Welkom op deze WIKI-pagina over cocaïnegebruik en psychose. Deze pagina is gemaakt door studenten van de master Medische Psychologie aan Tilburg University voor de cursus: 'Psychofarmacologie'. Het doel van deze pagina is om inzicht te geven in cocaïneverslaving en de relatie tot psychose. Deze WIKI-pagina is bedoeld als naslagwerk voor artsen en hulpverleners van cocaïneverslaafden, patiënten met een cocaïneverslaving en alle mensen die zich interesseren in dit onderwerp. Mocht u zelf hulp zoeken bij uw verslaving of specifieke vragen hebben, raden wij u aan contact op te nemen met een arts of deskundige.
Note: Naar aanleiding van deze WIKI kunnen geen definitieve conclusies worden getrokken.
Nederland is een enorme drugshaven voor cocaïne en andere soorten drugs. De populariteit van cocaïne neemt toe en het wordt tegenwoordig gezien als ware 'partydrug'. Het is een stimulerend middel dat voornamelijk gebruikt wordt onder 18 tot 35 jarigen. Het gebruik hiervan kan echter leiden tot een verslaving en ernstige gezondheidsproblemen, waaronder psychiatrische aandoeningen. Eén van deze aandoeningen is een psychose. Hierbij verdwijnt de scheiding tussen de realiteit en verbeelding.
In het eerste deel van deze WIKI gaan we in op cocaïnegebruik en cocaïneverslaving. Wat is cocaïne en hoe wordt het toegediend? Wat voor werking heeft cocaïne op het brein? We bekijken de prevalentie, incidentie en de prognose. Verder nemen we een dieper kijkje op de medicatie die gebruikt kan worden om een cocaïneverslaving tegen te gaan. In het tweede deel gaan we verder in op de interactie tussen een cocaïneverslaving en psychose. We bekijken hoe vaak cocaïneverslaving voorkomt bij een psychose en wat de prognose is. Verder geven we informatie over de medicamenteuze behandelingsopties bij een psychose. In het derde deel verdiepen we ons in de unieke combinatie van de cocaïneverslaving en de psychose. Welke genen spelen een rol bij beide aandoeningen? En wat betekent dit voor de behandeling?
Geschreven door: Julia Clemens, Melissa Grice en Kiki Weijman
Terug naar startpagina psychofarmacologie
Inhoudsopgave
Cocaïne is een stof die wordt verkregen vanuit de coca-plant en heeft een psychoactief effect. De drug werkt stimulerend en is verslavend [1].
De coca-plant werd al duizenden jaren in Zuid-Amerika gebruikt voor medicinale doeleinden en rituele ceremonies. Echter werd cocaïne als drug pas in 1860 gepatenteerd door de Duitse farmaceutisch fabrikant Merck. Vanaf 1880 werd cocaïne veelvuldig recreatief gebruikt in Europa en Noord-Amerika. Tussen 1900 en 1910 werd het gebruik van de drug in veel landen verboden vanwege de negatieve gezondheidsrisico’s en het risico op verslaving [1].
In Nederland was cocaïne aan het begin van de 20e eeuw verkrijgbaar als medicijn. Het werd voorgeschreven tegen vermoeidheid en gebruikt bij tandheelkundige ingrepen. De drug werd in 1913 verboden toen de opiumwet van kracht ging. In de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw werd de drug opnieuw populair, voornamelijk in het uitgaansleven [2, 3, 4].
De korte en lange termijn effecten van cocaïnegebruik zijn samengevat in Tabel 1 [1, 5]. Het is belangrijk om op te merken dat de effecten van cocaïne sterk afhankelijk zijn van de hoeveelheid, de frequentie en de manier van gebruik [6].
Cocaïne kan op verschillende manieren worden gebruikt. Over het algemeen wordt cocaïne verkocht in poedervorm. In dit geval wordt de drug gesnoven. Tijdens het opsnuiven in de neusgaten wordt de drug geabsorbeerd door het slijmvlies. Op deze manier komt het snel in de bloedbaan terecht en bereikt het binnen enkele minuten de hersenen. Snuiven is de meest voorkomende manier van cocaïnegebruik [1].
De drug kan tevens worden geïnjecteerd. In dit geval wordt het opgelost in water waarna het in de bloedbaan wordt gespoten. Het effect is zeer snel en intens. Echter zijn er veel risico’s aan deze methode verbonden, zoals infecties en beschadiging van de aders [1].
