Welkom op de WIKI-pagina over hepatitis C en angst. Deze pagina is gemaakt door studenten van de master Medische Psychologie aan Tilburg University voor het vak 'Psychofarmacologie'. Het doel van deze pagina is om mensen te informeren over de combinatie van hepatitis C en angst. De informatie is verdeeld over drie hoofdstukken. Als eerste wordt er informatie gegeven over onder andere de epidemiologie, prognose en behandeling van hepatitis C. In het tweede hoofdstuk zal duidelijk worden welke rol angst speelt bij hepatitis C. Daarnaast zal de medicamenteuze behandeling van angst worden behandeld. Het laatste hoofdstuk zal ingaan op een aantal factoren die van invloed zijn op de relatie tussen hepatitis C en angst. In de inhoudsopgave is het mogelijk om te klikken op de verschillende kopjes om hier direct naartoe te gaan. De tekst in donkerblauwe kaders is bedoeld ter verdieping. De gebruikte bronnen zijn terug te vinden in de referentielijst. Na publicatie zal deze WIKI-pagina niet worden bijgewerkt, waardoor informatie verouderd kan zijn. Er kunnen aan deze pagina geen rechten worden ontleend. Voor specifieke informatie of vragen kunt u terecht bij uw huisarts.
Geschreven door: Joris Arens, Olivier van Baar, Luuk Dolman en Milo Krol
Terug naar startpagina psychofarmacologie
Inhoudsopgave
Hepatitis C is een ziekte die je kunt krijgen door een besmetting met het hepatitis C virus (HCV). HCV is een hepatotroop virus. Dit wil zeggen dat het virus hoofdzakelijk in hepatocyten (levercellen) infecteert en repliceert. HCV is daarom ook een belangrijke oorzaak van chronische hepatitis en leverziekten, zoals levercirrose en -kanker [1]. Hepatitis C is een ontsteking van de lever. Functies van de lever zijn onder andere:
- Een rol in de suiker-, vet- en eiwitstofwisseling.
- Stollingsfactoren aanmaken om bloedingen te stoppen
- Aanmaak van gal voor de vertering van vetten
- Afbreken van bepaalde lichaamseigen hormonen
- Het onschadelijk maken van giftige stoffen
- Opslaan van ijzer, suikers, vetten en bepaalde vitamines
- Helpt bij de aanmaak en afbraak van rode bloedcellen
Via het bloed, door de poortader, wordt de lever voorzien van voedingstoffen, medicatie en toxische stoffen. Deze stoffen zijn via de maag en darm het lichaam binnen gekomen [2].
Bij een besmetting met HCV krijg je eerst een acute hepatitis C infectie. Als dit langer aanblijft, krijg je een chronische hepatitis C infectie. Na langere tijd een chronische hepatitis C infectie te hebben kan er levercirrose ontstaan. Levercirrose is het afsterven van levercellen die worden vervangen door littekenweefsel. Bij levercirrose is er dan zoveel littekenweefsel dat de lever van vorm verandert en de functie van de lever achteruit gaat. Er kunnen dan ook geen nieuwe levercellen aangemaakt worden. Het bloed kan hierna ook niet meer goed door de lever stromen door het littekenweefsel waardoor de bloeddruk in de poortader stijgt [3].
Er is nog geen vaccinatie voor HCV, echter zijn er wel goede medicijnen om HCV te behandelen, dit wordt later uitgebreid behandeld [4]. Hiervoor wordt u doorverwezen naar 1.4 Behandeling hepatitis C.
Je kan besmet worden door HCV door in contact te komen met bloed van een besmet iemand. Dit kan bijvoorbeeld door een wondje in je huid of de slijmvliezen van de mond, neus, ogen, anus en geslachtsorganen. Dit kan door een besmette naald, een scheermesje of een tandenborstel. Ook kan dit door onveilige ruwe seks of via een besmette moeder naar haar baby, maar deze besmettingen zijn zeldzamer [4].
Video 1. Video over hepatitis C afkomstig van het RIVM [61]
Uit cijfers van 2015 wordt geschat dat wereldwijd 71 miljoen mensen geïnfecteerd zijn met HCV [5]. In Nederland komt een HCV besmetting echter heel weinig voor. Geschat is dat 0,16% van de Nederlandse bevolking ouder dan 15 jaar ooit chronisch besmet is geweest met HCV [6]. Echter zijn in bepaalde risicogroepen de kansen groter om ooit chronisch besmet te zijn geweest met HCV. Dit zijn eerste-graads immigranten (60% van de totale besmettingen HCV), HIV positieve mannen die seks hebben met mannen en mensen die drugs injecteren [6]. Binnen de risicogroep van mensen die drugs injecteren is 60% ooit chronisch besmet geweest met HCV [6]. Dit is bij de eerste-graads immigranten 0,9% en bij HIV positieve mannen die seks hebben met mannen 4,9% [6]. De laatste cijfers van de incidentie van HCV komen uit 2003-2018 en hebben alleen betrekking op acute HCV infecties omdat daar een meldplicht voor was. De incidentie van acute HCV infecties was 30-70 meldingen per jaar, maar ligt in werkelijkheid waarschijnlijk iets hoger omdat 10-15% van de acute HCV infecties symptomatisch is [7].
Jaarlijks overlijden er in Nederland 500 mensen aan de gevolgen van hepatitis C [8]. Wereldwijd zijn dit er zelfs 495.000 [9]. 25% van de besmettingen met HCV gaan vanzelf weg, maar bij de overige 75% ontstaat een chronische HCV infectie. In Nederland is de prognose van chronische hepatitis C erg positief. Chronische hepatitis C kan goed behandeld worden in Nederland en mensen herstellen hier over het algemeen goed van. De prognose verslechtert naarmate de leeftijd toeneemt, ook andere co-factoren zoals een hoge alcoholinname en gelijktijdig geïnfecteerd zijn met HIV verslechteren de prognose [10]. 15-30% van de mensen met een chronische HCV infectie ontwikkelt binnen 20 jaar levercirrose [11]. Van de mensen die levercirrose hebben ontwikkeld vanwege een HCV infectie, is de kans dat deze patiënt leverkanker ontwikkelt elk jaar 1-4% [12].
Om goed te kunnen begrijpen waar onze redenaties later in deze wiki vandaan komen is het belangrijk om te begrijpen hoe een HCV infectie precies werkt. Hier wordt dan ook verder ingegaan op de processen achter een HCV infectie.
HCV is een RNA-virus. RNA is een enkele streng van DNA. Bij besmetting treedt het virus het lichaam binnen en moet een plek gaan vinden in een gastheercel. Dit gebeurt doordat het virus op een receptor van een gastheercel kan binden [13]. Bij HCV is dit vaak een cel in de lever en soms ook een B-lymfocyt [14]. Een B-lymfocyt is een witte bloedcel die een rol speelt in het immuunsysteem. Door de eigenschappen van het virus wordt de receptor geactiveerd en kan het virus de gastheercel in. Eenmaal in de gastheercel gaat het virus zich repliceren (verdubbelen).
Dit begint met het aflezen van het RNA dat meegenomen is door het virus de cel in. Wat er afgelezen wordt op het RNA, wordt vertaald naar een proteïne (eiwit) [13]. Dit is bij HCV een groot polyproteïne bestaande uit 3011 aminozuren (bouwstenen van proteïnen) [14]. Dit polyproteïne bestaat uit 10 structurele en niet-structurele proteïnen. Dit polyproteïne wordt in stukjes geknipt door het HCV protease (NS3-protease) en hierdoor kunnen de proteïnen, waar de polyproteïne uit opgebouwd is, geactiveerd worden. Voorbeelden van deze proteïnen zijn NS3, NS5A en NS5B. NS3 heeft de functie van protease. NS5A is een belangrijke proteïne bij replicatie [14]. Met deze proteïnen kan het RNA gerepliceerd worden en kunnen er nieuwe viruscellen ontstaan die de gastheercel verlaten. Zij gaan op hun beurt weer opzoek naar een gastheercel om het proces door te zetten [13].
Een van de belangrijkste proteïne die ontstaat bij translatie is NS5B, dit is een RNA-dependent RNA polymerase (RdRp). RdRp zorgt ervoor dat het ‘proofreading’ proces niet goed werkt, dit houdt in dat de fouten in het RNA van HCV niet gecorrigeerd worden en het de rem van het repliceren afhaalt [14]. RdRp is dus een katalysator van het replicatie proces. Het maakt dat het proces makkelijker plaatsvindt. In het RdRp zit ook het probleem voor medicatie van dit soort virussen. RdRp zorgt er namelijk voor dat er veel mutaties (veranderingen) komen in het RNA van de virussen en het dus immuun kan worden voor de medicatie [14].
Chronische hepatitis C is tegenwoordig goed behandelbaar met medicatie. Deze behandeling richt zich naast het voorkomen van verdere overdracht van de ziekte ook op het voorkomen van zowel leverkanker als levercirrose [15]. De gemiddelde duur van de behandeling varieert tussen de 8 en 12 weken [16]. De effectiviteit van deze medicatie is erg hoog, nagenoeg 100% geneest na behandeling, echter als de patiënt al levercirrose heeft is de effectiviteit tussen de 80% en 90% [15]. Alle patiënten met acute of chronische hepatitis C worden doorverwezen naar gespecialiseerde hepatitisbehandelcentra. Echter worden patiënten pas behandeld als zij langer dan 3 maanden geleden besmet zijn, omdat er eventueel een spontane genezing kan optreden [17].
De behandeling van hepatitis C bestaat tegenwoordig uit zogeheten direct-acting antiviral agents (DAA’s) [16]. Deze middelen zijn echter pas vanaf 2014 in Nederland op de markt, voor die tijd werd hepatitis C behandeld met (een combinatie van) ribavirine en peg-interferon. Echter waren deze medicijnen maar in beperkte mate effectief (50%), daarnaast had het peg-interferon ook een aantal vervelende bijwerkingen, waarbij het in de eerste weken met name griepachtige verschijnselen zijn en later treden vaak ook psychische klachten op. Ook komen bloedarmoede en vermoeidheid voor als bijwerkingen. Vanwege de beperkte effectiviteit en vervelende bijwerking wordt peg-interferon nauwelijks nog voorgeschreven [16, 18]. De eerdergenoemde DAA’s zijn daarentegen zeer effectief en hebben slechts beperkte bijwerkingen. DAA’s zijn direct werkende antivirale middelen, hieronder vallen; HCV-polymeraseremmers, HCV-proteaseremmers en NS5A-remmers [16].
