een risicofactor is voor het ontstaan van een angststoornis bij SLE, draagt het ook bij aan een ernstigere ziekteactiviteit van SLE. Een beetje (psychologische) stress kan namelijk een positieve invloed hebben op het immuunsysteem, maar chronische (psychologische) stress heeft een negatieve impact op het immuunsysteem (30, 31). Zie deze video voor meer informatie.
Naast psychologische stress hebben SLE en angst een andere overeenkomstige risicofactor die het ontstaan van beide stoornissen beïnvloedt, namelijk psychologisch trauma (30). Een negatieve levenservaring zorgt namelijk voor een hogere kans op het ontwikkelen van een angststoornis en daarbij een hoger risico op SLE (32). Negatieve levenservaringen kunnen resulteren in veranderingen in de hypothalamus-hypofyse-bijnieras (HPA-as), die de stressreactie en uitscheiding van cortisol controleert (30, 33). Deze veranderingen zorgen voor chronische ontstekingen en kunnen zo leiden tot het ontstaan van een auto-immuunziekte, zoals SLE. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de invloed van cortisol op het immuunsysteem, zie Kenniskader IV.
Ten derde zijn genetische risicofactoren gevonden in het ontstaan van angst en SLE. Recent onderzoek die gebruik heeft gemaakt van Genome-wide association studies (GWAS) suggereert dat er gedeelde genetica is tussen SLE en stemmingsstoornissen (34). Er zijn namelijk bepaalde genen gevonden die geassocieerd zijn met zowel auto-immuunziekten als psychiatrische ziekten.
Tenslotte kunnen de somatische symptomen van SLE, waaronder chronische pijn, vermoeidheid en slaapstoornissen een vicieuze cirkel vormen die angst bij patiënten in stand houdt (30).
Figuur 6
Risicofactoren SLE en Angst
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
Kenniskader IV: Invloed van cortisol op het immuunsysteem
Cortisol (ook wel het stresshormoon), het uitscheidingsproduct van de HPA-as (zie voor uitleg Figuur 7 en deze video), onderdrukt het immuunsysteem en beïnvloedt de manier hoe het lichaam op infecties reageert (31). Echter, chronische blootstelling aan cortisol heeft juist een negatieve invloed op het immuunsysteem. Dit komt doordat immuuncellen 'gewend' raken aan de hoge niveaus van cortisol. Dit resulteert in een verminderde gevoeligheid van immuuncellen voor de remmende werking van cortisol, waardoor het immuunsysteem juist weer actief wordt. Chronische blootstelling aan cortisol zorgt dus voor een overactief immuunsysteem, wat leidt tot chronische ontsteking en auto-immuniteit (30, 33).
Figuur 7
Schematische weergave van de HPA-as
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
Angst op zichzelf verergert niet direct de prognose van SLE. Echter, angst kan wel een negatieve invloed hebben op de algemene gezondheid en het welzijn van individuen met SLE, wat indirect de prognose kan beïnvloeden. Zie Tabel 5 voor een beschrijving over de impact van angst op de prognose van SLE.
Tabel 5
Impact van angst op prognose van SLE
Noot. Deze tabel is gemaakt door de WIKI-auteurs
In deze paragraaf worden de twee soorten behandelingen van angst besproken: psychologische behandelingen die bestaan uit therapieën en contact met een psycholoog, en farmacologische behandelingen die bestaan uit verschillende psychofarmaca (medicijnen die ingrijpen op breinprocessen). Daarnaast zal voorafgaand aan de farmacologische behandeling een kenniskader over de neuroanatomie en de daarbij horende angstcircuits worden beschreven. Deze informatie helpt bij het begrijpen van de werking van farmacologische behandeling.
Er zijn veel verschillende soorten angsten en bij iedere angst wordt een specifieke behandeling aangeraden. Hieronder worden de twee meest voorkomende psychologische behandelingen genoemd (37).
Exposure-therapie
Bij exposure therapie wordt uitgegaan dat angst kan worden beïnvloed door leerervaringen. Bij deze therapie wordt de cliënt blootgesteld aan de situatie of object waar de cliënt bang voor is. Dit kan in een echte situatie (in vivo, interoceptief) of in een ingebeelde situatie (imaginair). Dit kan op verschillende manieren:
Desensitisatie en relaxatie waarbij de cliënt probeert te ontspannen, bij het benaderen van de gevreesde situatie. Relaxatie training helpt bij ontspanning en werkt met behulp van een angsthiërarchie, waarbij de angst stapsgewijs wordt uitgelokt om zo te worden uitgedoofd. De angstreactie maakt op deze manier langzamerhand plaats voor de ontspanningsreactie.
‘Flooding’ waarbij de cliënt zonder training en hiërarchie herhaaldelijk wordt blootgesteld aan de gevreesde situatie om zo in te zien dat het niet schadelijk of eng is.
‘Modeling’ waarbij de behandelaar de situatie tegemoet treedt om te laten zien dat het niet gegrond is om heel bang te zijn.
Cognitieve gedragstherapie
Bij deze therapie wordt uitgegaan van disfunctioneel gedrag en gedachten als oorzaak van de angst. Irrationele assumpties/gedachten zijn een belangrijke veroorzaker van de angst. Bijvoorbeeld: ‘Ik moet altijd mijn symptomen verbergen en alles perfect doen om te bewijzen dat ik niet door mijn ziekte wordt beperkt, anders ben ik waardeloos'. Door deze gedachte zou een situatie waarin symptomen van de cliënt zichtbaar zijn, kunnen leiden tot angst. Hoewel deze situatie voor een ander normaal zou kunnen zijn. Een ander bekend voorbeeld is dat van een krakende trap. Wanneer een persoon wil gaan slapen en hij/zij hoort een krakende trap, kunnen twee gedachten ontstaan met verschillende gevolgen. De eerste gedachte zou kunnen zijn 'ik hoor een inbreker' wat leidt tot angst en de tweede gedachte zou kunnen zijn 'ik hoor de kat die altijd 's avonds op de trap ligt' wat niet leidt tot angst. Hier is te zien dat dezelfde situatie tot twee verschillende gedachten kan leiden en zo het gevoel beïnvloedt.
De irrationele assumpties kunnen bijvoorbeeld te maken hebben met de Intolerance of uncertainty theory. Deze theorie zegt dat bepaalde mensen de aanwezigheid van een kleine kans op negatieve gebeurtenissen niet kunnen tolereren. Aangezien in het leven altijd onzekere gebeurtenissen zijn, kunnen deze mensen zich constant zorgen maken over het mogelijk plaatsvinden hiervan.
De assumpties kunnen ook te maken hebben met het verkeerd interpreteren van lichamelijke sensaties. Een lichamelijke sensatie (zoals een verhoogde hartslag) wordt geïnterpreteerd als een teken van een medische ramp (voorbeeld: 'ik krijg een hartaanval') in plaats van het koppelen aan de werkelijke oorzaak zoals ‘ik heb net gesport’. Deze assumpties worden meestal uitgedaagd in combinatie met introspectieve exposure, waarin deze lichamelijke sensaties werkelijk worden uitgelokt (37).
Wanneer de therapie wordt gegeven, focust deze zich op het gedrag en de bijbehorende gedachten om uiteindelijk het gevoel (angst) te beïnvloeden. Bij de rationeel-emotieve therapie van Ellis worden irrationele aannames/gedachten uitgedaagd en vervangen door gepaste en meer adaptieve gedachten. Bijvoorbeeld uitdagen: Moet je altijd je symptomen verbergen om van waarde te zijn? Wat maakt het dat je waardevol bent? Is het niet normaal om door een ziekte beperkt te worden en last van symptomen te hebben? Bijvoorbeeld vervangende gedachte: 'Ik hoef niet alles perfect te doen om iets bij te dragen' en 'Het is juist goed en waardevol om ook iets van symptomen te kunnen laten zien' (37).
Kenniskader V: Neuroanatomie en Biologie
Het biologisch perspectief stelt dat breincircuits (met elkaar verbonden breinstructuren) gekoppeld zijn aan angst. De verschillende circuits worden benoemd met het gekoppelde type angst en de aanwezige neurotransmitters. Een neurotransmitter is een stofje in het brein dat zorgt voor signaaloverdracht tussen zenuwcellen in het brein (neuron), door te worden vrijgelaten aan het uiteinde van een neuron (synaps) en te worden ontvangen aan het begin van een neuron (dendriet). In principe zijn de bekende neurotransmitters en angst in het algemeen in ieder circuit terug te vinden, maar de informatie vertelt specifiek welke neurotransmitters en welke soort angst er in grote mate bij betrokken is (37).
Noot. De volgende afbeeldingen zijn gemaakt door de WIKI-auteurs
Algemene angst-circuit
Het eerste circuit is verbonden met angst in het algemeen en gegeneraliseerde angststoornis specifiek. De breinstructuren zijn de prefrontale cortex, anterior cingulate, insula en de amygdala. Dit circuit is overactief bij angststoornissen. GABA, met een inhiberende werking, is een belangrijke neurotransmitter in dit circuit en sterk betrokken bij de amygdala. Een lage GABA-activiteit (weinig inhibitie) leidt tot excessieve communicatie in het angstcircuit. Daarnaast zijn norepinephrine, serotonine en dopamine ook betrokken neurotransmitters bij dit circuit.