De naam ‘crack’ is verbonden aan de vorm van cocaïne die gerookt kan worden. Door het oplossen van cocaïnehydrochloride in een oplosmiddel en het te mengen met natriumbicarbonaat of ammoniak ontstaat er een substantie die vervolgens verwarmd en gerookt kan worden. Het roken heeft een snel en intens effect. Echter zijn de risico’s op verslaving en problemen met de gezondheid hoog [1].
Als laatste kan de drug oraal (via de mond) geconsumeerd worden. Dit gebeurt door het poeder in te slikken of op te lossen in water en vervolgens te drinken. Wanneer de drug oraal wordt ingenomen is de euforische werking vele malen kleiner dan wanneer de drug wordt gesnoven, geïnjecteerd of gerookt. Dit komt doordat de drug moeite heeft om via het spijsverteringssysteem (gastro-intestinaal) in het bloed te komen. Daarnaast is er een risico op gastro-intestinale bijwerkingen [7, 8].
Verslaving is een complexe aandoening die zowel psychologische als fysiologische (lichamelijke) componenten heeft. Op fysiologisch niveau kan verslaving optreden als gevolg van veranderingen in de beloningssystemen van de hersenen (figuur 1 & 2). Wanneer een persoon drugs gebruikt of gokt, kan dit leiden tot een verhoogde afgifte van de neurotransmitter dopamine in de nucleus accumbens, De nucleus accumbens is het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor de beloningsrespons. Deze verhoogde afgifte een sterk gevoel van plezier kan veroorzaken. Na verloop van tijd kan het gebruik van de drug of het gokken leiden tot veranderingen in de structuur en functie van het beloningssysteem, waardoor een persoon afhankelijk wordt van de drug of het gokken om plezier en beloning te ervaren [9].
Op psychologisch niveau kan verslaving optreden als gevolg van stress, angst, depressie of andere emotionele problemen. Een persoon kan drugs of bepaald gedrag gebruiken als een manier om deze problemen te verminderen of te vermijden. Na verloop van tijd kan dit gedrag een gewoonte worden die moeilijk te doorbreken is [10].
Figuur 1 Verschillende banen in de hersenen van het beloningssysteem
Figuur 2: Werking van het beloningssysteem in (niet) verslaafde hersenen
Cocaïne beïnvloedt het centrale zenuwstelsel. Cocaïne heeft effect op verschillende chemische stofjes die signalen overdragen in de hersenen, ook wel neurotransmitters genoemd. Cocaïne beïnvloedt voornamelijk de neurotransmitters dopamine, noradrenaline en serotonine (zie kennisbox 5). Dit doet cocaïne door het blokkeren van de transporters. Transporters zorgen ervoor dat de neurotransmitters opnieuw opgenomen worden. Door deze te blokkeren zijn de neurotransmitters langer beschikbaar om acties uit te voeren [11].
De concentratie serotonine in de hersenen wordt verhoogd door het gebruik van cocaïne. Dit zorgt voor een gevoel van welzijn en verhoogde energie bij de gebruiker. Ook wordt de noradrenaline activiteit verhoogd wat de verhoogde hartslag, bloeddruk en ademhaling verklaart. Daarnaast verhoogt cocaïne de concentratie dopamine in de hersenen. Hierdoor ontstaat het gevoel van euforie en verhoogde energie. De verhoogde dopamine activiteit verklaart tevens het verslavende effect van cocaïne. Herhaaldelijk gebruik van cocaïne zorgt voor sensitisatie (hogere gevoeligheid) van de dopamine-receptoren. Daarmee wordt de vrijgekomen dopamine vergroot op drugsgerelateerde signalen. Dit draagt bij aan de hunkering naar de drug en eventuele terugvallen [12-14].
Kennisbox 1
Wat is het centrale zenuwstelsel?
Het centrale zenuwstelsel (CZS) is het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Het is het belangrijkste controlecentrum van het lichaam en speelt een cruciale rol bij het reguleren van de meeste lichaamsfuncties, waaronder beweging, gevoel, emoties, leren, geheugen, spraak, ademhaling en hartslag [15].
Cocaïneverslaving is een chronische (aanhoudende) stoornis waarin veel terugvallen worden gezien. De stoornis wordt gekarakteriseerd door dwangmatig drugszoekend gedrag ondanks de negatieve consequenties. Deze stoornis ontstaat door een complexe samenwerking tussen genetische, omgevings- en neurobiologische factoren [16].