HCV-polymeraseremmers remmen het RNA-afhankelijke polymerase van het hepatitis C virus, genaamd NS5B. Dit is een enzym dat essentieel is voor de replicatie van het hepatitis C virus. Doordat dit enzym geremd wordt zal ook de replicatie (verdubbeling) van het hepatitis C virus geremd worden. Sofosbuvir is in Nederland de enige beschikbare HCV-polymeraseremmer [18, 19].
De tweede DAA, de HCV-proteaseremmers remmen het enzym NS 3-protease en daarnaast ook de cofactor NS4A van het hepatitis C virus. Dit zorgt er eveneens voor dat de replicatie van het hepatitis C virus geremd wordt. Grazoprevir, glecaprevir en voxilaprevir zijn de in Nederland beschikbare HCV-proteaseremmers [18].
Als laatste DAA bestaan er nog NS5A-remmers. Deze DAA remt het eiwit 5A. Dit eiwit is essentieel bij de replicatie van het hepatitis C virus. Door het remmen van dit eiwit zal ook de replicatie van het hepatitis C virus geremd worden. De in Nederland beschikbare NS5A remmers zijn elbasvir, pibrentasvir, ledipasvir en velpatasvir [18].
In Nederland worden er bij de behandeling van hepatitis C combinaties van de eerdergenoemde DAA’s voorgeschreven. Deze zogeheten combinatiepreparaten worden toegediend in de vorm van tabletten [18]. Bij hepatitis C patiënten met levercirrose waarbij de leverfunctie ernstig verstoord is wordt naast de combinatiepreparaten ook nog ribavirine voorgeschreven [16]. Het werkingsmechanisme achter ribavirine is onbekend [20]. Hieronder volgt een tabel van de in Nederland beschikbare combinatiepreparaten van DAA’s.
Tabel 1. Overzicht van in Nederland beschikbare combinatiepreparaten van DAA's
Tabel is gebaseerd op tabellen van het geneesmiddelen bulletin 2022 over de behandeling van hepatitis C https://doi.org/10.35351/gebu.nl.2022.2.2 [18].
*Voor minder voorkomende bijwerking zie het artikel van het geneesmiddelen bulletin https://doi.org/10.35351/gebu.nl.2022.2.2
Naast behandeling is ook preventie erg belangrijk bij hepatitis C. Momenteel is er in tegenstelling tot bij hepatitis A en B nog geen vaccinatie beschikbaar voor hepatitis C. Zodoende is het erg van belang om besmetting met het virus te voorkomen. Een belangrijk aspect in de preventie van hepatitis C is de meldplicht, dit houdt in dat als de (huis)arts heeft vastgesteld dat iemand besmet is met het hepatitis C virus, hij of zij verplicht is dit te melden bij de GGD, de GGD kan vervolgens contactonderzoek uitvoeren om verdere besmetting te voorkomen. Daarnaast wordt aangeraden om bij anale seks en seks tijdens de menstruatie een condoom te gebruiken. Ook bestaat preventie uit het gebruiken van schone naalden en apparatuur door onder andere medici, tandartsen, schoonheidsspecialisten en tatoeëerders, maar ook injecterende drugsgebruikers dienen schone naalden te gebruiken. Als laatste wordt aangeraden om geen gebruik te maken van scheermesjes, tandenborstels, nagelschaartjes, etc. van anderen [4, 15].
Waar het eerste deel in ging op hepatitis c, zal dit hoofdstuk gaan over angst en de rol hiervan bij patiënten met hepatitis c. Er zal worden begonnen met een algemene inleiding van angst. Vervolgens wordt besproken wat de psychische gevolgen kunnen zijn van HCV. De nadruk zal daarbij worden gelegd op angst. Hierna wordt er toegewerkt naar de mogelijke medicamenteuze behandelingen van angst.
Angst is een emotie die helpt het lichaam paraat te maken wanneer we moeten reageren op gevaar. Dit doet het door het hart sneller te laten kloppen, de ademhaling te versnellen, de bloeddruk te verhogen en de spieren aan te spannen. Deze gezonde angst wordt ongezond wanneer het aanwezig is in ongevaarlijke situaties. Deze pagina is veelal onderbouwd met bronnen die in het Engels zijn geschreven. In de Engelse literatuur wordt angst op meerdere manieren omschreven. Om verwarring te voorkomen worden deze termen hier verder uitgelegd. Angst kan worden vertaald naar het Engelse 'anxiety', wat vaak verward wordt met de termen ‘fear’ en ‘stress’. ‘Fear’ staat voor de emotionele respons op een werkelijk of waargenomen gevaar, terwijl ‘anxiety’ de anticipatie op toekomstig gevaar betreft [21]. ‘Stress’ wordt meestal veroorzaakt door een kortdurende externe bron, zoals een deadline of ruzie. Echter kan stress ook het gevolg zijn van een externe bron die lange tijd aanhoudt. Voorbeelden hiervan zijn discriminatie of chronische ziekten. Mensen die stress ervaren hebben last van zowel mentale als fysieke symptomen, zoals boosheid, vermoeidheid, geïrriteerdheid, slaapproblemen en spierpijn. Deze symptomen zijn vrijwel identiek aan die van ‘anxiety’. Het grote verschil is dat bij ‘anxiety’ sprake is van persistente, excessieve zorgen die zelfs niet verdwijnen wanneer de bron van stress afwezig is. De stress komt dus niet meer van buitenaf, maar kan door een individu zelf in stand worden gehouden [22]. Anxiety ligt dus in het verlengde van stress, maar kennen dezelfde symptomen. Om die reden worden op deze pagina beide termen meegenomen. De term die gebruikt is in de desbetreffende zal worden aangehouden.
Patiënten met hepatitis C hebben een hogere kans op het ontwikkelen van mentale en emotionele gezondheidsproblemen dan gezonde mensen [23]. Zo ervaart bijna de helft van de patiënten depressieve symptomen, meer dan de helft ervaart symptomen van angst en ruim een derde ervaart stress. Deze psychosociale klachten zijn het gevolg van verschillende factoren. Ten eerste komt de diagnose van hepatitis C vaak als een verrassing. Veelal is de diagnose het resultaat van een screening, waarbij nog geen fysiologische klachten aanwezig zijn. Dit zorgt voor een plotse verandering in identiteit, namelijk die van een 'gezond' naar een 'ziek' individu [24]. Deze overgang kan, net als in andere chronische ziekten, vragen oproepen over levensdoelen, prioriteiten en de nabije toekomst [25]. Deze vragen en onzekerheden kunnen erg stressvol zijn. Naast de gevolgen van de diagnose zelf kent ook het waargenomen stigma rond de aandoening een sterke associatie met angst [26]. Meer dan de helft van de mensen met hepatitis C heeft stigma rond de aandoening ervaren [27]. Stigma kan worden gedefinieerd als een houding van een dominante groep, welke een bepaalde groep mensen als sociaal onacceptabel ziet [26]. Dit kan een groot effect hebben op de eigenwaarde en kwaliteit van leven van deze minderheid [27]. Het stigma rond hepatitis C is ontstaan door de associatie die mensen maken met geïnjecteerd drugsgebruik, het humaan immunodeficiëntie virus (HIV), het hebben van veel bedpartners en de mogelijk levensbedreigende gevolgen van de ziekte [27, 28]. Ruim de helft van de patiënten met hepatitis C heeft als gevolg van stigma discriminatie ervaren [25]. Dit leidde tot vervreemding van vrienden, familie, collega’s en zelfs zorgaanbieders. Ook zorgt het stigma rond de ziekte voor verminderde intimiteit in relaties, uit angst voor discriminatie of het overdragen van de ziekte, een groot obstakel voor het vormen van intieme relaties [25]. Andere negatieve psychologische gevolgen van het stigma zijn depressieve klachten, een verminderde acceptatie van de ziekte en een verminderd gevoel van controle. Als gevolg van deze psychologische stress kunnen patiënten zichzelf isoleren. Zo wordt het moeilijker voor mensen met hepatitis C om sociale steun te ontvangen [25]. Dit terwijl mensen met hepatitis C vaak al moeite hebben met het ontwikkelen van ondersteunende relaties. Niet alleen de patiënt, maar ook de omgeving moet zich aanpassen aan de gevolgen van de diagnose. Dit omvat onder andere educatie over de ziekte en het overnemen van verantwoordelijkheden, zoals het huishouden. Voor zowel de patiënt als de omgeving kan dit stressvol zijn.
Patiënten met hepatitis C rapporteren vaker angstklachten dan gezonde mensen [29]. Hier liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. Naast bovenstaande oorzaken van psychosociale stress hebben de fysieke symptomen van de aandoening en de bijwerkingen een grote impact. Vermoeidheid, duizeligheid, diarree en verminderde cognitie zijn veelvoorkomende klachten die bijdragen aan een lagere gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven [23]. Deze symptomen kunnen op zichzelf zorgen voor angst, maar ook door de indirecte gevolgen zoals een slechter functioneren op het werk of in de maatschappij [30]. Daarbij komt dat de symptomen vaak onvoorspelbaar zijn, wat eveneens kan zorgen voor angstklachten [31]. Dit alles tezamen verklaart mogelijk waarom 28% van de mensen met hepatitis C angstklachten rapporteert [32]. Hiervan voldeed zelfs 7.0% aan de DSM-IV criteria van een gegeneraliseerde angststoornis, vergeleken met 3,8% in de algemene populatie. In het geval van een paniekstoornis was dit 5,8% onder de mensen met hepatitis C versus 2,2% in de algemene populatie [33]. Terwijl hepatitis C een grote rol speelt bij de ontwikkeling van angst kunnen psychosociale problemen soms het resultaat zijn van vooraf bestaande persoonlijkheidsfactoren die kunnen leiden tot risicovol gedrag. Dit gedrag kan een bijdrage hebben geleverd aan het verwerven van hepatitis C [27]. Echter, de mate van het ervaren van stigmatisering kende geen relatie met de verschillende soorten verwerving van hepatitis C. Dit betekent dat emotionele problemen niet enkel toe te schrijven zijn aan drugsgebruik en de gerelateerde persoonlijkheidsfactoren. Wel werd er een ander verschil gevonden tussen mensen die wel en geen stigmatisering ervaarden [27]. Zo geven vrouwen aan vaker last te hebben van stigmatisering dan mannen. Dit komt mogelijk doordat het beeld van vrouwen en moeders is dat ze hun kinderen dienen te beschermen voor mogelijke gevaren. Het werven van hepatitis C zou in hun perceptie haaks staan op deze beschermende taak [27].