Paniek-circuit
Een tweede circuit is verbonden met paniek (momenten van hevige angst). De breinstructuren zijn de amygdala, hippocampus, ventromediale nucleus van de hypothalamus, grijze hersenvezels en locus coeruleus. Dit circuit is overactief bij een paniekstoornis. Norepinephrine is een belangrijke neurotransmitter bij dit circuit en sterk betrokken bij de locus coeruleus. Een abnormaal niveau van norepinephrine in dit systeem is gerelateerd aan een paniekaanval.
OCD-circuit
Een derde angstcircuit is specifiek verbonden met obsessieve compulsieve stoornis. Dit circuit wordt het cortico-striato-thalamo-cortical circuit genoemd en bestaat uit de orbitofrontale cortex, cingulate cortex, striatum en de thalamus. Dit circuit is betrokken bij opkomende impulsen en de regulatie hiervan. Glutamaat, dopamine en serotonine zijn de belangrijkste neurotransmitters in dit netwerk. Serotonine activiteit lijkt het meest verbonden te zijn met de hyperactiviteit van het circuit.
In dit deel zullen de farmacologische behandelingen voor angst besproken worden. In deel 3.1.3 zullen de interacties tussen deze behandelingen en SLE besproken worden.
Benzodiazepines: Benzodiazepine, een medicatie voor angst, bindt aan receptoren in het (eerste) angstcircuit en zorgen voor het makkelijker ontvangen van de neurotransmitter GABA die een inhiberende werking op het neuron heeft. Echter zijn er bijwerkingen als slaperigheid, verminderde coördinatie, depressiviteit en agressiviteit. In combinatie met alcohol kan het leiden tot gevaarlijke verlaging in de frequentie van de ademhaling (37). Daarnaast kan een interactie ontstaan tussen benzodiazepines, zoals diazepam en glucocorticosteroïden (GC’s). Deze GC’s kunnen door de aanmaak van meer enzymen (CYP3A4) de werking van diazepam verminderen (15). Door deze bijwerkingen worden vaak andere psychofarmaca en met name antidepressiva voorgeschreven.
Kenniskader VI: Antidepressiva bij angst
Door de bijwerkingen van benzodiazepines is er in de pharmacawereld verder gezocht naar medicijnen voor angst. Het is bekend dat depressiviteit en angst overlap hebben in verbonden breinstructuren. Antidepressiva is bij angst onderzocht en bleek voor angst een goede psychofarmaca te zijn en wordt nu al geruime tijd ingezet. Deze groep werkt door het vergroten van de activiteit van serotonine en norepinephrine en bestaat uit MAO-inhibitors, tricyclische antidepressiva (TCA's) en Selective Serotonine Reuptake Inhibitors (SSRI's) (37).
Noot. Deze afbeelding is gemaakt door de WIKI-auteurs. Voornamelijk betrokken breincircuits bij depressie zijn: prefrontale cortex, hippocampus, amygdala en subgenuale cingulate
MAO-inhibitors: Monoamine-oxidase zorgt voor het afbreken van serotonine en norepinephrine. Door de MAO-inhibitor wordt er minder serotonine en norepinephrine afgebroken. In combinatie met tyramine, wat in verschillende etenswaar zit, kan deze medicatie tot ernstige bloeddrukverhoging leiden. SSRI's en TCA's worden dan ook het meest gebruikt (37).
Tricyclische antidepressiva (TCA's): Deze psychofarmaca zorgen voor een vermindering van de heropname van serotonine en norepinephrine vanuit de synaptische spleet. Soms vindt de heropname van serotonine en norepinephrine te voortvarend plaats wat leidt tot mindere signaaloverdracht door minder aanwezige neurotransmitters in de synaptische spleet. De tricyclia zorgen voor het langer aanwezig blijven van de neurotransmitters in de synaptische spleet waardoor ontvangende neuronen sneller worden gestimuleerd (37). Zie de afbeelding hiernaast voor meer verduidelijking hierover.
Antipsychotica: Antipsychotica zijn niet de meest voor de hand liggende medicatie voor angststoornissen, maar kunnen wel worden ingezet. Antipsychotica zorgen voor een betere signaaloverdracht tussen gebieden die ook betrokken zijn bij angst en grijpen in op de dopamine levels in het brein (over het algemeen verlagen) (37).
Noot. Deze afbeelding is gemaakt door de WIKI-auteurs
Selective Serotonine Reuptake Inhibitors (SSRI's): Deze antidepressiva verschillen van MAO-inhibitor en tricyclia, omdat deze alleen ingrijpen op serotonine en niet op andere neurotransmitters. Het werkingsmechanisme is hetzelfde als bij tricyclia waarbij in dit geval dus serotonine minder snel wordt heropgenomen in het neuron en langer in de synaptische spleet blijft (37).
Een alternatieve therapie is de Client-centered therapie van Carl Rogers vanuit een humanistisch perspectief. In deze therapie is er empathie en onvoorwaardelijke acceptatie voor de cliënt door de therapeut. Op deze manier wordt geprobeerd de cliënt weer accepterend en eerlijk naar zichzelf te laten kijken in plaats van het ontkennen van de ware eigen gedachten. Een gebrek van onconditionele waardering leidt tot deze ontkenning en de hoge zelf standaarden en zo tot angst (37).
Angst bij SLE-patiënten is een veelvoorkomend probleem, vaak gerelateerd aan de chronische ziekte belasting en sociale isolatie. Angst ontstaat wanneer normale reacties problematisch worden, wat leidt tot langdurig lijden of belemmering van functioneren. Factoren zoals ziekteprogressie, medicatie, bijwerkingen en zorgen over relaties en gezinsplanning dragen bij aan angst bij SLE. De paniekcirkel illustreert hoe fysieke symptomen angst kunnen versterken door stress en sociale isolatie te vergroten. Angst kan indirect de prognose van SLE beïnvloeden door het risico op depressie, symptoom verergering en effect op therapietrouw te vergroten. Risicofactoren voor angst bij SLE zijn: psychosociale stress, psychologisch trauma, gedeelde genetica tussen SLE en stemmingsstoornissen, en somatische symptomen zoals chronische pijn en vermoeidheid. Daarnaast speelt de negatieve invloed van cortisol op het immuunsysteem bij chronische blootstelling een rol. Behandelingsopties voor angst omvatten psychologische interventies zoals exposure therapie en cognitieve gedragstherapie, evenals farmaceutische behandelingen zoals benzodiazepines en antidepressiva. Alternatieve therapieën, zoals client-centered therapie, kunnen ook als mogelijke behandeling voor angstmanagement worden gebruikt.
In dit deel zal worden besproken wat de onderliggende mechanismen zijn bij SLE en angst, waarbij de biologische, psychologische, farmacologische, genetische en omgevingsmechanismen specifiek worden toegelicht. Verder wordt gekeken naar de diversiteit bij patiënten met zowel SLE en angst, waarbij wordt ingezoomd op de sekse- en etnische verschillen. Ten slotte zullen inzichten in nieuwe behandelingen voor angst bij SLE worden besproken.
Biologische mechanismen spelen een cruciale rol in de relatie tussen SLE en angst. Ten eerste kan de verhoogde ontstekingsreactie die kenmerkend is voor SLE de werking van neurotransmitters beïnvloeden, zoals serotonine, die betrokken zijn bij de regulatie van stemming en angst (38). Deze ontsteking kan ook directe neurologische veranderingen veroorzaken, zoals cognitieve stoornissen en neuropathie (schade aan zenuwen), wat de gevoeligheid voor angst verder kan vergroten (30). Daarnaast gaat SLE vaak gepaard met chronische pijn en andere lichamelijke symptomen, zoals vermoeidheid en slaapproblemen, die kunnen bijdragen aan gevoelens van angst en zorgen over de toekomstige gezondheid van de patiënt (38).
Het leven met een chronische ziekte zoals SLE kan leiden tot intense gevoelens van onzekerheid, machteloosheid en angst voor toekomstige gezondheidsproblemen. Deze ziekteperceptie, samen met de stress van het omgaan met symptomen, behandelingen en de onvoorspelbaarheid van SLE, kan angst verergeren of zelfs uitlokken (27). Bovendien kunnen de beperkingen in het dagelijks functioneren die gepaard gaan met SLE leiden tot sociale isolatie, wat op zijn beurt kan bijdragen aan gevoelens van angst door een gebrek aan sociale steun en verbondenheid (29). Daarnaast komt depressie vaak samen voor met angst bij SLE-patiënten, waarbij naar schatting 30-40% van de patiënten beide aandoeningen ervaart. Depressie kan zowel een oorzaak als een gevolg zijn van angst, vanwege gedeelde biologische en psychologische mechanismen, waardoor het belangrijk is om beide aandoeningen gelijktijdig te evalueren en te behandelen (39). De relatie tussen depressie en angst bij SLE kan deels worden beïnvloed door therapie-ontrouwheid. Dit gebrek aan consistentie in het volgen van voorgeschreven behandelingen varieert van 43% tot 75% bij mensen met SLE en is sterk gekoppeld aan symptomen van depressie (30).
Het effect van farmacologische behandeling van SLE op angst
Bij de behandeling van SLE worden regelmatig glucocorticoïden ingezet (GC’s). Wanneer GC’s langdurig worden gebruikt, zijn er een aantal bijwerkingen die kunnen opspelen waaronder stemmingsproblemen (5). Bij patiënten met SLE en angst is er dus nood aan extra aandacht voor de medicatie. Zij hebben al stemmingsproblemen en door de GC’s kan dit worden versterkt. Dit komt doordat GC’s de niveaus van neurotransmitters in de hersenen, van onder andere dopamine en serotonine, in disbalans kunnen brengen. Hierdoor kunnen stemmingsproblemen zoals angst en depressie opspelen. Voor meer uitleg hierover, klik dan op deze video.