Daarnaast kan het chronisch gebruik van cocaïne leiden tot veranderingen in de structuur en het functioneren van de hersenen. Deze veranderingen vinden voornamelijk plaats in de prefrontale cortex, de amygdala en de hippocampus (zie kennisbox 2). Dit leidt tot de cognitieve en emotionele tekorten die worden geassocieerd met de verslaving [17].
Kennisbox 2
Uit welke delen bestaan de hersenen?
Indien u alvorens meer achtergrond informatie wenst te hebben over de anatomie van de hersenen, raden wij u aan bijgevoegde video te bekijken.
bron: Opbouw hersenen, Cyperpoli. https://www.youtube.com/watch?v=hVyVHuQMXz8
Veel patiënten die lijden aan een cocaïneverslaving zijn tevens verslaafd aan andere middelen. Dit wordt een comorbide verslaving genoemd. Veel van de mensen verslaafd aan cocaïne binnen zijn tevens verslaafd waren aan alcohol. Meer dan de helft van deze groep is verslaafd aan nicotine. Daarnaast was zijn deze mensen verslaafd aan opiaten en verslaafd aan cannabis. Ook worden er veel comorbide amfetamine en cafeïne verslavingen gezien [18].
Het voorkomen van comorbide alcoholverslaving is te verklaren door het vergelijkbare effect op het beloningssysteem in de hersenen van beide middelen. Hierdoor kan het drinken van alcohol de bijwerkingen verminderen van cocaïnegebruik, zoals paranoia en angst. Hetzelfde geldt voor amfetamine en cafeïne gebruik [18,19].
De meest recente cijfers van het Trimbos Instituut laten zien dat ongeveer 2% van de Nederlanders cocaïne had gebruikt in het voorafgaande jaar. Vooral onder uitgaande jongeren, tussen de 18 en 35 jaar, is het een populaire drug. Een kwart, 26,2%, gaf aan cocaïne te hebben gebruikt in het voorafgaande jaar [20].
De meest recente cijfers omtrent problematische verslaving stammen uit 2015. In 2023 worden deze cijfers met terugwerkende kracht geactualiseerd. Op basis van het aantal mensen in behandeling voor hun cocaïneverslaving werd een schatting gemaakt van het aantal verslaafden in Nederland. Het aantal verslaafden dat crack gebruikt werd geschat op basis van het aantal problematische opiaatgebruikers. Ongeveer 80% hiervan wordt geschat op problematisch crackgebruik. Dit komt neer op ongeveer 11.200 gebruikers. Hiervan worden 3.429 mensen behandeld voor hun verslaving. Het aantal gebruikers van snuif cocaïne wordt hoger geschat. Het aantal problematische gebruikers wordt geschat door te kijken hoeveel mensen er onder behandeling zijn. Op basis van andere verslavende middelen kan worden gezien dat tussen de 5% en 14% van de verslaafde gebruikers hulp zoekt. In 2014 werden 3.760 gebruikers van snuif cocaïne behandeld voor hun verslaving. Wanneer we dan stellen dat dit 14% van de totale groep gebruikers betreft, kunnen we stellen dat ongeveer 26.857 mensen in Nederland problematisch cocaïne gebruiken [21].
Cocaïnegebruik komt meer voor onder mannen (7,6%) dan onder vrouwen (3,3%). Het percentage gebruikers bleef stabiel tussen 2015 en 2019. In bepaalde regio’s, zoals rond Amsterdam, neemt de drug toe in populariteit. Tevens is er toename in beschikbaarheid van de drug te zien op de Europese drugsmarkt. Hierom is het van belang om alert te zijn op een toename van het gebruik [22, 23].
De prognose van de verslaving is afhankelijk van veel verschillende factoren. Hierbij zijn de ernst van de verslaving, het niveau van de sociale ondersteuning en het vermogen van de persoon om te stoppen met het gebruik van cocaïne van belang. Ondanks dat er geen harde cijfers bestaan wat betreft de prognose in Nederland, is er veel onderzoek verricht naar het afkicken van een cocaïneverslaving. Een groot deel van de cocaine verslaafden vallen binnen een jaar na hun eerste behandeling terug in het gebruik van cocaïne [24].