Het is niet bekend of angst direct van invloed kan zijn op de ziekte ernst van hepatitis C. Wel is er een onderzoek dat een associatie laat zien tussen ontstekingsactiviteit in de lever en angststoornissen [34]. Deze verhoogde ontstekingsactiviteit in de lever is ook gerelateerd aan de ziekte ernst van hepatitis C. Ook toont onderzoek aan dat de aanwezigheid van psychiatrische stoornissen, zoals angststoornissen, een belangrijke risicofactor is die een assocatie kent met cognitieve beperkingen. Deze cognitieve beperkingen leiden tot verminderde therapietrouw. Verminderde therapietrouw kan op zichzelf zorgen voor een hogere ziekte ernst [35].
Hieronder volgt een stukje waarin wordt uitgelegd hoe angst ervoor zorgt dat het lichaam vatbaarder is voor ziektes zoals hepatitis C
Mensen die angst ervaren, ervaren ook vaak langdurige stress. Deze stress zet de zogenoemde HPA-as in werking. Dit staat voor hypothalamic-pituitary-adrenal as. Dit werkt als volgt (bron):
De hypothalamus maakt CRH aan en activeert hiermee de hypofyse
De hypofyse maakt ACTH aan en activeert hiermee de bijnieren
De bijnieren maken cortisol aan
De cortisol zorgt ervoor dat er meer energie beschikbaar is in het lichaam
De allostatic load kan verhoogd raken (pas na langere tijd)
De cortisol zorgt voor een negatieve feedback naar de hypothalamus en hypofyse, die hierdoor minder CRH en ACTH vrijgeven. Dit zorgt ervoor dat er in de bijnieren minder cortisol vrijkomt. Echter, als er langere tijd sprake is van stress werkt deze terugtraprem minder goed, wat kan leiden tot een langdurig verhoogde allostatic load. Allostatic load wil zeggen dat het lichaam ernstig belast wordt omdat het constant uit balans wordt gehaald. Hierdoor raakt het lichaam uitgeput en kan het zich minder goed herbalanceren (bron). Als dit gebeurt dan wordt het immuunsysteem onderdrukt en wordt de immuunreactie zwakker. Hierdoor worden mensen vatbaarder voor ziektes zoals hepatitis C. Daarnaast is doormiddel van hetzelfde mechanisme het lichaam minder goed in staat de HCV infectie te bestrijden.
Figuur 1. Werkingsmechanisme van de HPA-as. Gebaseerd op het artikel van Smith en Vale (2006) [36].
Angst zelf wordt niet behandeld met medicatie, als echter de angst dermate ernstig is wordt er gesproken van een angststoornis.
Nadat de angststoornis is vastgesteld, kan er worden begonnen met CGT of antidepressiva. CGT is even effectief als antidepressiva bij een paniekstoornis. Afhankelijk van de patiënt en de stoornis kan worden gekeken welke het eerst wordt ingezet. Wanneer er echter onvoldoende effect is van de CGT, kan worden overgegaan op angstmedicatie.
Angstmedicatie wordt vaak ingezet als behandeling van verschillende angststoornissen. De medicatie die vaak wordt ingezet bij paniekstoornissen en gegeneraliseerde angststoornissen zijn SSRI’s, anti-epileptica, benzodiazepines, TCA’s en moa-remmers. In de onderstaande tabel is verdere informatie over het werkingsmechanisme van deze medicijnen te vinden. SSRI’s en TCA’s worden echter het meeste van deze medicijnen voorgeschreven.
Er is een lichte voorkeur voor het gebruik van SSRI’s, boven het gebruik van TCA’s. TCA’s geven namelijk iets meer kans op ernstige bijwerkingen. Een andere belangrijk punt is dat er begeleiding moet worden gegeven nadat de angststoornis is hersteld. Deze begeleiding richt zich op het stoppen met de angstmedicatie. Ook is terugval preventie erg belangrijk omdat het risico op terugval van angstsymptomen na het stoppen van medicatie verhoogd is.
Bij gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis is de eerste keuze het voorschrijven van SSRI’s zoals Paroxetine of Fluoxetine. Daarnaast is het van belang om in acht te nemen dat SSRI’s pas werken na een paar weken werken. Er worden bij deze angststoornissen eventueel 2 tot 4 weken een benzodiazepine toegevoegd om de initieel toenemende angst op te vangen. Combineer SSRI’s echter niet bij MAO-remmers vanwege een zeldzaam risico op een serotoninesyndroom (te hoge serotonine levels), deze kunnen namelijk fatale gevolgen hebben. Tweede keuze bij gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis is het gebruik van TCA’s zoals Imipramine. [37]
Hieronder volgt een uitgebreide tabel van de verschillende soorten angstmedicatie, inclusief uitleg over de werkingsmechanismen.
Tabel 2. Overzicht van medicatie gebruikt voor angstproblematiek
Medicijnen voor hepatitis C en angst kunnen soms samen worden gebruikt, afhankelijk van de individuele behoeften en reacties van de patiënt.
Antidepressiva die vaak worden gebruikt om angst te behandelen, kunnen veilig en effectief worden gebruikt bij patiënten met hepatitis C en psychiatrische stoornissen. Bovendien leiden ze niet tot verslechtering van de leverfunctie [46]. Uit een andere studie kwam naar voren dat DAAs zorgde voor een vermindering in depressie en angst onder patiënten met hepatitis C. [47]. Het is echter belangrijk op te merken dat sommige antidepressiva, zoals selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI's), door dezelfde leverenzymen kunnen worden gemetaboliseerd als DAA's. Dit zou theoretisch de niveaus van antidepressiva in het lichaam kunnen verhogen en bijwerkingen kunnen veroorzaken [48].
Hoewel deze studies suggereren dat medicatie voor hepatitis C en angstremmende medicijnen soms veilig kunnen worden gecombineerd, is het belangrijk om op te merken dat elke patiënt individueel moet worden beoordeeld door een gekwalificeerde arts om de juiste behandeling te bepalen en om eventuele interacties of bijwerkingen te monitoren.
Er zijn veel verschillende factoren waar rekening mee dient te worden gehouden wanneer gekeken wordt naar de relatie tussen hepatitis C en angst. Dit kunnen complicerende factoren zijn voor de behandeling, maar ook factoren die ervoor zorgen dat mensen kwetsbaarder zijn voor het krijgen van hepatitis C en/of angstproblematiek. In het volgende gedeelte zal telkens gekeken worden naar een factor die invloed heeft op zowel hepatits C als op angst. Eerst zal gekeken worden naar de losse relatie van deze factor met hepatitis en C en angst. Vervolgens wordt er ook gekeken naar de interactie tussen alle drie de factoren. Vijf verschillende factoren komen in de volgende volgorde aan bod: hiv, sociaal economische status (SES), toegankelijkheid van behandeling, depressie en sociale steun.
In dit deel zal worden ingegaan hoe het humaan immunodeficiëntievirus oftewel hiv zich verhoudt tot HCV en angst. Hiv is een niet te genezen immuunziekte.
Hiv is een belangrijke belemmerende factor bij de behandeling van hepatitis C. Hiv is net zoals hepatitis C een virus. Bij een hiv-infectie wordt het immuunsysteem aangevallen. Hierbij worden specifiek de CD4-cellen vernietigd, dit zijn witte bloedcellen die nodig zijn om infecties in het lichaam te bestrijden. Doordat deze cellen worden afgebroken zijn mensen met hiv minder goed beschermd tegen infecties, zoals bijvoorbeeld hepatitis C [49]. Hiv en hepatitis C worden op veel dezelfde manieren overgedragen. Bijvoorbeeld; contact met besmet bloed tijdens onveilige seks of door een besmette naald of tandenborstel. Ook kunnen beide virussen worden overgedragen van moeder op kind [4, 50]. Echter in tegenstelling tot hepatitis C kan hiv ook overgedragen worden via sperma, vaginaal vocht en moedermelk [50]. Doordat hepatitis C en hiv beide overdraagbaar zijn via besmet bloed komt een coïnfectie redelijk vaak voor, daarnaast is de kans dat hepatitis C van moeder op kind wordt overgedragen drie keer zo groot als de moeder ook besmet is met hiv [51]. Een hepatitis C en hiv coïnfectie is gerelateerd aan snellere progressie naar levercirrose, leverfalen en leverkanker vergeleken met een situatie waarbij alleen sprake is van een hepatitis C infectie [52].
Hieronder volgt een stuk tekst met verdiepende informatie over het werkingsmechanisme van hiv bij de verergering van een hepatitis C infectie
In onderstaand figuur is te zien op welke manieren een hiv-infectie bijdraagt aan de pathogenese van de lever bij een persoon met een hepatitis C infectie. De drie verschillende paden worden een voor een uitgelegd [53].
Op het niveau van het immuunsysteem zorgt hiv ervoor dat er minder CD4-cellen aanwezig zijn in het lichaam. Deze cellen zijn nodig om de immuunrespons op gang te brengen tegen HCV. Doordat deze CD4-cellen minder aanwezig zijn in het lichaam is er een vermindering van de HCV-specifieke IFN-γ respons. Daarnaast is er ook een verminderde HCV-specifieke lymfoproliferatieve respons (aanmaak van lymfocyten). Deze processen zorgen er voor dat HCV zich vaker repliceert (verdubbelt) en versnellen zodoende de progressie van de ziekte [53].
Hiv heeft ook effect op de lever zelf, zo zorgt hiv ervoor dat het hepatitis C virus meer gerepliceerd wordt en zorgt het tegelijkertijd voor een verhoogde productie en genexpressie van TGF-β1. TGF-β1 zorgt voor een verhoogde HCV-replicatie en eveneens voor versnelde fibrose (verlittekening) van de lever. Ook zorgt hiv voor een verhoogde expressie van tumor necrosis factor-related apoptosis-inducing ligand (TRAIL) dat zorgt voor hepatische apoptose (celdood van levercellen) [53].