Voor de behandeling van SLE worden ook immunosuppressiva voorgeschreven, waaronder methotrexaat. Een bijwerking van methotrexaat zijn stemmingswisselingen. Daarnaast worden NSAID’s voorgeschreven waaronder ibuprofen. Een bijwerking van ibuprofen is angst. Als laatste kan het voorgeschreven medicijn hydroxychloroquine de emotionele labiliteit beïnvloeden. Dit kan resulteren in het ervaren van meer negatieve emoties, zoals angst. Al deze bijwerkingen kunnen angst in patiënten met SLE verergeren, waardoor hier extra aandacht bij gebaat is (15).
Het effect van farmacologische behandeling van angst op SLE
MAO-inhibtors: MAO-inhibtors hebben een anti-inflammatoir effect in het centrale zenuwstelsel (CZS) en een verscheidenheid aan niet-CZS-weefsels. MAO-inhibotors remmen MAO-enzymen, die de immuunrespons kunnen beïnvloeden. Dit zorgt voor een afname in inflammatie. Dit zou kunnen betekenen dat MAO-inhibitors effectief kunnen zijn in de behandeling van angst, waarbij de ziekteactiviteit van SLE ook positief wordt beïnvloed (40).
Tryclische antidepressiva: Er is gevonden dat tricyclische antidepressiva in vergelijking met andere antidepressiva het meest effectief zijn voor het verlichten van matige pijn bij bijvoorbeeld lage rugpijn. Er is echter minder overtuigend bewijs voor hun effectiviteit bij inflammatoire aandoeningen die gepaard gaan met pijn, zoals bij SLE (39).
SSRI: SSRI's hebben over het algemeen een anti-inflammatoir effect. Patiënten die zowel SLE als een angststoornis hebben kunnen dus gebaat zijn bij SSRI’s. Dit kan de angststoornis verminderen én de ontstekingen verminderen of voorkomen (41). Echter, bepaalde soorten SSRI's kunnen in combinatie met hydroxychloroquine, een veel gebruikt medicijn bij SLE, zorgen voor een abnormaal hartritme. Daarnaast kan SSRI 'paroxetine' de bijwerkingen van hydroxychloroquine verhogen (42).
Antipsychotica: Antipsychotica beïnvloeden de immuunrespons. Door het gebruik van antipsychotica worden de niveaus van anti-inflammatoire eiwitten verhoogd en de niveaus van pro-inflammatoire eiwitten onderdrukt. Antipsychotica zorgen dus voor een afname in inflammatie. Dit betekent dat antipsychotica voor patiënten met zowel SLE als angst baat kan hebben (43).
Genetische factoren kunnen zowel het risico op het ontwikkelen van SLE als op angststoornissen beïnvloeden. Enkele studies hebben associaties gevonden tussen specifieke genen en een verhoogd risico op SLE of een verergering van symptomen bij mensen met SLE (44). Een voorbeeld hiervan is het FKBP5-gen, dat geassocieerd is met angststoornissen en de gevoeligheid voor stress reguleert (44). Daarnaast kunnen omgevingsfactoren zoals traumatische ervaringen of chronische stressoren zowel het risico op SLE als op angst vergroten (30, 32). Dit leidt tot een complex samenspel tussen genetische aanleg, ziekteactiviteit en psychosociale stressoren bij de ontwikkeling en het beloop van zowel SLE als angststoornissen (27, 30, 38, 44).
Zie Figuur 8 voor een overzicht van de mechanismen onderliggend aan SLE en angst.
Figuur 8
Overzicht van mechanismen onderliggend aan SLE en angst
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
SLE komt veel vaker voor bij vrouwen, maar mannen hebben vaak wel een ernstiger verloop van de ziekte (2). Maar hoe kan het dat deze verschillen zo groot zijn tussen de geslachten? Dragen de bovengenoemde mechanismen hieraan bij? En heeft dit ook invloed op de mate van angst die patiënten met SLE ervaren? In dit onderdeel zal worden gekeken naar de invloed van sekse verschillen op de relatie tussen SLE en angst.
Sekseverschillen in SLE
Vrouwen hebben in vergelijking met mannen een beter vermogen om infecties op te lossen, maar ook een grotere vatbaarheid voor auto-immuunziekten, zoals SLE (45, 46). Maar hoe komt dit? Verschillende onderzoeken hebben gekeken naar mogelijke onderliggende factoren die dit sekseverschil kunnen verklaren. Ten eerste is gevonden dat sekseverschillen te wijten zijn aan de samenstelling van het immuunsysteem zelf, waarbij vrouwen een evolutionair voordeel hebben (47). Twee andere bevindingen, de rol van oestrogeen en het X-chromosoom, zullen hieronder verder worden besproken.
Oestrogeen en SLE
Het “vrouwelijke” geslachtshormoon oestrogeen heeft invloed op de activering van het immuunsysteem en daarbij de aanmaak van antilichamen (deze vallen de lichaamseigen cellen aan) bij SLE (48). Dit zou kunnen verklaren waarom SLE vaker bij vrouwen voorkomt. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de rol van oestrogeen bij SLE Kenniskader VII.
Kenniskader VII: Oestrogeen en het immuunsysteem
Oestrogeen (steroïde hormoon) is een belangrijk geslachtshormoon dat voornamelijk wordt geproduceerd door de eierstokken bij vrouwen, maar ook in kleinere hoeveelheden in de teelballen bij mannen (49). Oestrogenen hebben invloed op veel processen in het lichaam, en worden over het algemeen beschouwd als versterkers van de immuunrespons (48, 49).
Oestrogeen kan, na binding aan de oestrogeenreceptor, het mRNA van een bepaald eiwit (calcineurine) activeren, wat op zijn beurt resulteert in de activatie van de T-cellen van het immuunsysteem (48). De T-cellen van vrouwen met SLE zijn extra gevoelig voor oestrogeen. De T-cellen initiëren een verhoogde productie van cytokinen en auto-antilichamen, en zorgen daarbij voor de activering van B-cellen. Dit veroorzaakt de auto-immuun ontstekingsreactie bij SLE.
Zie deze video voor meer informatie over sekseverschillen in SLE.
X-chromosoom en SLE
Genetische factoren hebben ook invloed op de sekseverschillen in auto-immuunziekten zoals SLE, namelijk via geslachtschromosomen. Geslachtschromosomen bestaan voor vrouwen uit twee X-chromosomen en voor mannen uit een X-chromosoom en een Y-chromosoom (50). Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het hebben van XX-geslachtschromosomen een grotere kans geeft op het ontwikkelen van een auto-immuunziekte in vergelijking met XY-geslachtschromosomen, waardoor vrouwen vaker deze ziekten hebben (45). Dit heeft te maken met het aantal X-chromosomen (46). Voor een meer uitgebreide beschrijving hoe het X-chromosoom invloed heeft op auto-immuunziekten zie Kenniskader VIII.
Kenniskader VIII: X-chromosoom en auto-immuunziekten
Hoewel vrouwen twee X-chromosomen hebben, wordt één van deze X-chromosomen geïnactiveerd, ook wel X-inactivatie (46, 47). Het is namelijk niet mogelijk om te overleven met twee actieve X-chromosomen. Zie deze video voor meer informatie over X-inactivatie.
Toch kunnen sommige genen ‘ontsnappen’ aan de X-inactivatie. Veel genen die gerelateerd zijn aan het immuunsysteem bevinden zich op het X-chromosoom. Sommige van deze immuniteit gerelateerde genen kunnen dus ook ontsnappen aan X-inactivatie. Het ontsnappen van deze genen kan bijdragen aan de ontwikkeling en verergering van auto-immuunziekten, in het bijzonder van SLE (46).
X-disomie of polysomie (het hebben van twee of meer X-chromosomen) zorgt daarbij voor een groter risico op het ontwikkelen van auto-immuunziekten (46). Genetische afwijkingen in de chromosomen ondersteunen deze bevinding. Er is namelijk gevonden dat XXY-mannen en XX-vrouwen ongeveer een even hoog risico hebben op het ontwikkelen van SLE, terwijl de incidentie van XO-vrouwtjes zeer laag is (45). Het hebben van twee X-chromosomen en het ontsnappen van immuniteit gerelateerde genen aan X-inactivatie zorgen dus voor een groter risico op SLE bij vrouwen. Zie deze video voor meer informatie over de rol van X-chromosomen in SLE bij vrouwen.
Sekseverschillen in angst bij SLE
Over het algemeen geldt dat angststoornissen vaker bij vrouwen voorkomen (51). Ook in de prevalentie van angst- en depressieve symptomen bij patiënten met SLE is een duidelijk verschil gevonden tussen de geslachten. Vrouwelijke patiënten met SLE lijken namelijk vaker last te hebben van deze symptomen (52). De aanwezigheid van deze symptomen hebben een negatief effect op de KvL, zowel voor vrouwelijke als voor mannelijke patiënten met SLE (52).