Ook Crits-Christoph en collega's keken naar het effect van behandeling op de prognose van cocaïne verslaving. Zes maanden na behandeling was 53% van de deelnemers nog steeds sober van cocaïne. Daarnaast gebruikte 28% nog steeds regelmatig cocaïne en 19% gebruikte sporadisch [25].
De behandeling van cocaïneverslaving kan bestaan uit medicamenteuze en niet-medicamenteuze therapieën. Ook bestaan er verschillende programma’s, cursussen en methodes om verslavingen te behandelen. Je kunt ambulant geholpen worden, wat betekent dat je therapieën volgt vanuit je eigen leefomgeving, met je leefgewoontes aan de slag gaat onder professionele begeleiding en via telefoon of internet, maar ook op locatie fysiek gesprekken voeren met een psycholoog is mogelijk [26].
Er is veel onderzoek verricht naar de farmacologische behandeling van een stoornis in het gebruik van cocaïne. Echter komt hier geen overtuigende evidentie naar voren. Om deze reden wordt aanbevolen om terughoudend te zijn bij het voorschrijven van medicatie [27].
Wanneer blijkt dat psychologische behandeling onvoldoende effect heeft, kan er farmacologische behandeling overwogen worden. Hierbij ligt de voorkeur bij dopamine-agonisten. De GGZ-standaarden noemen vertraagde afgifte dexamfetamine (D-AMP) en vertraagde afgifte mixed amphetamine salts (MAS). Ook kan bupropion en modafinil overwogen worden. Bij al deze vormen van farmacologische interventie is een goede therapietrouw essentieel. Artsen dienen vooraf te vermelden dat de medicatie in dit geval ‘off-label’ (medicatie niet geregistreerd voor desbetreffende klachten) wordt voorgeschreven. De patiënt dient tevens schriftelijke toestemming te geven. Daarnaast is het van belang gedurende de behandeling de voortgang en eventuele bijwerkingen goed te monitoren [27].
Volgens het Handbook for Psychiatric Drug Therapy 6e editie (19) worden Disulfiram, Modafinil en Topiramate ingezet bij de behandeling van cocaïneverslaving. In tabel 2 is een overzicht te zien van de werking en bijwerkingen van alle genoemde medicijnen [28-41].
Kennisbox 3
Wat is een antagonist?
In de farmacologie verwijst een antagonist naar een stof die de werking van een andere stof (zoals een neurotransmitter of hormoon) kan blokkeren of verminderen. Dit gebeurt meestal doordat de antagonist zich bindt aan dezelfde receptor als de andere stof, maar geen biologische activiteit veroorzaakt, waardoor de werking van de andere stof wordt verhinderd [42].
De behandeling van cocaïnegebruik richt zich in eerste instantie op het behandelen van het verslavingsgedrag. Hierbij hebben psychologische interventies de voorkeur, zoals cognitieve gedragstherapie (CGT). Deze benadering richt zich op het identificeren van de gedachten en gedragspatronen die bijdragen aan het gebruik van cocaïne en het aanleren van nieuwe vaardigheden om deze te veranderen. Het kan ook helpen bij het aanpakken van onderliggende problemen zoals angst, depressie of traumatische ervaringen [43].
Ook motiverende gespreksvoering is een effectieve psychologische interventie. MGV is een gesprekstechniek die gericht is op het versterken van de motivatie om te veranderen. Het kan helpen bij het verkennen van ambivalentie ten opzichte van verandering en het vergroten van het vertrouwen in het vermogen om te veranderen [44].
Daarnaast is Contigency management een goede methode waarbij patiënten beloningen ontvangen voor onthouding van bijvoorbeeld het gebruik van cocaïne. Ook ontvangen zij beloningen voor het behalen van specifieke doelen in hun herstelproces [45].
Ten slotte kan yoga, mindfulness en meditatie in sommige gevallen helpen om de symptomen van cocaïneverslaving te verminderen [46]. In alle gevallen is het belangrijk om sociale ondersteuning te verbeteren. Het betrekken van familie, vrienden en andere sociale netwerken kan een belangrijke rol spelen gedurende het herstelproces. Zo kan het sociale netwerk onthouding stimuleren en terugval voorkomen [47].
Een psychose is een ernstige mentale aandoening die invloed heeft op iemands denken, emoties en percepties. Psychoses kunnen voorkomen bij verschillende mentale stoornissen zoals schizofrenie, bipolaire stoornis, depressie en drugsmisbruik. Het is een relatief veelvoorkomende aandoening met een prevalentie van ongeveer 3 op de 1000 mensen wereldwijd [48].