De laatste manier waarop hiv de progressie van hepatitis C versneld is via het gastro-intestinaal systeem (maag-darmstelsel). Hiv zorgt voor een achteruitgang van zogeheten mucosaal lymfoïde weefsel van het maag-darmstelsel, dit is een slijmvlies dat bacteriën tegenhoudt. Dit zorgt ervoor dat micro-organismen het mucosaal lymfoïde weefsel kunnen passeren en kunnen zorgen voor ontstekingen. Daarnaast zorgt hiv ook voor een toename in lipopolysaccharide (LPS), LPS lijkt afkomstig te zijn uit het maag-darmstelsel. LPS zorgt onder andere voor een toename van TGF-β1. TGF-β1 zorgt zoals eerder benoemd voor een verhoogde HCV-replicatie en eveneens voor versnelde fibrose (verlittekening) van de lever [53].
Figuur 2. Werkingsmechanisme van hiv bij de verergering van een hepatitis C infectie. Gebaseerd op het artikel van Chen et al. (2014)[53].
Angst bij hiv komt redelijk vaak voor. Een onderzoek vond dat 32.4% van de mensen met hiv ook last hadden van angstproblematiek [54]. Dit relatief hoge percentage van patiënten met angstproblematiek kan verschillende oorzaken hebben. Hiv is een ongeneeslijke ziekte, hoewel het tegenwoordig met medicatie goed onder controle te krijgen is, kan het idee van ongeneeslijk ziek zijn heel beangstigend zijn. Gepaard met het idee van ongeneeslijk ziek zijn gaat de onzekerheid over de toekomst, iets wat ook als angstig kan worden ervaren. Ook kunnen mensen met hiv bang zijn dat ze anderen besmetten, dit kan bij zwangere vrouwen ook betrekking hebben op het besmetten van de baby. Daarnaast heerst er rondom hiv ook nog behoorlijk wat stigma. Gestigmatiseerd worden is dan ook gerelateerd aan angstproblematiek [54]. Daarnaast kan ook hiv-medicatie leiden tot angst. Zo zijn er namelijk redelijk wat hiv-medicijnen die angstige symptomen kunnen veroorzaken. Zo hebben de non-nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NNRTI’s) efavirenz en etravirine angst relatief vaak als bijwerking 1-10% [55, 56] en hebben de NNRTI doravirine en de hiv-proteaseremmer darunavir angst soms als bijwerking 0,1-1% [57, 58]. Er is ook voldoende andere medicatie zonder deze bijwerkingen, echter hebben deze ook weer andere bijwerkingen. Het is dan ook van belang dat per persoon vast wordt gesteld wat de de meest geschikte medicatie is.
Hieronder volgt een korte uitleg over de werking van NNRTI's en hiv-proteaseremmers
Een NNRTI blokkeert de werking van het hiv-reverse-transcriptase enzym door zich hieraan te binden. Het blokkeert de DNA-polymeraseactiviteit van het hiv-virus doordat het een deel van het enzym ontregelt. Hierdoor wordt de vorming van het DNA gestopt en kan het virus zich niet vermenigvuldigen [59]. Hiv-proteaseremmers remmen het hiv-protease enzym dat belangrijk is voor de replicatie van hiv. De proteaseremmers zorgen ervoor dat hiv-deeltjes niet verder kunnen rijpen, en dus niet goed werken [60].
De mogelijke oorzaken van angst bij patiënten van hepatitis C en/of hiv hebben redelijk wat overlap. Deze gemeenschappelijke oorzaken hebben betrekking tot stigma en het hebben van een ernstige ziekte, voor overige oorzaken verwijs ik u naar paragraaf 2.2 en 3.1.2. Daarnaast zou angst zoals reeds beschreven in het verdiepende stuk onder paragraaf 2.3 ook kunnen zorgen voor een verhoogde vatbaarheid voor ziektes en verminderde immuunrespons bij besmetting, vanwege het langdurig onderdrukte immuunsysteem. Dit mechanisme geldt voor zowel hepatitis C als hiv. Hoewel de losse relaties tussen hepatitis C, angst en hiv al zijn beschreven in de literatuur is er echter weinig onderzoek dat ze alle drie combineert. Echter suggereren bovenstaande relaties dat er een ingewikkeld samenspel is tussen de drie factoren.
Hier wordt uitgelegd hoe sociaal economische status (SES) zich verhoudt tot HCV en angst. SES is een belangrijke factor in de interactie tussen HCV en angst. SES gaat over iemands positie in de maatschappij. SES bestaat uit factoren zoals opleiding, beroep, inkomen en waarde van woning.
Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat een lage sociaal economische status (SES) zorgt voor een groter risico op HCV [62-65]. De volgende onderdelen van SES zijn risicofactoren voor een HCV infectie: werkgelegenheid, opleiding, verblijf in instellingen, burgerlijke staat, inkomen en etniciteit. Het injecteren van drugs is een van de grootste risico’s voor het oplopen van HCV [6]. Maar zelfs als hiervoor gecorrigeerd wordt waren dit significante risicofactoren op HCV infectie binnen mensen met een lage SES [62,63,65]. Dit wil dus zeggen dat een lage socio-economische status een hoger risico geeft op een HCV infectie.
Mensen met een lage SES hebben ook een verhoogd risico op het injecteren van drugs [66]. Injecteren van drugs is een van de meest voorkomende manieren op het overbrengen van HCV [6]. SES is dus op meerdere manieren gerelateerd aan HCV.
SES en toegankelijkheid voor behandeling hangen ook samen. Zo zorgt een hogere SES ervoor dat er een betere toegang is tot behandeling. De behandeling voor een chronische HCV infectie kan namelijk vrij prijzig zijn en is dus voor mensen met een lagere SES dus niet of beperkt toegankelijk [67].
Sociaal economische status (SES) is een voorspeller voor angst symptomen. Dit betekent dat mensen met een lage SES, specifiek de factoren educatie en inkomen, meer last hebben van angst symptomen [68]. Angststoornissen komen ook meer voor bij mensen met een lage SES [69]. Het is echter nog niet helemaal duidelijk of mensen een angststoornis krijgen omdat ze een lage SES hebben of dat ze een lage SES hebben vanwege een angststoornis. Hiervoor moet nog meer onderzoek uitgevoerd worden om dit vast te stellen. De bevindingen in eerder onderzoek zijn namelijk niet eenduidig over of een laag SES leidt tot een groter risico op het krijgen van een angststoornis [69].
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de mogelijke interactie tussen sociaal economische status (SES), angst en HCV. Toch lijkt het wel mogelijk dat er een interactie is tussen deze drie factoren. Zo zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat mensen met een lage SES en die geïnfecteerd zijn met HCV een extra groot risico hebben op een angststoornis, omdat zij stress en onzekerheid ervaren over hun chronische ziekte. Stress en onzekerheid over hun chronische ziekte kan veroorzaakt worden doordat zij niet over de goede middelen en vaardigheden beschikken om met de ziekte om te gaan. Ook zou het kunnen dat mensen met een angststoornis en die geïnfecteerd zijn met HCV een lagere SES hebben, omdat de ziekte een impact kan hebben op het werk en ze moeite kunnen hebben met financiële stabiliteit.
SES speelt een rol in het proces van de versterking van angst en chronische HCV infectie zoals dit eerder uitgelegd is. Waarbij het ging om de HPA-as. Hier wordt dan ook in meer detail uitgelegd hoe SES hier invloed op kan hebben.
Een lage SES en een chronische HCV infectie komen vaak samen voor. De uitdagingen die een chronische HCV infectie met zich meebrengt, kunnen nog groter zijn als iemand een lage SES heeft. Bijvoorbeeld door het hebben van minder sociale steun of door een lager inkomen moeite hebben met het betalen van de medicatie. Hierdoor zal iemand met een lage SES meer stress en onzekerheid ervaren dan iemand met een hoge SES. Iemand met een lage SES kan dus meer stress en onzekerheid ervaren, waardoor de HPA-as langdurig geactiveerd wordt en hierdoor kan iemand met een lage SES meer angst ervaren. Vanwege langdurige activatie van de HPA-as gaat het immuunsysteem ook achteruit en zal deze persoon meer last hebben van de chronische HCV infectie.
In dit stukje wordt beschreven hoe de toegankelijkheid voor behandeling van een chronische hepatitis C virus (HCV) infectie interacteert met angst. De toegankelijkheid voor een behandeling is een belangrijke factor voor de angst binnen de patiënten. Toegankelijkheid van een behandeling gaat over hoe makkelijk je medische zorg kan krijgen. De behandeling van een chronische HCV infectie bestaat vooral uit medicatie. Dit stuk gaat vooral over het hebben van hepatitis C in het buitenland. Dit is dan ook vooral relevant voor mensen die hun zorg in een ander land regelen.
In Nederland is de beschikbaarheid van behandeling voor een chronische hepatitis C virus (HCV) infectie erg goed. Zo is het sinds 2015 zo dat iedereen in Nederland met een chronische HCV infectie, ongeacht de ernst van de levercirrose, de beste medicatie kan krijgen [70]. Dit zijn de direct-acting antiviral agents (DAA). Echter is dit in heel veel landen nog niet het geval. Zo kon slechts 7,4% van alle mensen met een chronische HCV infectie in 2017 DAA’s krijgen [71]. Zo waren de kosten voor een 12 weken lange kuur van eenvoudige DAA’s bijna 700 dollar in Egypte. Deze bedragen lopen zelfs soms op tot 1200 dollar voor de originele DAA’s [72]. De toegankelijkheid voor behandeling is dus niet overal hetzelfde en wordt dus vooral tegen gehouden door kosten.
Het lijkt daarom ook logisch dat er een interactie is tussen sociaal-economische status en toegankelijkheid van behandeling. In Nederland zal dit niet per se het geval zijn aangezien het in Nederland vaak goed geregeld is zodat iedereen de zorg kan krijgen die hij/zij nodig heeft, zoals dat in 2015 met de DAA’s voor chronische HCV infectie is geregeld [70]. In Egypte was het echter niet mogelijk om de kosten omlaag te brengen zoals deze in Nederland omlaag konden worden gebracht [67]. De mensen met HCV moesten hier zelf voor de medicatie betalen. Dit konden de mensen met HCV, die vaak al een lagere SES hebben, niet betalen en hierdoor hebben zij een verminderde toegankelijkheid tot behandeling [62-65]. De prijzen zijn namelijk hoger dan het jaarlijkse inkomen per capita voor mediane inkomens in veel landen in Afrika. Dit was overigens voor 2015 in veel meer landen het geval omdat de medicatie daarvoor nog niet in geruime mate werd geproduceerd [67]. De DAA’s waren dus duur en zijn op dit moment nog steeds duur in sommige landen. Hierdoor hangt dus de toegankelijkheid van behandeling af van de SES van de patient.