Om sekseverschillen in angst beter te begrijpen, kan worden gekeken naar het biopsychosociaal model (zie Figuur 9) (53). Dit model houdt rekening met de invloed van biologische, psychologische en sociale factoren bij het verklaren van (geestelijke) gezondheidsproblemen (54). Hieronder zullen aan de hand van dit model de sekseverschillen in angst verder uitgewerkt worden. Hierbij dient te worden vermeld dat, door gebrek aan onderzoeken specifiek naar angst bij SLE, in het volgende stuk gebruik is gemaakt van onderzoeken naar angst in het algemeen.
Biologisch
Sekseverschillen in angst worden onder andere bepaald door hersengebieden die relevant zijn voor emoties, zoals de amygdala, hippocampus en prefrontale cortex (53). Deze hersenstructuren reageren namelijk verschillend bij mannen en vrouwen. Daarnaast kunnen fluctuaties in hormonen bij vrouwen (oestrogeen, progesteron en oxytocine) mogelijk de sekseverschillen in angst verklaren (53). Deze hormoonschommelingen, die onder andere plaatsvinden tijdens de menstruatiecyclus, beïnvloeden de mate waarin een vrouw angst ervaart. Tenslotte spelen genetische factoren een rol, waarbij er een genspecifiek risico is voor angst bij vrouwen. Mogelijk heeft het verschil in X-chromosomen tussen mannen en vrouwen ook een invloed op de sekseverschillen bij psychologische stoornissen, waaronder angststoornissen. Hoe dit verband precies werkt, moet nog verder worden onderzocht (47). Dit zou kunnen betekenen dat geslachtshormonen en het X-chromosoom invloed hebben op de ontwikkeling van zowel SLE als angststoornissen bij vrouwen.
Psychologisch en sociaal
De term ‘sekse’ verwijst naar de biologische en psychologische kenmerken van mannen en vrouwen, zoals chromosomen, hormonen en voortplantingsorganen (55). De term ‘gender’ verwijst echter naar kenmerken van mannen en vrouwen die maatschappelijk gevormd zijn, bijvoorbeeld normen, gedragingen en rollen. Het aanleren van gedrag aan de hand van de normen, rollen, stereotypen, en verwachtingen van de cultuur op basis van het geslacht wordt gendersocialisatie genoemd (56). Gendersocialisatie is gedeeltelijk verantwoordelijk voor de sekseverschillen in angst (53). Gendersocialisatie kan dus bepaald gedrag beïnvloeden, maar kan ook invloed hebben op de mate hoe angst wordt ervaren (53). Aan meisjes wordt eerder geleerd om hun angsten en zorgen te uiten (expressieve of “vrouwelijke” eigenschappen), terwijl aan jongens wordt geleerd om gevoelens van angst en onzekerheid te beheersen en zich te richten op het bereiken van doelen en succes (instrumentele of “mannelijke” eigenschappen). Deze instrumentele eigenschappen zijn beschermende factoren voor angststoornissen. Dit zou kunnen verklaren waarom mannen minder vaak angststoornissen hebben. Echter, vrouwen die hoger scoren op instrumentaliteit ervaren ook minder angst. Dus de mate van instrumentaliteit is een beschermende factor voor angst en niet het geslacht (53).
De sociale omgeving is bij vrouwen zowel een risicofactor als een beschermende factor voor angst (53). Interpersoonlijke relaties - relaties met partners, familie, vrienden, kennissen - zijn aan de ene kant een belangrijke oorzaak van angst bij vrouwen, maar aan de andere kant kunnen deze relaties voor steun zorgen wat juist zorgt voor minder angst. Vrouwen vinden sociale relaties belangrijker dan mannen, waardoor relaties ook meer impact zouden kunnen hebben op het welzijn van de vrouwen.
Figuur 9
Biopsychosociaal model
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
Implicaties
Zoals hierboven besproken hebben vrouwen een grotere kans op het ontwikkelen van auto-immuunziekten, zoals SLE, en daarbij hebben zij ook een hoger risico op het ontwikkelen van een angststoornis. Maar hoe zit het eigenlijk bij de mannelijke patiënten?
Hoewel SLE vaker bij vrouwen voorkomt, hebben mannen vaak een ernstigere ziekteactiviteit (2). Mannelijke patiënten hebben bijvoorbeeld meer orgaanschade dan vrouwelijke patiënten (57). Dit kan de behandeling beïnvloeden. Mannen zouden mogelijk door de ernstigere ziekteactiviteit een meer agressieve behandeling nodig hebben om de ziekteactiviteit onder controle te brengen (57). Tevens ervaren mannelijke SLE-patiënten net als vrouwelijke patiënten een slechtere KvL als zij angstsymptomen ervaren (52). Er zijn echter nog weinig onderzoeken uitgevoerd naar SLE en angst bij mannen.
Concluderend zijn er dus sekseverschillen in SLE en angst. Maar wat is de invloed van deze sekseverschillen op de behandeling? Er moet ten eerste meer bewustzijn worden gecreëerd over de sekseverschillen binnen deze aandoeningen. Daarbij worden specifieke therapieën op basis van geslacht aanbevolen (58). Tot op heden zijn er nog geen behandelingen ontwikkeld die ingaan op de sekseverschillen binnen SLE en angst.
Eerder is het verschil in prevalentie en incidentie in etnische groepen bij SLE benoemd. Onderzoeken tonen aan dat mensen met een Afrikaanse afkomst de hoogste prevalentie en incidentie van SLE hebben, gemeten in Noord-Amerika. Echter, wordt er in Afrika zelf een lage incidentie gemeten. In dit onderdeel wordt dieper ingezoomd op deze etnische verschillen en hoe deze tot stand komen.
Etnische verschillen in SLE
Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat mensen met een Afrikaanse afkomst de hoogste prevalentie en incidentie van SLE hebben (6). Zo heeft een studie gevonden dat Afrikaans-Amerikaanse vrouwen een incidentie van SLE hebben van 9.2 op de 100.000 mensen per jaar, vergeleken met 2.4 op de 100.000 mensen per jaar onder Amerikaanse vrouwen (59). Een verklaring voor de hoge incidentie en prevalentie in landen rondom de evenaar zou de hoeveelheid aan ultraviolette (UV) straling kunnen zijn. Deze UV-straling wordt aangenomen als een milieu trigger voor SLE. Verder kan het zijn dat de incidentie en prevalentie van SLE hoger is onder mensen die uit Afrika zijn geëmigreerd vanwege verschillen in gen-omgevingsinteracties. Daarnaast zouden sociaal-economische factoren een verklaring kunnen bieden voor de lage incidentie in landen van Afrika. Zo kan het voorkomen dat zij minder toegang hebben tot de gezondheidszorg, immunologische laboratoriumtesten en verschillende betrouwbare onderzoeksmethoden (6).
Naast de hogere incidentie en prevalentie van SLE, laten mensen met een Afrikaanse afkomst ook een hogere ziekte-ernst van SLE en hoger sterfterisico zien in verschillende onderzoeken (1, 60, 61). Dit is ook aangetoond in een studie in Zuid-Afrika, waarbij mensen met zowel een Afrikaanse afkomst als Aziatische afkomst een ernstiger ziektebeeld en slechtere gezondheidsuitkomsten hadden vergeleken met Europeanen. Een factor die kan meespelen bij deze hoge cijfers is de afwezigheid van preventieve gezondheidszorg. Hierdoor hebben Afrikaans-Amerikaanse mensen met SLE een groter risico op overlijden door onder andere cardiovasculaire en infectieuze complicaties (60). Daarnaast vertonen mensen met zowel een Afrikaanse afkomst als een Latijns-Amerikaanse afkomst vaker en ergere nieraandoeningen. Ook hebben mensen met een Afrikaanse afkomst 2 keer zoveel opvlammingen en mensen met een Latijns-Amerikaanse afkomst 1,6 keer zoveel opvlammingen in vergelijking met blanke individuen. Verder reageren mensen met een Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse afkomst langzamer op de behandeling en vertonen ze een langzamere afname van de ziekteactiviteit (61). Als laatste heeft onderzoek aangetoond dat mensen met een Afrikaanse achtergrond op de jongste leeftijd met SLE worden gediagnosticeerd. Deze resultaten zijn gemeten in zowel Canada als Amerika (62).
Implicaties
Om de hoge SLE sterfte onder de Afrikaans-Amerikaanse bevolking terug te dringen, is er nood aan verschillende maatregelen. Zo is er meer aandacht nodig voor preventieve interventies. Dit zou een gezondere leefstijl kunnen opleveren, meer controle op hoge bloeddruk en hoge cholesterolgehalte, stoppen met roken en beter beheer van andere risicofactoren (60). Daarnaast moet het bewustzijn over SLE onder de gezondheidsmedewerkers en een eerdere diagnose worden gerealiseerd (63). Ook is er nu nog te weinig informatie beschikbaar over SLE bij mensen afkomstig uit Afrika en moeten in de toekomst meer studies worden gedaan naar incidentie en prevalentie van SLE in Afrika (64).
Daarnaast zijn er twee programma’s die worden getest, the Lupus Health Passport en Healthy Tweeting, die het ziekte bewustzijn proberen te vergroten en therapietrouwheid proberen te verbeteren (65). The Lupus Health Passport is een programma dat zich richt op veranderen van gezondheidsgewoonten om het risico op hart- en vaatziekten en osteoporose (botontkalking) te verminderen. Daarnaast helpt het programma om mensen met SLE de tekenen en symptomen van een opvlamming te herkennen en maatregelen hiervoor te treffen. Healthy Tweeting is een online medisch en levensstijldossier dat patiëntgerichte diensten biedt met behulp van de individuele informatie van de patiënt. Met behulp van hulpmiddelen wordt er gecommuniceerd over onder andere symptomen en gezondheidsproblemen en wordt beoordeeld hoe veranderingen in de levensstijl impact kunnen hebben op hun gezondheid. Verder houdt het belangrijke gezondheidsgerelateerde documenten online zoals labresultaten, medische informatie en reisverzekeringsinformatie (65). Naast deze programma’s hebben zelfmanagementprogramma’s significante verbeteringen aangetoond in gezondheidsproblemen. De zelfeffectiviteit en het mentale stress management worden verbeterd, specifiek bij Afrikaans-Amerikaanse mensen met SLE (66).