Tot op heden is de oorzaak van een psychose niet volledig begrepen, maar zowel genetische, omgevings- en neurochemische processen lijken een rol te spelen. Recente studies suggereren bijvoorbeeld dat er veranderingen zijn in de hersenstructuur en -functie bij mensen met psychose [49].
De behandeling van een psychose bestaat uit een combinatie van behandelmethoden, waaronder het gebruik van medicatie en de inzet van psychotherapie. Antipsychotica zijn vaak de eerste keuze voor medicamenteuze behandeling. Hoewel ze niet genezen, kunnen ze de symptomen en het risico op terugval verminderen. Cognitieve gedragstherapie kan worden gebruikt om mensen te helpen omgaan met de symptomen en om de negatieve gevolgen van de aandoening te verminderen. Familieondersteuning, zoals psycho-educatie en familie-interventies, kan ook nuttig zijn om te helpen bij het verminderen van stress en het verbeteren van communicatie [50, 51].
Vroegtijdige detectie en behandeling zijn van cruciaal belang bij de behandeling van psychose. Het kan leiden tot een betere prognose en minder complicaties op lange termijn. Het is belangrijk om op te merken dat mensen met psychose ook een verhoogd risico hebben op suïcide en gewelddadig gedrag, dus het is belangrijk om snel en effectief te handelen [52].
Positieve symptomen van een psychose zijn symptomen die de persoon ervaart, die niet aanwezig zijn bij mensen zonder psychose. Deze symptomen worden "positief" genoemd, omdat ze extra functies aan de mentale toestand van de persoon toevoegen. Dit is in tegenstelling tot negatieve symptomen die bepaalde functies wegnemen [48].
Psychose wordt gekenmerkt door een breed scala aan positieve symptomen, waaronder hallucinaties, waanideeën (ofwel delusies) of gedesorganiseerd gedrag (zoals bijvoorbeeld agressie). Hallucinaties zijn perceptuele ervaringen die niet gebaseerd zijn op de werkelijkheid en kunnen optreden via alle zintuigen, zoals het horen van stemmen of zien van beelden die er niet zijn. Waanideeën zijn overtuigingen die overeenkomen met de realiteit, zoals de overtuiging dat iemand wordt achtervolgd of gecontroleerd. Deze symptomen kunnen de kwaliteit van leven van de persoon met psychose aanzienlijk verminderen en hebben mogelijk een negatieve invloed op hun functioneren in het dagelijks leven [48].
Negatieve symptomen van een psychose zijn symptomen die afwezig zijn bij mensen met een gezonde geestelijke gezondheid, maar wel aanwezig zijn bij mensen met een psychose. Deze symptomen worden "negatief" genoemd, omdat ze bepaalde functies verminderen of afwezig maken, in tegenstelling tot positieve symptomen die extra functies toevoegen [48].
Desorganisatie van spraak en gedrag, gebrek aan emoties en verminderd functioneren in het dagelijks leven zijn voorbeelden van negatieve symptomen. Andere symptomen zijn moeite met concentreren, geheugenproblemen en onvermogen om de realiteit te onderscheiden van fantasieën of hallucinaties. Deze symptomen kunnen het dagelijks functioneren ernstig beïnvloeden en het vermogen om werk te doen, relaties te onderhouden en dagelijkse activiteiten uit te voeren verminderen [48].
Eén van de meest ernstige psychische complicaties geassocieerd met een cocaïneverslaving is het ontwikkelen van een psychose. Cocaïne geïnduceerde paranoia (CIP) wordt wereldwijd beschreven als een serieus neveneffect van extensief cocaïnegebruik [53].
Symptomen van een psychose bij cocaïne verslaving kunnen lijken op de positieve symptomen die mensen met schizofrenie ervaren. Sommige van deze symptomen, zoals visuele en tactiele hallucinaties lijken vaker voor te komen bij mensen met CIP in vergelijking met mensen met de diagnose schizofrenie. De ernst en duur van de symptomen kunnen toenemen met aanhoudend cocaïnegebruik en kan weken tot maanden duren. Mede hierdoor spreekt men over de ontwikkeling van een cocaïne geïnduceerde psychotische stoornis (CIPD) in de DSM [54].