De toegankelijkheid van een behandeling is ook een belangrijke factor voor angst. Zo zijn er vaak zorgen om de kosten voor een behandeling en kan dit ook een barriere vormen voor behandeling [73]. Hoe ernstiger de angststoornis is, hoe minder vaak iemand zich aan een behandeling zal houden. Ook zijn stigma en logistieke factoren belangrijk voor iemands bereidheid om zich aan een behandeling te houden [73].
Over de interactie tussen hepatitis C, angst en toegankelijkheid van de behandeling is nog weinig bekend. We weten wel dat mensen met een chronische HCV infectie vaker last hebben van angst. Verder zou het zo kunnen zijn dat sommige mensen met een chronische HCV infectie zich niet aan de behandeling houden vanwege hun angst.
Aan de andere kant kan de behandeling van HCV ook angst met zich mee brengen. Een behandeling voor HCV is namelijk duur en daar kunnen mensen zich zorgen over maken [72,73]. Ook heeft een behandeling voor HCV een aantal bijwerkingen, zoals terug te vinden is onder het kopje 1.4 behandeling hepatitis C. Deze bijwerkingen kunnen op hun beurt weer zorgen voor angst. Deze bijwerkingen zorgen er ook voor dat mensen met een chronische HCV infectie zich slechter aan de behandeling houden. Er zijn echter wel steeds meer nieuwe medicijnen op de markt die minder bijwerkingen hebben en die steeds goedkoper worden waardoor de toegankelijkheid voor de behandeling toeneemt en de angst af kan nemen.
Het is dus belangrijk dat hier meer onderzoek naar wordt gedaan want dit kan uitkomsten van de behandeling en kwaliteit van leven verbeteren.
In dit onderdeel zal worden uitgelegd hoe depressie gerelateerd is aan angst onder patiënten die te maken hebben met hepatitis C. Het is namelijk belangrijk om te kijken naar depressie omdat ook deze vaak voorkomt onder de HCV-patiëntengroep en deze de angst zou kunnen versterken. Een depressie wordt vaak gezien als een sombere stemming, duidelijk verminderde interesse, vermoeidheid en slaapproblemen [74].
Depressie komt veel voor bij mensen met hepatitis C. In sommige onderzoeken varieert de prevalentie van depressie bij patiënten met hepatitis C van 25% tot 50%, afhankelijk van de gebruikte diagnostische criteria [75, 76]. Er zijn verschillende biologische mechanismen die de relatie tussen hepatitis C en depressie kunnen verklaren. Chronische ontsteking geassocieerd met hepatitis C kan bijvoorbeeld leiden tot hersenveranderingen die kunnen leiden tot depressie. Interferon-alfa, een medicijn dat soms wordt gebruikt om hepatitis C te behandelen, kan ook bijwerkingen veroorzaken zoals depressie en angst [77]. Bovendien kan de diagnose sociale en emotionele gevolgen hebben. Hepatitis C-diagnose kan gepaard gaan met stigmatisering, angst, isolatie en financiële onzekerheid, wat kan bijdragen aan de ontwikkeling van depressie [78].
Er is een sterke relatie tussen depressie en angststoornissen. Mensen met een depressie vertonen vaak symptomen van angst en mensen met angst vertonen vaak symptomen van depressie. Dit wordt vaak comorbiditeit genoemd, wat betekent dat er twee of meer aandoeningen tegelijkertijd bestaan. Studies tonen aan dat ongeveer de helft van de mensen met een depressie ook een angststoornis heeft, en ongeveer de helft van de mensen met een angststoornis ook een depressie heeft [79].
Er zijn verschillende verklaringen voor deze relatie tussen depressie en angststoornissen.
Studies hebben aangetoond dat sommige hersengebieden, zoals de amygdala en de prefrontale cortex, betrokken zijn bij symptomen van zowel angst als depressie. Veranderingen in deze hersengebieden kunnen leiden tot symptomen van angst en depressie. Verstoringen in neurotransmittersystemen zoals de serotonine en noradrenaline kunnen ook bijdragen aan de ontwikkeling van angst en depressie [80].
Een andere mogelijke verklaring is dat beide stoornissen een gemeenschappelijke biologische basis hebben. Er zijn aanwijzingen dat er overlappende genetische factoren een rol spelen bij zowel depressie als angststoornissen [81].
Ten slotte kunnen depressie en angst elkaar versterken en in stand houden. Symptomen van depressie, zoals vermoeidheid en hopeloosheid, kunnen bijvoorbeeld angst veroorzaken. Omgekeerd kunnen angstsymptomen zoals obsessieve gedachten en paniekaanvallen de ontwikkeling of verergering van depressies versnellen [82].
Gelijktijdig gebruik van medicijnen tegen angst en depressie is een gebruikelijke behandelingsoptie voor mensen met beide stoornissen. Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI's) in combinatie met benzodiazepines (angstmedicijnen) kunnen bijvoorbeeld effectief zijn bij de behandeling van comorbide depressie en angst. Het gebruik van deze medicijnen samen kan echter sedatie, cognitieve stoornissen en andere bijwerkingen veroorzaken [83].
Studies hebben aangetoond dat mensen met hepatitis C een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van angst en depressie. Depressie kan angstsymptomen verergeren en depressie moeilijker te behandelen maken.
Uit een studie waarin de relatie tussen depressie en angst bij mensen met hepatitis C werd onderzocht, bleek dat mensen met hepatitis C die aan een depressie leden meer angstsymptomen hadden dan mensen zonder depressie. Ook bleek dat de mate van depressie verband hield met de ernst van de angstsymptomen [84].
Bovendien hebben onderzoeken naar het verband tussen angst en depressie bij mensen met hepatitis C aangetoond dat deze twee psychische aandoeningen vaak naast elkaar bestaan. Bovendien kan de aanwezigheid van depressie angstsymptomen verergeren bij patiënten met hepatitis C [85].
Een ander onderzoek naar het verband tussen depressie en angst bij hepatitis C-patiënten die met interferon werden behandeld, toonde aan dat depressieve patiënten vóór de behandeling meer angstsymptomen meldden tijdens de behandeling dan patiënten zonder depressie [86].
Alles bij elkaar genomen suggereren deze resultaten dat de aanwezigheid van depressie het risico kan verhogen op het ontwikkelen van angstsymptomen bij patiënten met hepatitis C. Het is ook belangrijk om te kijken naar psychologische symptomen zoals angst en depressie en niet alleen de lichamelijke klachten.
Het is belangrijk dat artsen op de hoogte zijn van mogelijke geneesmiddelinteracties voor depressie, angst en hepatitis C en geneesmiddelen zorgvuldig voorschrijven en controleren. In sommige gevallen kan het nodig zijn om doseringen aan te passen of medicijnen te veranderen om interacties te verminderen en de veiligheid en werkzaamheid te verbeteren.
Hieronder volgt een stuk uitleg over hoe deze medicijnen mogelijk met elkaar interacteren
Geneesmiddelen voor depressie en angst hebben vaak invloed op neurotransmitters zoals serotonine, dopamine en noradrenaline, en geneesmiddelen voor hepatitis C richten zich op virale replicatie. Het samen gebruiken van deze medicijnen kan elkaars effecten op neurotransmitters verstoren, waardoor het risico op bijwerkingen toeneemt.
[87].
Een ander voorbeeld van een interactie is dat het vermogen van sommige medicijnen om de activiteit van de leverenzymen van het cytochroom P450-systeem (CYP450) te beïnvloeden. Deze enzymen zijn betrokken bij de metabolisatie van veel medicijnen, inclusief die voor depressie, angst en hepatitis C. Wanneer een medicijn de activiteit van deze enzymen verhoogt, kan het de metabolisatie van andere medicijnen versnellen en hun bloedniveaus verlagen, wat kan leiden tot verminderde effectiviteit van de medicijnen. Omgekeerd kunnen geneesmiddelen die de CYP450-activiteit verminderen, de niveaus van andere geneesmiddelen verhogen, wat leidt tot toxiciteitsniveaus [88].
We spreken van sociale steun wanneer iemand zich waardevol, gerespecteerd en geliefd voelt bij mensen die aanwezig zijn in iemand zijn of haar leven [89]. Het ontvangen van voldoende sociale steun is belangrijk, omdat het zorgt voor een buffer tegen stressvolle levensgebeurtenissen. Bekend is dat verschillende factoren kunnen leiden tot verminderde sociale steun. Dit betreft verslavingsstoornissen, stigma, maar ook depressie en angst. Hieronder zullen de relaties tussen sociale steun, HCV en angst worden uitgelicht.
Sociale steun is van groot belang bij het leren leven met hepatitis C. Zo laat sociale steun van familie en leeftijdsgenoten een associatie zien met actieve coping strategieën. Voorbeelden hiervan zijn het zoeken van hulp en advies bij andere mensen [90]. Ook laat sociale steun van familie een associatie zien met het delen van problemen en het zoeken naar informatie om deze problemen op te lossen. Daarnaast is bekend dat sociale steun een negatieve associatie heeft met maladaptieve coping strategieën. Hierbij kan worden gedacht aan catastroferen, het negeren van het probleem en misbruik van middelen [90]. Deze gevolgen kunnen groot zijn bij mensen met hepatitis C, omdat deze een groot risico lopen op verminderde sociale steun [91]. Bijna de helft van de mensen met hepatitis C geeft aan dat de diagnose heeft geleid tot het verlies van tenminste één sociale relatie [91]. Dit betreft het verlies van een seksuele relatie, een vriend of familie. In sommige gevallen leidt dit tot sociale isolatie, waarbij vrijwel alle aspecten van het sociale netwerk zijn aangedaan. De afname van sociale steun kent meerdere oorzaken. Ten eerste zijn mensen met hepatitis C bezorgd dat ze andere mensen besmetten met het virus. De nadruk hierbij ligt op familieleden en seksuele partners. Sommige patiënten zagen hierdoor zelfs af van het starten van een gezin. Onwetendheid van de omgeving is een tweede oorzaak voor het verstoren van relaties met familie en/of vrienden. Als gevolg hiervan vertellen mensen met hepatitis C vaak niet dat ze deze aandoening hebben in een poging de kans op negatieve reacties te verkleinen. Een derde bron voor verminderde sociale steun is angst als gevolg van de ziekte. Deze angst kan verschillende vormen aannemen. Een voorbeeld is de onvoorspelbaarheid van de uitkomst van de ziekte, maar bijvoorbeeld ook financiële zorgen die leiden tot stress [zie deel 2].