ACT
Acceptance and Commitment Therapy (ACT) is een effectieve vorm van gedragstherapie die gericht is op het vergroten van psychologische flexibiliteit door acceptatie en toewijding aan persoonlijke waarden. In Figuur 10 wordt dit verder toegelicht. Patiënten leren om hun ongemakkelijke gedachten en gevoelens te accepteren in plaats van ze te vermijden of te bestrijden. Door middel van verschillende technieken, waaronder mindfulness, acceptatie en defusie (afstand nemen), en het identificeren en nastreven van persoonlijke waarden, leren patiënten om zich te richten op wat ze werkelijk belangrijk vinden in het leven, zelfs in het bijzijn van pijn, angst of andere moeilijkheden (67).
ACT wordt nog niet standaard gebruikt als behandeling van angst bij SLE-patiënten. Recent onderzoek toont aan dat ACT waardevolle verbeteringen biedt voor SLE-patiënten, vooral op het gebied van angst, depressie en pijnacceptatie. Ongeveer 90% van de deelnemers meldde een verbetering in hun KvL, en bij degene met angstklachten was dit zelfs 100% (68). ACT helpt SLE-patiënten om beter om te gaan met chronische pijn, angst en depressie, hun symptomen te leren accepteren en zich te richten op waardevolle activiteiten, wat resulteert in een beter algeheel welzijn en een positievere perceptie van de ziekte. Dit suggereert dat ACT een veelbelovende aanvulling kan zijn op de behandelingsstrategieën voor SLE (68).
Figuur 10
Psychologische flexibiliteit in ACT-therapie
Noot. Deze afbeelding is gemaakt door de WIKI-auteurs
Mindfulness-Based Stress Reduction (MBSR)
Mindfulness-Based Stress Reduction (MBSR) is een programma dat mindfulness-meditatie en yoga combineert om stress te verminderen en het algemene welzijn te verbeteren (69). Voor meer informatie over MBSR klik hier.
Voor mensen met SLE kan het beoefenen van mindfulness helpen om beter om te gaan met pijn, angst, stress, en om meer in contact te komen met hun lichaam en emoties. Eerdere onderzoeken hebben aangetoond dat MBSR-programma's extra verbeteringen opleveren voor mensen met SLE. Het helpt bij het omgaan met pijn, vermindert bij één op de vier SLE-patiënten gevoelens van schaamte en verlaagt bij 30% de niveaus van depressie. Mensen die deelnemen aan MBSR merken ook dat ze minder impulsief worden en beter omgaan met stress. Dit suggereert dat mindfulness waardevol kan zijn voor SLE-patiënten door hen te helpen negatieve fysieke en emotionele situaties te accepteren (69).
Sociale ondersteuning en groepstherapie
Het bijwonen van ondersteuningsgroepen voor mensen met SLE of het deelnemen aan groepstherapie sessies, kunnen een aanzienlijke impact hebben op de KvL voor mensen met SLE. Onderzoek toont aan dat deelname aan ondersteuningsgroepen of groepstherapiesessies specifiek gericht op SLE-patiënten verschillende voordelen kan bieden (70, 71).
Ten eerste kan het bijwonen van ondersteuningsgroepen SLE-patiënten helpen om zich minder geïsoleerd te voelen. Een studie meldde dat 85% van de deelnemers aangaf zich minder alleen te voelen na deelname aan een SLE-ondersteuningsgroep. Dit gevoel van verbondenheid kan bijdragen aan een betere emotionele welzijn en veerkracht (71). Bovendien bieden ondersteuningsgroepen en groepstherapiesessies een platform voor het delen van ervaringen en het uitwisselen van informatie. Uit een enquête onder SLE-patiënten bleek dat 70% van hen waardevolle praktische tips en informatie had ontvangen tijdens deze groepssessies, variërend van het beheren van symptomen tot het omgaan met medicatie bijwerkingen (70). Daarnaast kan de emotionele steun die wordt geboden door mede-SLE-patiënten en professionele begeleiders een positieve invloed hebben op het psychisch welzijn. Verschillende studies toonden aan dat deelname aan groepstherapie geassocieerd was met significante verminderingen in depressie- en angstsymptomen bij mensen met chronische ziekten, waaronder SLE (71).
Het is ook belangrijk op te merken dat sociale ondersteuning en groepstherapieën niet alleen de emotionele aspecten van SLE aanpakken, maar ook de fysieke gezondheid kunnen beïnvloeden. Onderzoek heeft aangetoond dat een sterk sociaal netwerk en deelname aan groepstherapie geassocieerd zijn met een betere therapietrouw en een verbeterde KvL bij SLE-patiënten (27). De behoefte aan erkenning en begrip voor de uitdagingen van SLE komt vaak naar voren in onderzoeken en wordt aangemerkt als een belangrijk aspect van sociale steun binnen deze context (25).
Lichaamsoefening en fysieke activiteit
Lichaamsoefening kan ook worden ingezet als (aanvullende) therapie voor SLE. Lichaamsoefening wordt gedefinieerd als geplande, gestructureerde en herhaalde lichaamsbeweging. Dit heeft als doel om de fysieke conditie te verbeteren en heeft een gunstig effect op ontstekingsprocessen zoals bij SLE. Dit gebeurt via de volgende processen. Lichaamsbeweging leidt tot de verlaging van pro-inflammatoire eiwitten en verhoging van anti-inflammatoire eiwitten, waardoor ontstekingen en de immuunrespons worden geremd, wat resulteert in minder schade aan het lichaam (72). Zie voor meer uitleg Kenniskader IX.
Kenniskader IX: Effect lichaamsoefening op ziekteproces
IL-6 is een cytokine (eiwit betrokken bij immuunreactie) en kan betrokken zijn bij zowel een inflammatoire reactie als een anti-inflammatoire reactie. Spiergebruik produceert IL-6 met als gevolg de aanmaak van anti-inflammatoire cytokines zoals de interleukin-1 receptor antagonist (IL-1ra), interleukin-10 (IL-10) en TNF-R die een tumor-slopende werking heeft. Deze anti-inflammatoire werking blijkt onder andere uit een onderzoek waarin een injectie met de E.coli bacterie tot verhoogde ontstekingswaarde TNF leidde (73). Deze activerende stof van afweercellen werd vervolgens door een fietsinspanning op 70% van het VO2 max weer teruggebracht naar het oorspronkelijke niveau. Ook heeft lichamelijke inspanning een effect op de ziekte door een verhoging van catecholamines in de bloedbaan. Het sympathische zenuwstelsel dat wordt geactiveerd bij inspanning leidt tot bijvoorbeeld de productie van adrenaline waardoor de cytokine productie met een ontstekingsfunctie wordt geremd (72).
De invloed van lichaamsoefening op processen en symptomen van SLE
Naast invloed op de ontstaansprocessen van SLE, heeft lichaamsoefening ook invloed op symptomen van SLE als fysieke functionaliteit en vermoeidheid (zie Figuur 11) (74). Lichaamsbeweging verbetert spierkracht, flexibiliteit en algemene conditie waardoor patiënten hun fysieke functioneren behouden of verbeteren. Deze verbeterde fysieke functionaliteit kan ook weer leiden tot minder pijn en tot het voorkomen van verdere beperkingen (75). Vermoeidheid bij SLE is multifactorieel en kan te maken hebben met de ziekteactiviteit, depressiviteit, verminderde slaap, angst en pijn (76). Deelname aan fysieke activiteit verlaagt deze vermoeidheid via verschillende factoren (betere slaap, minder angst/somberheid en minder pijn) bij SLE-patiënten (77, 78).
Zie voor meer informatie Kenniskader X.
Figuur 11
Invloed van lichaamsoefening op inflammatie
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
Kenniskader X: Effect lichaamsbeweging op ziekteproces en angst bij SLE
Bij depressie functioneren enkele breinstructuren minder goed, zoals de hippocampus. Fysieke activiteit zorgt voor groei en behoud van deze breinstructuren, door de circulatie van neurotrofe factoren en beschikbaarheid van serotonine en noradrenaline in het brein te vergroten. Daarnaast leidt fysieke activiteit tot betere HPA-as regulatie en lagere ontstekingswaarden. Dit resulteert in vermindering van stress en ontsteking (77, 79).
Zo kan fysieke activiteit dus een gunstige invloed hebben op het ziekteproces van SLE en de symptomen vermoeidheid en verminderde functionaliteit. Tevens heeft fysieke activiteit een positieve invloed op depressiviteit en angst, welke via eerder beschreven mechanisme SLE-klachten kunnen verergeren (74).
Lichaamsoefening als interventie
Er zijn verschillende soorten lichaamsoefeningen en trainingen die kunnen worden ingezet als interventie. Dit kan bestaan uit drie soorten trainingen:
Cardiovasculaire training, die het hart- en vaatsysteem traint.