Eén van de belangrijkste mechanismen die te maken heeft met de ontwikkeling van psychotische symptomen heeft te maken met belangrijke groepen neurotransmitters in het brein. Een belangrijke neurotransmitter die betrokken is bij de ontwikkeling van CIP is bijvoorbeeld dopamine. Cocaïne leidt tot een toename van dopamine in het brein, wat leidt tot hyperactiviteit van het mesolimbische systeem (hyperdopaminergie), wat bijdraagt aan de ontwikkeling van positieve symptomen bij psychose [55].
Daarnaast speelt de neurotransmitter glutamaat een grote rol. Glutamaat is de belangrijkste stimulerende neurotransmitter van het brein en is betrokken bij een hoop cognitieve en gedragsmatige processen. Evenals bij dopamine is er een teveel aan glutamaat in het brein aanwezig, wat psychotische symptomen kan veroorzaken [55].
Kennisbox 4
Wat is het mesolimbisch systeem?
Het mesolimbisch systeem speelt een belangrijke rol bij de motivatie voor beloning en plezier, zoals bijvoorbeeld bij het gebruik van drugs of bij het winnen van een prijs. Een overactief mesolimbisch systeem kan bijvoorbeeld leiden tot verslaving, terwijl een verminderde activiteit kan leiden tot anhedonie (een verminderd vermogen om plezier te ervaren) en depressie [56].
Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen cocaïneverslaving en psychose. Psychose is een bekend risico bij het gebruik van cocaïne en kan optreden tijdens het gebruik of bij het stoppen van het gebruik ervan. Er zijn verschillende studies die hebben aangetoond dat er een verhoogd risico is op psychose bij cocaïnegebruik. Een studie uit 2013 toonde aan dat een eerste psychose bij het gebruik van cocaïne de kans op een heropname in het ziekenhuis verhoogde in vergelijking met mensen zonder cocaïnegebruik [57].
Een cross-sectioneel onderzoek met 767 vond daarnaast dat cocaïnegebruik geassocieerd was met een verhoogd risico op psychose, waarbij het risico hoger was bij mensen die frequent een hogere dosis cocaïne gebruikten. Zo vonden zij een gemiddelde prevalentie van psychose gerelateerde klachten van 55% onder cocaïnegebruikers [58].
Een andere systematische review en meta-analyse, gepubliceerd in Schizophrenia Bulletin, vond vergelijkbare resultaten en concludeerde dat cocaïnegebruik geassocieerd is met een verhoogd risico op psychose [59]. Morgan en collega’s zullen het hiermee eens zijn, aangezien zij ook vonden dat het risico op het ontwikkelen van een psychose bij cocaïnegebruikers hoger was dan bij niet-gebruikers [60] Een andere studie uit 2014 vond dat bijna een derde van de patiënten met een psychose ook cocaïne gebruikte [61]. Weer een andere studie onder patiënten met cocaïneverslaving, vond dat ongeveer 23% van hen een geschiedenis met psychose had [62]. De levenslange prevalentie van CIPS (cocaïne-geïnduceerde psychotische symptomen) bij Franse cocaïneverslaafden was naar verluidt 86,5% en uit een onderzoek onder cocaïneafhankelijke proefpersonen bleek dat 84,2% van de patiënten ten minste één CIPS vertoonde [63, 64].
In het algemeen lijkt het erop dat de incidentie van psychose hoger is bij mensen die regelmatig cocaïne gebruiken, vergeleken met de algemene bevolking.
Hoewel de ontwikkeling van paranoïde symptomen dus vrij gebruikelijk is bij cocaïneverslaving, ervaren niet alle gebruikers dergelijke symptomen, zelfs niet bij langdurige en zware blootstelling [53]. Brady en collega´s vonden namelijk geen verschil tussen de mate van psychose bij mensen die cocaïne levenslang gebruikten vergeleken met mensen die cocaïne slechts gedurende een maand gebruikten [66].
Gebaseerd op bovenstaande onderzoeken, kunnen we concluderen dat er wel degelijk een verband bestaat tussen het gebruik van cocaïne en psychose, maar dat de exacte prevalentie en incidentie afhankelijk zijn van vele factoren. De duur van de verslaving, de frequentie en de hoeveelheid van het gebruik van cocaïne en persoonlijke en omgevingsfactoren spelen hierbij een rol [65].
Het is dus belangrijk om te vermelden dat deze onderzoeken cijfers publiceren die afhankelijk zijn van een specifieke populatie en methode die de studie heeft gehandhaafd. Er zijn dus geen eenduidige prevalentie- en incidentiecijfers voor psychose bij cocaïneverslaving.