Sociale steun is een beschermende factor voor het ontwikkelen van angst [89]. De meeste sociale steun is afkomstig van familieleden in vergelijking met andere sociale bronnen, zoals vrienden en collega’s. Sociale steun zorgt voor meer emotionele ondersteuning, geruststelling en proactieve coping. Proactieve coping bevat het direct en rationeel aanpakken van problemen. Dit kan worden gedaan door toekomstige oorzaken van stress te voorkomen of de effecten hiervan te minimaliseren. Op deze manier zorgt sociale steun ervoor dat mensen beter om kunnen gaan met negatieve gebeurtenissen, wat zorgt voor minder angstklachten. Passieve coping bestaat daarentegen uit vermijding, ontkenning en zichzelf terugtrekken [92]. Op deze manier zorgt proactieve coping tot minder angst terwijl passieve coping zorgt voor meer angst [92, 93].
Hieronder volgt een stukje waarin wordt uitgelegd hoe sociale steun nog meer een rol speelt bij hepatitis C en hoe dit versterkt kan worden.
Verminderde sociale steun is bij hepatitis C niet alleen een beschermende factor voor angst. Sociale steun is een zeer brede buffer en verlaagt eveneens de kans op een depressie, somatische klachten, psychiatrische diagnoses en psychologisch welzijn [91]. Ook laat onderzoek zien dat mensen zonder sociale steun een groter risico lopen op een inadequate behandeling [94]. Nuttige interventies zouden zich kunnen richten op het verbeteren van sociale steun. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden aan de hand van supportgroepen. Deze interventie heeft als doel om de sociale steun die iemand ontvangt te behouden of te bevorderen. Resultaten hebben laten zien dat dit de gezondheidsuitkomsten en gezondheid-gerelateerde kwaliteit van leven mogelijk verbetert [95].
HCV kan ervoor zorgen dat mensen minder sociale steun ervaren [zie 3.2.1]. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen met HCV minder proactieve coping laten zien, wat bijdraagt aan een toename van angst [zie 3.2.2]. Bekend is dat deze weg van minder sociale steun bij jongeren, meer dan bij ouderen, zorgt voor meer angstklachten [96].
In deze wiki is ingegaan op hepatitis C en angst. Daarbij zijn zowel hepatitis C als angst beschreven in deel 1 en 2. Hierin is onder andere ook aan bod gekomen hoe angst door middel van langdurige stress het immuunsysteem kan onderdrukken. Hierdoor zijn mensen vatbaarder voor ziektes en hebben ze een verminderde immuunrespons, door deze verminderde immuunrespons kan het lichaam zich ook minder goed verdedigen tegen hepatitis C.
Vervolgens is in deel 3 beschreven hoe bepaalde andere factoren samenhangen met respectievelijk hepatitis C en angst en vervolgens naar de interactie van de drie factoren. Zo zorgt het hebben van hiv bovenop het hebben van hepatitis C voor een versnelde progressie. Daarnaast blijken bepaalde hiv-medicijnen angst als bijwerking te hebben. Angst bij Hepatitis C en hiv heeft overeenkomstige oorzaken. Ook kan angst ook de oorzaak zijn van een slechter ziektebeeld bij hepatitis C en angst. Echter dient er onderzoek te worden gedaan waarin alle drie de factoren samen onderzocht worden, om zo een duidelijk beeld te krijgen over de precieze samenhang.
De relatie tussen sociaal-economische status (SES), hepatitis C en angst lijkt heel complex te zijn en er moet nog meer onderzoek gedaan worden om te bepalen hoe dit precies in elkaar steekt. Echter lijkt het er wel op dat een lage SES in combinatie met een chronische HCV infectie ervoor zorgt dat deze mensen vaker angstig zijn en dat de progressie van HCV hierdoor slechter wordt. Inkomen lijkt een belangrijke rol te spelen, maar als we een beter beeld willen krijgen hoe SES werkt in relatie met HCV en angst dan zal er meer onderzoek gedaan moeten worden naar dit thema.
Toegankelijkheid van behandeling lijkt belangrijk te zijn in de relatie tussen HCV en angst. Als de behandeling voor HCV minder toegankelijk is voor mensen doordat bijvoorbeeld de medicatie duur is, dan levert dat voor deze mensen angst op. De toegenomen angst vormt een barriere voor het houden aan de behandeling en hierdoor wordt de chronische HCV infectie ook erger. SES en toegankelijkheid van behandeling zijn ook aan elkaar gerelateerd omdat de behandeling voor mensen met een lage SES minder toegankelijk is, door bijvoorbeeld de prijs van medicatie. Deze interactie is heel complex en er is nog niet veel onderzoek naar gedaan. Het lijkt echter wel belangrijk dat dit gedaan gaat worden omdat een betere toegang tot behandeling en het begrijpen welke aspecten daarvoor belangrijk zijn in chronische HCV patienten, kan zorgen voor een verbeterde kwaliteit van leven en een verbetering van de uitkomsten van behandeling.
Op basis van de literatuur over depressie en HCV kan worden gesteld dat het erg belangrijk is om buiten alle klachten die bij de infectie komen kijken, ook zeker moet worden nagegaan of er een depressie is. Een depressie kan namelijk er veel zorgen dat de angst wordt versterkt en vica versa. Daarnaast is het ook van belang dat een arts moet kijken per individu welke combinaties van medicijnen er mogelijk zijn. Soms kan het namelijk nodig zijn om de dosering aan te passen of de medicatie te veranderen om interacties te verminderen en de veiligheid en werkzaamheid te verbeteren. Hierdoor kunnen wellicht onnodige bijwerkingen ook worden gereduceerd.
Sociale steun kan ervoor zorgen dat mensen met hepatitis C actief met hun ziekte omgaan. Dit zorgt voor geruststelling, emotionele steun, betere gezondheidsuitkomsten en minder psychosociale problemen zoals angst. Toch is deze groep patiënten erg kwetsbaar als het aankomt op sociale steun. Gezien de grote baat die mensen met hepatitis C hebben bij sociale steun is het belangrijk om bestaande interventies die gericht zijn op het verbeteren hiervan verder te ontwikkelen.
Samenvattend zijn er veel factoren waarmee rekening dient te worden gehouden wanneer iemand zowel hepatitis C heeft als angstproblematiek. Deze factoren hebben allemaal duidelijke losse verbanden met hepatitis C en angst. Echter is het van belang dat toekomstig onderzoek het samenspel van hepatitis C, angst en deze extra factoren samen bestudeerd. Zodoende kan er een duidelijker beeld ontstaan over de wisselwerking tussen deze factoren en kunnen hierop passende interventies worden ontwikkeld.
1- Zeisel, M. B., Felmlee, D. J., & Baumert, T. (2013). Hepatitis C Virus Entry. Current Topics in Microbiology and Immunology, 87–112. https://doi.org/10.1007/978-3-642-27340-7_4
2- Informatie over de lever | Kanker.nl. (2020, juli). https://www.kanker.nl/kankersoorten/leverkanker/algemeen/informatie-over-de-lever
3- Maag Lever Darm Stichting. (2017, september). Levercirrose - Maag Lever Darm Stichting. https://www.mlds.nl/chronische-ziekten/levercirrose/
4- Hepatitis C | RIVM. (2020, 30 april). https://www.rivm.nl/hepatitis-c
5- Blach, S., Zeuzem, S., Manns, M. P., Altraif, I., Duberg, A., Muljono, D. H., Waked, I., Alavian, S. M., Nguyen, M. H., Negro, F., Abaalkhail, F., Abdou, A., Abdulla, M., Rached, A. A., Aho, I., Akarca, U. S., Ghazzawi, I. A., Kaabi, S. A., Lawati, F. A., . . . Jonasson, J. G. (2017). Global prevalence and genotype distribution of hepatitis C virus infection in 2015: a modelling study. The Lancet Gastroenterology & Hepatology, 2(3), 161–176. https://doi.org/10.1016/s2468-1253(16)30181-9
6- Koopsen, J., Van Steenbergen, J. E., Richardus, J. H., Prins, M. H., De Coul, E. L. M. O., Croes, E. A., Heil, J., Zuure, F., & Veldhuijzen, I. K. (2019). Chronic hepatitis B and C infections in the Netherlands: estimated prevalence in risk groups and the general population. Epidemiology and Infection, 147. https://doi.org/10.1017/s0950268819000359
7- Hepatitis C Richtlijn. (2019, 24 juli). LCI richtlijnen. https://lci.rivm.nl/richtlijnen/hepatitis-c
8- Hofman, R., Nusselder, W. J., Veldhuijzen, I. K., & Richardus, J. H. (2016). [Mortality due to chronic viral hepatitis B and C infections in the Netherlands]. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 160, D511.
9- Wang, H., Naghavi, M., Allen, C., Barber, R. M., Bhutta, Z. A., Carter, A., Casey, D. E., Charlson, F. J., Chen, A. A., Coates, M., Coggeshall, M., Dandona, L., Dicker, D., Erskine, H. E., Ferrari, A. J., Fitzmaurice, C., Foreman, K. J., Forouzanfar, M. H., Fraser, M. S., . . . Murray, C. J. L. (2016). Global, regional, and national life expectancy, all-cause mortality, and cause-specific mortality for 249 causes of death, 1980–2015: a systematic analysis for the Global Burden of Disease Study 2015. The Lancet, 388(10053), 1459–1544. https://doi.org/10.1016/s0140-6736(16)31012-1
10- Hajarizadeh, B., Grebely, J., & Dore, G. J. (2013). Epidemiology and natural history of HCV infection. Nature Reviews Gastroenterology & Hepatology, 10(9), 553–562. https://doi.org/10.1038/nrgastro.2013.107
11- Thein, H., Yi, Q., Dore, G. J., & Krahn, M. (2008). Estimation of stage-specific fibrosis progression rates in chronic hepatitis C virus infection: A meta-analysis and meta-regression. Hepatology, 48(2), 418–431. https://doi.org/10.1002/hep.22375
12- Nguyen, M. H., Yang, H. I., Yuan, Y., L’Italien, G., & Chen, C. (2014). Epidemiology and natural history of hepatitis C virus infection. World Journal of Gastroenterology. https://doi.org/10.3748/wjg.v20.i28.9270
13- Payne, S. (2017). Introduction to RNA Viruses. Elsevier eBooks, 97–105. https://doi.org/10.1016/b978-0-12-803109-4.00010-6
14- Lauer, G. M., & Walker, B. D. (2001). Hepatitis C Virus Infection. The New England Journal of Medicine, 345(1), 41–52. https://doi.org/10.1056/nejm200107053450107
15- Maag Lever Darm Stichting. (2023, 6 maart). Hepatitis C - Maag Lever Darm Stichting. https://www.mlds.nl/chronische-ziekten/hepatitis-c/
16- Zorginstituut Nederland. (z.d.-f). hepatitis C.