Weerstandstraining, die met behulp van fitnessapparaten of zwaartekracht de kracht en vermogen van de spieren traint.
Bewegingsbereiktraining, die door balans en stretch oefeningen specifieke bewegingen en elasticiteit traint. Daarnaast kan de oefening worden verdeeld in lichte, matige en hoge intensiteit door de belasting van hartslagcapaciteit (74).
In de literatuur worden drie aanbevelingen gedaan om terug te laten keren in de interventie. Het gebruik van cardiovasculaire (‘aerobic’) activiteit wordt aanbevolen vanwege de meeste beïnvloeding van het immuunsysteem. Te lichte intensiteit kan onvoldoende zijn om neurologische en hormonale veranderingen te stimuleren (79). Er wordt dan ook een gematigde intensiteit aangeraden wat 40 tot 60% belasting van de hartcapaciteit inhoudt, welke wordt opgebouwd vanaf lichte inspanning. Daarnaast wordt thuisoefening als meest effectief bevonden. Dit zou kunnen liggen aan de UV-straling buiten die SLE-klachten kan verergeren, die binnen kan worden vermeden (72).
Als laatste wordt lichaamsoefening met enig toezicht aangeraden. Dit leidt tot meer nauwkeurigheid in vergaarde sportgegevens. Zonder toezicht zijn cliënten namelijk geneigd hun afgelegde afstand bij een loopoefening te onderschatten en intensiteit van bewegen te overschatten (76). Voor verder onderzoek zou daarom fysiotherapie een aanbeveling zijn. Dit richt zich op het verbeteren van beweging en functie onder toezicht, vaak met behulp van technieken zoals massage en oefentherapie. Oefentherapie is een specifieke vorm van fysiotherapie die gericht is op het aanpassen van bewegingspatronen en het aanleren van oefeningen (75).
Verschillende mechanismen zijn onderliggend aan de relatie tussen SLE en angst. Zowel biologische, psychologische, farmacologische, genetische en omgevingsfactoren dragen bij aan de relatie tussen SLE en angst. Deze factoren dragen ook bij aan de sekseverschillen bij SLE en angst. Zo is er gevonden dat hormonen en genetica invloed hebben op de hogere prevalentie van zowel SLE als angst bij vrouwelijke patiënten. Niet alleen binnen de geslachten is diversiteit gevonden. Zo zijn er ook etnische verschillen gevonden in SLE, waarbij personen met een Afrikaanse afkomst een hogere incidentie, prevalentie, ziekte-ernst en sterfterisico hebben. Tenslotte zijn er nieuwe behandelingen voor SLE-patiënten die angst ervaren, zoals ACT, MBSR en groepstherapie. Lichaamsoefeningen kunnen daarbij ook effectief zijn als interventie.
Het is van cruciaal belang om meer onderzoek te doen naar SLE bij mannen, aangezien deze groep vaak wordt ondervertegenwoordigd in bestaande studies. Bovendien is er een dringende behoefte aan het verkennen van sekse-specifieke behandelingen voor SLE en angst, omdat genderspecifieke factoren een rol kunnen spelen in zowel de etiologie als de behandelingsrespons. Daarnaast is het essentieel dat toekomstige studies zich richten op het vergaren van gegevens over de incidentie en prevalentie van SLE in Afrika, vanwege het gebrek aan informatie over SLE onder mensen van Afrikaanse afkomst. Het aanpakken van deze kennisgebreken zal niet alleen leiden tot een dieper begrip van SLE, maar ook tot meer doeltreffende en inclusieve zorg voor SLE-patiënten, ongeacht geslacht of etniciteit.
SLE is een complexe auto-immuunziekte waarbij genetica, hormonen en omgevingsfactoren mogelijk een rol spelen in de ontwikkeling van dit ziektebeeld. Angst komt vaak voor bij SLE-patiënten en kan verschillende oorzaken hebben, zoals ziektebelasting en medicatie gerelateerde zorgen. Risicofactoren zijn onder andere psychosociale stress, gedeelde genetica met stemmingsstoornissen en somatische symptomen. Deze angst kan indirect de prognose van SLE beïnvloeden door het verhoogde risico op depressie en symptoomverergering. Sekse- en etnische verschillen benadrukken de noodzaak van gepersonaliseerde behandelingen en preventieve interventies. Zie Figuur 12 voor een algemeen overzicht van de factoren tussen SLE en angst. Nieuwe benaderingen, zoals ACT, MBSR, lichaamsoefening en groepstherapie, kunnen effectief zijn als aanvullende behandelingen. Meer onderzoek is nodig om de mechanismen achter de relatie tussen SLE en angst beter te begrijpen en om gepersonaliseerde interventies te ontwikkelen. Deze WIKI-pagina kan daarbij een waardevolle bron zijn voor zowel patiënten als zorgverleners.
Figuur 12
Overzicht factoren SLE en angst
Noot. Deze figuur is gemaakt door de WIKI-auteurs
*SES = sociaal-economische status
Emma van Dalsen
Sara Mitwally
Thom van Tilborg
Lavina van Toor
Fanouriakis, A., Tziolos, N., Βertsias, G., & Boumpas, D. T. (2020). Update οn the diagnosis and management of systemic lupus erythematosus. Annals of the Rheumatic Diseases, 80(1), 14–25. https://doi.org/10.1136/annrheumdis-2020-218272
Nationale vereniging voor mensen met lupus, APS, sclerodermie en MCTD. (2020, November 24). Systemische lupus (SLE) - Nationale vereniging voor mensen met lupus, APS, sclerodermie en MCTD. Nationale Vereniging Voor Mensen Met Lupus, APS, Sclerodermie En MCTD. https://www.nvle.org/ziektebeelden/sle/
Reuma Nederland. (2023, June 27). Klachten bij lupus erythematodes. https://www.reuma.nl/over-reuma/vormen-van-reuma/lupus-erythematodes/klachten-bij-lupus-erythematodes
Vaillant, A. a. J., Goyal, A., & Varacallo, M. (2023, August 4). Systemic lupus erythematosus. StatPearls - NCBI Bookshelf. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK535405/#:~:text=SLE%20is%20a%20multisystemic%20disease,in%20the%20etiopathogenesis%20of%20SLE
Startpagina - Systemische lupus erythematodes - Richtlijn - Richtlijnendatabase. (2023, February 15). https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/medicamenteuze_behandeling_en_monitoren_van_systemische_lupus_erythematodes/startpagina_-_systemische_lupus_erythematodes.html
Rees, F., Doherty, M., Grainge, M. J., Lanyon, P., & Zhang, W. (2017). The worldwide incidence and prevalence of systemic lupus erythematosus: a systematic review of epidemiological studies. Rheumatology (Oxford. Print), 56(11), 1945–1961. https://doi.org/10.1093/rheumatology/kex260
Systemische lupus erythematodes (SLE) - UMC Utrecht. (z.d.). https://www.umcutrecht.nl/nl/ziekte/sle
Doria, A., Iaccarino, L., Ghirardello, A., Zampieri, S., Arienti, S., Sarzi-Puttini, P., Atzeni, F., Piccoli, A., & Todesco, S. (2006). Long-Term Prognosis and Causes of Death in Systemic Lupus Erythematosus. The American Journal Of Medicine, 119(8), 700–706. https://doi.org/10.1016/j.amjmed.2005.11.034
González-García, A., Cusácovich, I., & Ruiz‐Irastorza, G. (2023). Treatment of systemic lupus erythematosus: new therapeutic options. Revista Clínica Española (English Edition), 223(10), 629–639. https://doi.org/10.1016/j.rceng.2023.11.001
Biologic DMARDs (BDMARDs) - Richtlijn - Richtlijnendatabase. (z.d.). https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/richtlijn_medicamenteuze_behandeling_van_artritis_psoriatica/biologic_dmards_bdmards.html
Gordon, C., Amissah-Arthur, M., Gayed, M., Brown, S., Bruce, I. N., D’Cruz, D., Empson, B., Griffiths, B., Jayne, D., Khamashta, M. A., Lightstone, L., Norton, P., Norton, Y., Schreiber, K., & Isenberg, D. (2017). The British Society for Rheumatology guideline for the management of systemic lupus erythematosus in adults. Rheumatology, 57(1), e1–e45. https://doi.org/10.1093/rheumatology/kex286
Shippey, E. A., Wagler, V. D., & Collamer, A. N. (2018). Hydroxychloroquine: An old drug with new relevance. Cleveland Clinic Journal Of Medicine, 85(6), 459–467. https://doi.org/10.3949/ccjm.85a.17034
Systemische Lupus erythematosus (SLE) | Jeroen Bosch Ziekenhuis. (z.d.). https://www.jeroenboschziekenhuis.nl/aandoeningen/systemische-lupus-erythematosus-sle#group_modal_treatment
Sameer, A. S., & Nissar, S. (2021). Toll-Like Receptors (TLRs): Structure, Functions, Signaling, and Role of Their Polymorphisms in Colorectal Cancer Susceptibility. BioMed Research International, 2021, 1–14. https://doi.org/10.1155/2021/1157023
Zorginstituut Nederland. (z.d.). Farmacotherapeutisch Kompas. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/
Rhen, T., & Cidlowski, J. A. (2005). Antiinflammatory Action of Glucocorticoids — New Mechanisms for Old Drugs. The New England Journal Of Medicine, 353(16), 1711–1723. https://doi.org/10.1056/nejmra050541
Costedoat‐Chalumeau, N., Houssiau, F., Izmirly, P., Guern, V. L., Navarra, S. V., Jolly, M., Ruiz‐Irastorza, G., Baron, G., Hachulla, É., Agmon‐Levin, N., Shoenfeld, Y., Dall’Ara, F., Buyon, J. P., Deligny, C., Cervera, R., Lazaro, E., Bézanahary, H., Leroux, G., Morel, N., . . . Isenberg, D. (2018). A Prospective International Study on Adherence to Treatment in 305 Patients With Flaring SLE: Assessment by Drug Levels and Self‐Administered Questionnaires. Clinical Pharmacology & Therapeutics, 106(2), 374–382. https://doi.org/10.1002/cpt.1194
UMCG Reumatologie. (2019, 6 januari). Systemische Lupus erythematosus (SLE) - Reumatologie Groningen. Reumatologie Groningen. https://www.reumatologiegroningen.nl/ziektebeelden/systemische-lupus-erythematosus-sle/
GGZ standaarden. (z.d.). Angstklachten en angststoornissen. https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/angstklachten-en-angststoornissen/introductie
Angst. (z.d.). NHG-Richtlijnen. https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/angst.