17- Virushepatitis en andere leveraandoeningen. (z.d.). NHG-Richtlijnen. https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/virushepatitis-en-andere-leveraandoeningen
18- Stolk, L. (2022). Direct werkende antivirale middelen bij chronische hepatitis C. Geneesmiddelenbulletin, 9–12(2), 1. https://doi.org/10.35351/gebu.nl.2022.2.2
19- Zorginstituut Nederland. (z.d.-e). HCV polymeraseremmers.
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/hcv_polymeraseremmers
20- Zorginstituut Nederland. (2022, 10 november). ribavirine. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/r/ribavirine#eigenschappen
21- American Psychiatric Association, 2013. In: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, fifth ed. (Washington).
22- Craske, M. G., Rauch, S. L., Ursano, R. J., Prenoveau, J. M., Pine, D. S., & Zinbarg, R. E. (2011). What is an anxiety disorder? Focus, 9(3), 369–388. https://doi.org/10.1176/foc.9.3.foc369
23- Younossi, I., Weinstein, A. A., Stepanova, M., Hunt, S. A., & Younossi, Z. M. (2016). Mental and Emotional Impairment in Patients With Hepatitis C is Related to Lower Work Productivity. Psychosomatics, 57(1), 82–88. https://doi.org/10.1016/j.psym.2015.10.005
24- Fraser, S., & Treloar, C. (2006). ‘Spoiled identity’ in hepatitis C infection: The binary logic of despair. Critical Public Health, 16(2), 99–110. https://doi.org/10.1080/09581590600828683
25- Silberbogen, A. K., Ulloa, E. W., Janke, E. A., & Mori, D. L. (2009). Psychosocial Issues and Mental Health Treatment Recommendations for Patients With Hepatitis C. Psychosomatics, 50(2), 114–122. https://doi.org/10.1176/appi.psy.50.2.114
26- Marinho, R. T., & Barreira, D. P. (2013). Hepatitis C, stigma and cure. World Journal of Gastroenterology, 19(40), 6703. https://doi.org/10.3748/wjg.v19.i40.6703
27- Zickmund, S., Ho, E. Y., Masuda, M., Ippolito, L. M., & LaBrecque, D. R. (2003). “They treated me like a leper”. Journal of General Internal Medicine, 18(10), 835–844. https://doi.org/10.1046/j.1525-1497.2003.20826.x
28- Hopwood, M., Nakamura, T., & Treloar, C. (2010). Disclosing Hepatitis C Infection Within Everyday Contexts. Journal of Health Psychology, 15(6), 811–818. https://doi.org/10.1177/1359105310370499
29- Adinolfi, L. E., Nevola, R., Lus, G., Restivo, L., Guerrera, B., Romano, C., Zampino, R., Rinaldi, L., Sellitto, A., Giordano, M., & Marrone, A. (2015). Chronic hepatitis C virus infection and neurological and psychiatric disorders: An overview. World Journal of Gastroenterology, 21(8), 2269. https://doi.org/10.3748/wjg.v21.i8.2269
30- Foster, G. R. (2009). Quality of life considerations for patients with chronic hepatitis C. Journal of Viral Hepatitis, 16(9), 605 611. https://doi.org/10.1111/j.1365-2893.2009.01154.x
31- Cellar, D. F., Voster, D., Fetters, R., Twitchell, E., Harper, G. W., & Scott, C. (2016). Personality, Coping, and Well-Being for People Living with Chronic Hepatitis C. Psychological Reports, 118(2), 649–667. https://doi.org/10.1177/0033294115625557
32- Kesen, O., Kani, H. T., Yanartas, O., Aykut, U., Gök, B., Gündüz, F., Yilmaz, Y., Özdoğan, O., & Alahdab, Y. O. (2019). Evaluation of depression, anxiety and quality of life in hepatitis C patients who treated with direct acting antiviral agents. The Turkish journal of gastroenterology, 30(9), 801–806. https://doi.org/10.5152/tjg.2019.18679
33- Ten Have, M., Tuithof, M., van Dorsselaer, S., Schouten, F., de Graaf, R. Over NEMESIS NEMESIS Achtergrond https://cijfers.trimbos.nl/nemesis/over-nemesis/achtergrond/. Trimbos-instituut, Utrecht
34- Więdłocha, M., Marcinowicz, P., Sokalla, D., & Stańczykiewicz, B. (2017). The neuropsychiatric aspect of the HCV infection. Advances in Clinical and Experimental Medicine, 26(1), 167–175. https://doi.org/10.17219/acem/37787
35- Barreira, D. P., Marinho, R. T., Bicho, M., Fialho, R., & Ouakinin, S. (2019). Psychosocial and Neurocognitive Factors Associated With Hepatitis C – Implications for Future Health and Wellbeing. Frontiers in Psychology, 9. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2018.02666
36- Smith, S. C., & Vale, W. (2006). The role of the hypothalamic-pituitary-adrenal axis in neuroendocrine responses to stress. Dialogues in Clinical Neuroscience, 8(4), 383–395. https://doi.org/10.31887/dcns.2006.8.4/ssmith
37- Zorginstituut Nederland. (z.d.). angststoornissen. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/indicatieteksten/angststoornissen
38- Stahl, S. M. (2021). Stahl’s Essential Psychopharmacology: Neuroscientific Basis and Practical Applications. Cambridge University Press.
39- Zorginstituut Nederland. (z.d.-b). fluoxetine. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/f/fluoxetine#doseringen
40- Zorginstituut Nederland. (z.d.-c). paroxetine. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/p/paroxetine
41- Zorginstituut Nederland. (2023, 2 januari). pregabaline. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/p/pregabaline
42- Zorginstituut Nederland. (2022, 10 juni). diazepam. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/d/diazepam
43- Zorginstituut Nederland. (2022b, juni 10). imipramine. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/i/imipramine
44- Apotheek.nl. (z.d.). https://www.apotheek.nl/medicijnen/fenelzine
45- Apotheek.nl. (z.d.-b). https://www.apotheek.nl/medicijnen/imipramine#wat-doet-imipramine-en-waarbij-gebruik-ik-het
46- Weinrieb, R. M., Auriacombe, M., Lynch, K. G., Chang, K. M., & Lewis, J. D. (2003). A critical review of selective serotonin reuptake inhibitor-associated bleeding: balancing the risk of treating hepatitis C-infected patients. Journal of Clinical Psychiatry, 64(12), 1502-1510.
47- Danilescu, C. M., Sandulescu, D. L., Pirlog, M. C., Streba, C. T., & Rogoveanu, I. (2021). Depressive and anxious symptoms in hepatitis c virus infected patients receiving DAA-Based Therapy. Diagnostics, 11(12), 2237. https://doi.org/10.3390/diagnostics11122237
48- Smolders, E. J., De Kanter, C. T. M. M., De Knegt, R. J., van der Valk, M., Drenth, J. P. H., & Burger, D. M. (2016). Drug–drug interactions between direct-acting antivirals and psychoactive medications. Clinical Pharmacokinetics, 55, 1471-1494. doi: 10.1007/s40262-016-0407-2.
49- HIV richtlijn. (z.d.). LCI richtlijnen. https://lci.rivm.nl/richtlijnen/hivinfectie
50- Hiv | RIVM. (z.d.). https://www.rivm.nl/hiv
51- Thomas, D. (2002). Hepatitis C and human immunodeficiency virus infection. Hepatology, 36(5B), s201–s209. https://doi.org/10.1053/jhep.2002.36380
52- Sulkowski, M. S., & Thomas, D. (2003). Hepatitis C in the HIV-Infected Person. Annals of Internal Medicine, 138(3), 197. https://doi.org/10.7326/0003-4819-138-3-200302040-00012
53- Chen, J. K., Feeney, E. R., & Chung, R. T. (2014). HCV and HIV co-infection: mechanisms and management. Nature Reviews Gastroenterology & Hepatology, 11(6), 362–371. https://doi.org/10.1038/nrgastro.2014.17
54- Tesfaw, G., Ayano, G., Ayele, T. A., Assefa, D., Birhanu, Z., Miheretie, G., & Abebe, G. (2016). Prevalence and correlates of depression and anxiety among patients with HIV on-follow up at Alert Hospital, Addis Ababa, Ethiopia. BMC Psychiatry, 16(1). https://doi.org/10.1186/s12888-016-1037-9
55- Zorginstituut Nederland. (z.d.-c). efavirenz.
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/e/efavirenz
56- Zorginstituut Nederland. (z.d.-d). etravirine.
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/e/etravirine
57- Zorginstituut Nederland. (z.d.-b). doravirine.
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/atc/J05AG06
58- Zorginstituut Nederland. (z.d.-a). darunavir.
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/d/darunavir
59- Zorginstituut Nederland. (z.d.-g). HIV Non-nucleoside reverse-transcriptaseremmers.