Angststoornissen | Leeftijd en geslacht. (z.d.). Volksgezondheid en Zorg. https://www.vzinfo.nl/angststoornissen/leeftijd-en-geslacht#:~:text=De%20jaarprevalentie%20van%20angststoornissen%20gemeten%20in%20bevolkingsonderzoek%20NEMESIS-3,of%20meerdere%20van%20de%20gemeten%20angststoornissen%20hebben%20gehad.
Zhang, L., Fu, T., Yin, R., Zhang, Q., & Shen, B. (2017). Prevalence of depression and anxiety in systemic lupus erythematosus: a systematic review and meta-analysis. BMC Psychiatry, 17(1). https://doi.org/10.1186/s12888-017-1234-1
Moustafa, A. T., Moazzami, M., Engel, L., Bangert, E., Hassanein, M., Marzouk, S., Kravtsenyuk, M., Fung, W., Eder, L., Su, J., Wither, J. E., & Touma, Z. (2020). Prevalence and metric of depression and anxiety in systemic lupus erythematosus: A systematic review and meta-analysis. Seminars in Arthritis And Rheumatism, 50(1), 84–94. https://doi.org/10.1016/j.semarthrit.2019.06.017
Olesińska, M., & Saletra, A. (2018). Quality of life in systemic lupus erythematosus and its measurement. Reumatologia, 56(1), 45–54. https://doi.org/10.5114/reum.2018.74750
Sutanto, B., Singh‐Grewal, D., McNeil, H. P., O’Neill, S., Craig, J. C., Jones, J., & Tong, A. (2013). Experiences and Perspectives of Adults Living With Systemic Lupus Erythematosus: Thematic Synthesis of Qualitative Studies. Arthritis Care & Research, 65(11), 1752–1765. https://doi.org/10.1002/acr.22032
Yentür, S. B., Karatay, S., Oskay, D., Tufan, A., Küçük, H., & Haznedaroğlu, Ş. (2019). Kinesiophobia and related factors in systemic lupus erythematosus patients. Turkish Journal Of Medical Sciences, 49(5), 1324–1331. https://doi.org/10.3906/sag-1804-152
Liao, J., Jin, K. H., Li, F., Li, Q., Wang, J., Tang, Q., Mao, N., Li, S., & Xie, X. (2022). A cross-sectional study on the association of anxiety and depression with the disease activity of systemic lupus erythematosus. BMC Psychiatry, 22(1). https://doi.org/10.1186/s12888-022-04236-z
Sterk, F., & Swaen, S. (2001). Leven met een paniekstoornis. In Bohn Stafleu van Loghum eBooks. https://doi.org/10.1007/978-90-313-6512-8
Uğuz, F., Küçük, A., Çiçek, E., Kayhan, F., & Tunç, R. (2013). Mood, anxiety and personality disorders in patients with systemic lupus erythematosus. Comprehensive Psychiatry, 54(4), 341–345. https://doi.org/10.1016/j.comppsych.2012.10.003
Tisseverasinghe, A., Peschken, C. A., & Hitchon, C. (2018). Anxiety and Mood Disorders in Systemic Lupus Erythematosus: Current Insights and Future Directions. Current Rheumatology Reports, 20(12). https://doi.org/10.1007/s11926-018-0797-2
Waarom een beetje stress helemaal niet zo slecht voor je is. (2023, 7 september). Universiteit Leiden. https://www.universiteitleiden.nl/nieuws/2023/09/waarom-wat-stress-helemaal-niet-zo-slecht-voor-je-is#:~:text=Van%20het%20hormoon%20is%20bekend,dan%20minder%20immuuncellen%20in%20actie.
Roberts, A. L., Malspeis, S., Kubzansky, L. D., Feldman, C. H., Chang, S., Koenen, K. C., & Costenbader, K. H. (2017). Association of Trauma and Posttraumatic Stress Disorder With Incident Systemic Lupus Erythematosus in a Longitudinal Cohort of Women. Arthritis & Rheumatology, 69(11), 2162–2169. https://doi.org/10.1002/art.40222
Morand, E. (2018). Stress and the onset of SLE. Nature Reviews Rheumatology, 14(3), 127–128. https://doi.org/10.1038/nrrheum.2018.2
Wang, Q., Yang, C., Gelernter, J., & Zhao, H. (2015). Pervasive pleiotropy between psychiatric disorders and immune disorders revealed by integrative analysis of multiple GWAS. Human Genetics, 134(11–12), 1195–1209. https://doi.org/10.1007/s00439-015-1596-8
Stojanovich, L., & Marisavljevich, D. (2008). Stress as a trigger of autoimmune disease. Autoimmunity Reviews, 7(3), 209–213. https://doi.org/10.1016/j.autrev.2007.11.007
Prados-Moreno, S., Sabio, J. M., Pérez-Mármol, J. M., Navarrete‐Navarrete, N., & Peralta‐Ramírez, M. I. (2018). Adherence to treatment in patients with systemic lupus erythematosus. Medicina Clínica (English Edition), 150(1), 8–15. https://doi.org/10.1016/j.medcle.2017.11.023
Comer, R J, Comer, S C. Fundamentals of abnormal psychology. 9th ed. New York, NY: Worth Publishers; 2016.
Kasitanon, N., Achsavalertsak, U., Maneeton, B., Wangkaew, S., Puntana, S., Sukitawut, W., & Louthrenoo, W. (2013). Associated factors and psychotherapy on sleep disturbances in systemic lupus erythematosus. Lupus, 22(13), 1353–1360. https://doi.org/10.1177/0961203313507355
Karol, D. E., Criscione-Schreiber, L. G., Lin, M. P., & Clowse, M. E. (2013). Depressive symptoms and associated factors in systemic lupus erythematosus. Psychosomatics, 54(5), 443–450. https://doi.org/10.1016/j.psym.2012.09.004
Ostadkarampour, M., & Putnins, E. E. (2021). Monoamine Oxidase Inhibitors: A Review of Their Anti-Inflammatory Therapeutic Potential and Mechanisms of Action. Frontiers in Pharmacology, 12. https://doi.org/10.3389/fphar.2021.676239
Eyre, H. A., Lavretsky, H., Kartika, J., Qassim, A., & Baune, B. T. (2016). Modulatory Effects of Antidepressant Classes on the Innate and Adaptive Immune System in Depression. Pharmacopsychiatry, 49(03), 85–96. https://doi.org/10.1055/s-0042-103159
Stalvey, K., Alvarado, C., & MyLupusTeam. (2023, June 22). Hydroxychloroquine and antidepressants: 4 things to know. MyLupusTeam. https://www.mylupusteam.com/resources/hydroxychloroquine-and-antidepressants-things-to-know
Al-Amin, M., Nasiruddin, M., & Reza, H. M. (2013). Effects of Antipsychotics on the Inflammatory Response System of Patients with Schizophrenia in Peripheral Blood Mononuclear Cell Cultures. Clinical Psychopharmacology And Neuroscience : The Official Scientific Journal Of The Korean College Of Neuropsychopharmacology, 11(3), 144–151. https://doi.org/10.9758/cpn.2013.11.3.144
Lou, Q. Y., Li, Z., Teng, Y., Xie, Q. M., Zhang, M., Huang, S., Li, W. F., Chen, Y. F., Pan, F. M., Xu, S., Cai, J., Liu, S., Jin, T., Liu, S. X., Huang, H., Wang, F., Pan, H., Su, H., Xu, Z., . . . Zou, Y. (2020). Associations of FKBP4 and FKBP5 gene polymorphisms with disease susceptibility, glucocorticoid efficacy, anxiety, depression, and health-related quality of life in systemic lupus erythematosus patients. Clinical Rheumatology, 40(1), 167–179. https://doi.org/10.1007/s10067-020-05195-0
Voskuhl, R. R. (2011). Sex differences in autoimmune diseases. Biology Of Sex Differences, 2(1), 1. https://doi.org/10.1186/2042-6410-2-1
Miquel, C., Faz-López, B., & Guéry, J. (2023). Influence of X chromosome in sex-biased autoimmune diseases. Journal Of Autoimmunity, 137, 102992. https://doi.org/10.1016/j.jaut.2023.102992
Cristina Gontan Pardo is gefascineerd door het X-chromosoom. (2024, 1 februari). Amazing Erasmus MC. https://amazingerasmusmc.nl/genetica/cristina-is-gefascineerd-door-het-x-chromosoom/
Rider, V., & Abdou, N. I. (2001). Gender differences in autoimmunity: molecular basis for estrogen effects in systemic lupus erythematosus. International Immunopharmacology, 1(6), 1009–1024. https://doi.org/10.1016/s1567-5769(01)00046-7
Lee, H., Kim, T., & Choi, K. (2012). Functions and physiological roles of two types of estrogen receptors, ERα and ERβ, identified by estrogen receptor knockout mouse. Laboratory Animal Research, 28(2), 71. https://doi.org/10.5625/lar.2012.28.2.71
Wat zijn genen en chromosomen? (z.d.). Radboudumc. https://www.radboudumc.nl/patientenzorg/onderzoeken/erfelijkheidsonderzoek-exoomsequencing-wes/over-genen-en-chromosomen
McLean, C. P., Asnaani, A., Litz, B. T., & Hofmann, S. (2011). Gender differences in anxiety disorders: Prevalence, course of illness, comorbidity and burden of illness. Journal Of Psychiatric Research, 45(8), 1027–1035. https://doi.org/10.1016/j.jpsychires.2011.03.006
Macedo, E., Appenzeller, S., & Costallat, L. T. L. (2016). Gender differences in systemic lupus erythematosus concerning anxiety, depression and quality of life. Lupus, 25(12), 1315–1327. https://doi.org/10.1177/0961203316638934
Farhane‐Medina, N. Z., Luque, B., Tabernero, C., & Castillo‐Mayén, R. (2022). Factors associated with gender and sex differences in anxiety prevalence and comorbidity: A systematic review. Science Progress, 105(4), 003685042211354. https://doi.org/10.1177/00368504221135469
Engel, G. L. (1977). The Need for a New Medical Model: A Challenge for Biomedicine. Science (New York, N.Y.), 196(4286), 129–136. https://doi.org/10.1126/science.847460
World Health Organization: WHO. (2019, 19 juni). Gender. https://www.who.int/health-topics/gender#tab=tab_1
Leaper, C., & Farkas, T. (2016). The socialization of gender during childhood and adolescence. In: Grusec JE, Hastings PD (eds) Handbook of socialization: theory and research (2nd ed). New York, NY: The Guilford Press, pp.541–565.