60- Zorginstituut Nederland. (z.d.-h). HIV proteaseremmers. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/hiv_proteaseremmers
61- RIVMnl. (2017, 19 juli). Hepatitis C [Video]. YouTube. https://www.youtube.com/watch?v=HRemUSSeCKA
62- Alter, M. J., Kruszon-Moran, D., Nainan, O. V., McQuillan, G. M., Gao, F., Moyer, L. A., Kaslow, R. A., & Margolis, H. S. (1999). The Prevalence of Hepatitis C Virus Infection in the United States, 1988 through 1994. The New England Journal of Medicine, 341(8), 556–562. https://doi.org/10.1056/nejm199908193410802
63- Armstrong, G. T., Wasley, A., Simard, E. P., McQuillan, G. M., Kuhnert, W. L., & Alter, M. J. (2006). The Prevalence of Hepatitis C Virus Infection in the United States, 1999 through 2002. Annals of Internal Medicine, 144(10), 705. https://doi.org/10.7326/0003-4819-144-10-200605160-00004
64- Dalgard, O., Jeansson, S., Skaug, K., Raknerud, N., & Bell, H. (2003). Hepatitis C in the General Adult Population of Oslo: Prevalence and Clinical Spectrum. Scandinavian Journal of Gastroenterology, 38(8), 864–870. https://doi.org/10.1080/00365520310004542
65- Meffre, C., Strat, Y. L., Delarocque-Astagneau, E., Dubois, F., Antona, D., Lemasson, J., Warszawski, J., Steinmetz, J., Coste, D., Meyer, J., Leiser, S., Giordanella, J., Gueguen, R., & Desenclos, J. (2010). Prevalence of hepatitis B and hepatitis C virus infections in France in 2004: Social factors are important predictors after adjusting for known risk factors. Journal of Medical Virology, 82(4), 546–555. https://doi.org/10.1002/jmv.21734
66- Galea, S., & Vlahov, D. (2002). Social determinants and the health of drug users: socioeconomic status, homelessness, and incarceration. Public Health Reports, 117 Suppl 1, S135-45.
67- Assefa, Y., Hill, P. S., & Williams, O. D. (2018). Access to hepatitis C virus treatment: Lessons from implementation of strategies for increasing access to antiretroviral treatment. International Journal of Infectious Diseases. https://doi.org/10.1016/j.ijid.2018.03.004
68- Himmelfarb, S., & Murrell, S. A. (1984). The Prevalence and Correlates of Anxiety Symptoms in Older Adults. The Journal of Psychology, 116(2), 159–167. https://doi.org/10.1080/00223980.1984.9923632
69- Schneiderman, N., & Matthews, K. A. (2003). Understanding the association between socioeconomic status and physical health: Do negative emotions play a role? Psychological Bulletin, 129(1), 10–51. https://doi.org/10.1037/0033-2909.129.1.10
70- Boerekamps, A., Newsum, A. M., Smit, C., Arends, J. E., Richter, C., Reiss, P., Rijnders, B. J. A., Brinkman, K., & Van Der Valk, M. (2018). High Treatment Uptake in Human Immunodeficiency Virus/Hepatitis C Virus–Coinfected Patients After Unrestricted Access to Direct-Acting Antivirals in the Netherlands. Clinical Infectious Diseases, 66(9), 1352–1359. https://doi.org/10.1093/cid/cix1004
71- World Health Organization. (2017). Global Hepatitis Report, 2017. https://apps.who.int/iris/bitstream/handle/10665/255016/9789241565455-eng.pdf;jsessionid=7AF69FA9CAC822DCFBFB27AD46F1E5D2?sequence=1
72- Assefa, Y., Hill, P. S., Ulikpan, A., & Williams, O. D. (2017). Access to medicines and hepatitis C in Africa: can tiered pricing and voluntary licencing assure universal access, health equity and fairness? Globalization and Health, 13(1). https://doi.org/10.1186/s12992-017-0297-6
73- Goetter, E. M., Frumkin, M. R., Palitz, S. A., Swee, M. B., Baker, A. L., Bui, E., & Simon, N. M. (2020). Barriers to mental health treatment among individuals with social anxiety disorder and generalized anxiety disorder. Psychological Services, 17(1), 5–12. https://doi.org/10.1037/ser0000254
74- Stringaris, A. (2017). What is depression?. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 58(12), 1287-1289. https://doi.org/10.1111/jcpp.12844
75- Majeed, S. (2009). Prevalence OF depression among hepatitis C patients. Khyber Medical University Journal, 1(2), 42-45. https://www.kmuj.kmu.edu.pk/article/view/4069.
76- Stewart, B., Mikocka-Walus, A., Morgan, J., Colman, A., Phelps, M., Harley, H., & Andrews, J. (2012). Anxiety and depression in Australian chronic hepatitis C outpatients: prevalence and predictors. Australasian Psychiatry, 20(6), 496-500. doi: 10.1177/1039856212460597
77- Zdilar, D., Franco-Bronson, K., Buchler, N., Locala, J. A., & Younossi, Z. M. (2000). Hepatitis C, interferon alfa, and depression. Hepatology, 31(6), 1207-1211. doi:10.1053/jhep.2000.7880
78- Manos, M. M., Ho, C. K., Murphy, R. C., & Shvachko, V. A. (2013). Physical, social, and psychological consequences of treatment for hepatitis C: a community-based evaluation of patient-reported outcomes. The Patient-Patient-Centered Outcomes Research, 6, 23-34. https://doi.org/10.1007/s40271-013-0005-4
79- Brown, T. A., Campbell, L. A., Lehman, C. L., Grisham, J. R., & Mancill, R. B. (2001). Current and lifetime comorbidity of the DSM-IV anxiety and mood disorders in a large clinical sample. Journal of abnormal psychology, 110(4), 585. https://doi.org/10.1037/0021-843X.110.4.585
80- Canu, E., Kostić, M., Agosta, F., Munjiza, A., Ferraro, P. M., Pesic, D., & Filippi, M. (2015). Brain structural abnormalities in patients with major depression with or without generalized anxiety disorder comorbidity. Journal of neurology, 262, 1255-1265. https://doi-org.tilburguniversity.idm.oclc.org/10.1007/s00415-015-7701-z
81- Kendler, K. S., Gardner, C. O., & Prescott, C. A. (2002). Toward a comprehensive developmental model for major depression in women. American Journal of Psychiatry, 159(7), 1133-1145. https://doi-org.tilburguniversity.idm.oclc.org/10.1176/appi.ajp.159.7.1133
82- Galyamina, A. G., Kovalenko, I. L., Smagin, D. A., & Kudryavtseva, N. N. (2017). Interaction of depression and anxiety in the development of mixed anxiety/depression disorder. Experimental studies of the mechanisms of comorbidity. Neuroscience and behavioral physiology, 47, 699-713. https://doi.org/10.1007/s11055-017-0458-3
83- Dunlop, B. W., & Davis, P. G. (2008). Combination treatment with benzodiazepines and SSRIs for comorbid anxiety and depression: a review. Prim Care Companion J Clin Psychiatry, 10(3), 222-228. doi:10.4088/pcc.v10n0307
84- Loftis, J. M., Matthews, A. M., & Hauser, P. (2006). Psychiatric and substance use disorders in individuals with hepatitis C: epidemiology and management. Drugs, 66, 155-174. https://doi.org/10.2165/00003495-200666020-00003
85- Fialho, R., Pereira, F., Pedroso de Lima, M., Velosa, J., & Nunes, B. (2012). Anxiety and depression in hepatitis C patients: relationship with interferon alpha therapy. Journal of clinical gastroenterology, 46(10), 888-893.
86- Lotrich, F. E., Rabinovitz, M., Gironda, P., & Pollock, B. G. (2007). Depression following pegylated interferon-alpha: characteristics and vulnerability. Journal of psychosomatic research, 63(2), 131-135. https://doi.org/10.1016/j.jpsychores.2007.05.013
87- Bies, R. R., Nisijima, K., & Rundell, J. R. (2016). Pharmacokinetic drug interactions with the use of antidepressants in the treatment of depression and anxiety. Pharmacy and Therapeutics, 41(11), 682-690.
88- Tanaka, E., & Hisawa, S. (1999). Clinically significant pharmacokinetic drug interactions with psychoactive drugs: antidepressants and antipsychotics and the cytochrome P450 system. Journal of clinical pharmacy and therapeutics, 24(1), 7-16. https://doi-org.tilburguniversity.idm.oclc.org/10.1046/j.1365-2710.1999.00200.x
89- Roohafza, H., Afshar, H., Keshteli, A. H., Mohammadi, N., Feizi, A., Taslimi, M., & Adibi, P. (2014). What’s the role of perceived social support and coping styles in depression and anxiety? Journal of Research in Medical Sciences, 19(10), 944–949.
90- Tremolada, M., Bonichini, S., & Taverna, L. (2016). Coping Strategies and Perceived Support in Adolescents and Young Adults: Predictive Model of Self-Reported Cognitive and Mood Problems. Psychology, 07(14), 1858–1871. https://doi.org/10.4236/psych.2016.714171
91- Blasiole, J. A., Shinkunas, L. A., LaBrecque, D. R., Arnold, R. M., & Zickmund, S. (2006). Mental and physical symptoms associated with lower social support for patients with hepatitis C. World Journal of Gastroenterology, 12(29), 4665. https://doi.org/10.3748/wjg.v12.i27.4665
92- Jia, H., Uphold, C. R., Wu, S. S., Reid, K. J., Findley, K., & Duncan, P. W. (2004). Health-Related Quality of Life Among Men with HIV Infection: Effects of Social Support, Coping, and Depression. Aids Patient Care and Stds, 18(10), 594–603. https://doi.org/10.1089/apc.2004.18.594
93- Lu, L., Shen, H., Tan, L., Huang, Q., Chen, Q., Liang, M., He, L., & Zhou, Y. (2023). Prevalence and factors associated with anxiety and depression among community-dwelling older adults in Hunan, China: a cross-sectional study. BMC Psychiatry, 23(1). https://doi.org/10.1186/s12888-023-04583-5
94- Janda, M., & Mergenhagen, K. A. (2017). The Effect of Psychosocial Factors on Success Rates of Hepatitis C Treatment. Psychosomatics, 58(6), 624–632. https://doi.org/10.1016/j.psym.2017.07.003
95- Cormier, M. (2005). The Role of Hepatitis C Support Groups. Gastroenterology Nursing, 28, S4–S9. https://doi.org/10.1097/00001610-200505001-00002
96- Stewart, B. J., Mikocka-Walus, A., Morgan, J. E., Colman, A., Phelps, M., Harley, H., & Andrews, J. M. (2012). Anxiety and depression in Australian chronic hepatitis C outpatients: prevalence and predictors. Australasian Psychiatry. https://doi.org/10.1177/1039856212460597