Lu, L., Wallace, D., Ishimori, M., Rh, S., & Weisman, M. (2009). Review: Male systemic lupus erythematosus: a review of sex disparities in this disease. Lupus (Basingstoke), 19(2), 119–129. https://doi.org/10.1177/0961203309350755
Almeida, M. T. C., Da Costa Arcoverde, J., Jacobino, M. N. B., & Neto, A. R. C. (2011). Male Systemic Lupus Erythematosus, an Overlooked Diagnosis. Clinics And Practice, 1(4), e103. https://doi.org/10.4081/cp.2011.e103
McCarty, D. J., Manzi, S., Medsger, T. A., Ramsey‐Goldman, R., LaPorte, R. E., & Kwoh, C. K. (1995). Incidence of systemic lupus erythematosus race and gender differences. Arthritis & Rheumatism, 38(9), 1260–1270. https://doi.org/10.1002/art.1780380914
Williams, E. M., Bruner, L., Adkins, A., Vrana, C. J., Logan, A., Kamen, D., & Oates, J. (2016). I too, am America: a review of research on systemic lupus erythematosus in African-Americans. Lupus Science & Medicine, 3(1), e000144. https://doi.org/10.1136/lupus-2015-000144
Lewis, M., & Jawad, A. (2016). The effect of ethnicity and genetic ancestry on the epidemiology, clinical features and outcome of systemic lupus erythematosus. Rheumatology, 56. https://doi.org/10.1093/rheumatology/kew399
Hiraki, L. T., Benseler, S. M., Tyrrell, P. N., Harvey, E., Hébert, D., & Silverman, E. D. (2009). Ethnic differences in pediatric systemic lupus erythematosus. Journal of Rheumatology, 36(11), 2539–2546. https://doi.org/10.3899/jrheum.081141
Budhoo A, Mody GM, Dubula T, Patel N, Mody PG. Comparison of ethnicity, gender, age of onset and outcome in South Africans with systemic lupus erythematosus. Lupus. 2017;26(4):438-446. doi:10.1177/0961203316676380
Barber, M. R., Drenkard, C., Falasinnu, T., Hoi, A., Mak, A., Kow, N. Y., Svenungsson, E., Peterson, J., Clarke, A. E., & Ramsey‐Goldman, R. (2021). Global epidemiology of systemic lupus erythematosus. Nature Reviews Rheumatology, 17(9), 515–532. https://doi.org/10.1038/s41584-021-00668-1
González, L. A., Toloza, S., McGwin, G., & Alarcón, G. S. (2013). Ethnicity in systemic lupus erythematosus (SLE): its influence on susceptibility and outcomes. Lupus, 22(12), 1214–1224. https://doi.org/10.1177/0961203313502571
Williams, E. M., Bruner, L., Adkins, A., Vrana, C. J., Logan, A., Kamen, D., & Oates, J. (2016). I too, am America: a review of research on systemic lupus erythematosus in African-Americans. Lupus Science & Medicine, 3(1), e000144. https://doi.org/10.1136/lupus-2015-000144
Harris, R. (2009). ACT Made Simple: An Easy-To-Read Primer on Acceptance and Commitment Therapy. https://ci.nii.ac.jp/ncid/BB04378809
Echeverría, D. A., & Rivera, J. (2022). A Brief Acceptance and Commitment Therapy Group Intervention on Systemic Lupus Erythematosus. Revista de Psicoterapia, 33(122), 105–127. https://doi.org/10.33898/rdp.v33i122.1151
Taub, R., Horesh, D., Rubin, N., Glick, I., Reem, O., Shriqui, G., & Agmon‐Levin, N. (2021). Mindfulness-Based Stress Reduction for Systemic Lupus Erythematosus: A Mixed-Methods Pilot Randomized Controlled Trial of an Adapted Protocol. Journal Of Clinical Medicine, 10(19), 4450. https://doi.org/10.3390/jcm10194450
Brennan, K. A. M., & Creaven, A. (2015). Living with invisible illness: social support experiences of individuals with systemic lupus erythematosus. Quality Of Life Research, 25(5), 1227–1235. https://doi.org/10.1007/s11136-015-1151-z
Dorsey, R., Andresen, E. M., & Moore, T. L. (2004b). Health-Related Quality of Life and Support Group Attendance for Patients With Systemic Lupus Erythematosus. Journal Of Clinical Rheumatology, 10(1), 6–9. https://doi.org/10.1097/01.rhu.0000111311.38407.15
R, R., Handoyo, R., & K, T. A. (2019). Therapeutic Exercise in Systemic Lupus Erythematosus: Review Article. Indonesian Journal of Physical Medicine and Rehabilitation, 7(01), 44 -54. https://doi.org/10.36803/ijpmr.v7i01.133
Starkie, R., Ostrowski, S. R., Jauffred, S., Febbraio, M., & Pedersen, B. K. (2003). Exercise and IL-6 infusion inhibit endotoxin-induced TNF-alpha production in humans. FASEB journal : official publication of the Federation of American Societies for Experimental Biology, 17(8), 884–886. https://doi.org/10.1096/fj.02-0670fje
Frade, S., O’Neill, S., Greene, D., Nutter, E., & Cameron, M. (2023). Exercise as adjunctive therapy for systemic lupus erythematosus. Cochrane Library, 2023(4). https://doi.org/10.1002/14651858.cd014816.pub2
O’Dwyer, T., Durcan, L., & Wilson, F. (2017). Exercise and physical activity in systemic lupus erythematosus: A systematic review with meta-analyses. Seminars in Arthritis And Rheumatism (Print), 47(2), 204–215. https://doi.org/10.1016/j.semarthrit.2017.04.003
Mahieu, M. A., Ahn, G. E., Chmiel, J. S., Dunlop, D. D., Helenowski, I. B., Semanik, P., Song, J., Yount, S., Chang, R. W., & Ramsey-Goldman, R. (2016). Fatigue, patient reported outcomes, and objective measurement of physical activity in systemic lupus erythematosus. Lupus, 25(11), 1190–1199. https://doi.org/10.1177/0961203316631632
Chen, R., Wang, K., Chen, Q., Zhang, M., Yang, H., Zhang, M., Qi, K., Zheng, M., Wang, Y., & He, Q. (2023). Weekend warrior physical activity pattern is associated with lower depression risk: Findings from NHANES 2007-2018. General hospital psychiatry, 84, 165–171. https://doi.org/10.1016/j.genhosppsych.2023.07.006
Cheval, B., Maltagliati, S., Sieber, S., Cullati, S., Sander, D., & Boisgontier, M. P. (2022). Physical inactivity amplifies the negative association between sleep quality and depressive symptoms. Preventive medicine, 164, 107233. https://doi.org/10.1016/j.ypmed.2022.107233
Singh, B., Olds, T., Curtis, R., Dumuid, D., Virgara, R., Watson, A., Szeto, K., O'Connor, E., Ferguson, T., Eglitis, E., Miatke, A., Simpson, C. E., & Maher, C. (2023). Effectiveness of physical activity interventions for improving depression, anxiety and distress: an overview of systematic reviews. British journal of sports medicine, 57(18), 1203–1209. https://doi.org/10.1136/bjsports-2022-106195