Ook voor de prognose geldt: de prognose bij een psychose kan sterk variëren. Dit is afhankelijk van de oorzaak, de ernst van symptomen en de desbetreffende behandeling [67]. De prognose van psychose bij cocaïneverslaving is over het algemeen minder goed dan bij mensen met een psychose zonder cocaïneverslaving [68]. Volgens Van Buchy en collega’s is het bekend dat cocaïnegebruik de ernst en duur van psychotische symptomen kan verergeren en het herstel kan vertragen.
Een studie gepubliceerd in het Journal of Dual Diagnosis volgde bijvoorbeeld 109 patiënten met een psychose en cocaïneverslaving en vond dat de groep met cocaïneverslaving significant meer symptomen van psychoses had en een slechtere sociale en functionele uitkomst dan de groep zonder cocaïneverslaving [69]. Een andere studie uit 2019 vond dat mensen met een geschiedenis van kindertrauma en cocaïneverslaving een slechtere prognose hadden bij de behandeling van psychose [70]
Algemeen geldt: hoe sneller de behandeling begint, hoe beter de prognose. Vroegtijdige detectie en interventie kan symptoomvermindering verbeteren en leiden tot een beter functioneren op de lange termijn [71, 72]
Antipsychotische medicatie, sociale ondersteuning en psychotherapie kunnen onderdeel zijn van een behandeling van psychose. Vaak worden deze drie met elkaar gecombineerd. Bij ongeveer ⅔ van de patiënten kunnen symptomen, zoals delusies, hallucinaties en onsamenhangende spraak, binnen enkele weken verminderen door gebruik van antipsychotische medicijnen. Medicatie is echter niet altijd voldoende. Psychotherapie, denk aan psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie, kan de patiënt helpen om te gaan met de gevolgen van een psychose en om terugval te voorkomen [73].
Onderzoeken geven aan dat de prognose van een eerste episode van psychose relatief gunstig is. Tot 75% van de patiënten keert terug naar een normaal niveau van functioneren na de behandeling [67]. Helaas geldt dat niet voor ongeveer 20% van de patiënten. Zij zullen binnen vijf jaar na hun eerste episode een terugval ervaren [71].
Ten slotte is uit onderzoek gebleken dat patiënten met een psychose een betere prognose hebben als ze behandeld worden door een multidisciplinair team en bovendien steun ondervinden vanuit familie en vrienden [74]
De behandeling van psychose bij cocaïneverslaving is een complex proces dat een geïntegreerde aanpak vereist. Zoals eerder benoemd, bestaat de behandeling van een psychose bij cocaïneverslaving daarom vaak uit een combinatie van medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandeling. Het liefst wordt deze behandeling uitgevoerd door een multidisciplinair team [75].
Antipsychotica zijn de meest voorgeschreven medicijnen voor de behandeling van psychische klachten bij een psychose, zoals wanen, hallucinaties en gedachtenstoornissen. Het blokkeert het effect van dopamine, een neurotransmitter in de hersenen, waardoor de symptomen van een psychose verminderen [76].
Antipsychotica heeft niet altijd een effect op mensen in een cocaïne geïnduceerde psychose. Sommige studies suggereren zelfs dat medicatie de symptomen verergert van een cocaïne geïnduceerde psychose. Er moet dus altijd opgelet worden wanneer dit voorgeschreven wordt bij mensen met een cocaïneverslaving [77].
Er zijn verschillende soorten antipsychotica, zoals de klassieke en de atypische antipsychotica. Elk heeft zijn eigen werkingsmechanisme en bijwerkingenprofiel. De atypische antipsychotica hebben minder bijwerkingen dan de klassieke antipsychotica [48]. Voor de werking en bijwerkingen van verschillende typische en atypische antipsychotica, verwijzen wij u naar tabel 3 en 4. Het is belangrijk om te beseffen dat de bijwerkingen van antipsychotica kunnen variëren tussen individuen en dat sommige bijwerkingen ernstiger kunnen dan anderen.
Naast antipsychotica worden er soms benzodiazepines voorgeschreven om angst en spanning te verminderen. Daarnaast worden bij klachten van depressie bij de psychose antidepressiva voorgeschreven [55, 78-82].
Kennisbox 5
Wat is de functie van de neurotransmitters dopamine, norephinephrine, serotonine, GABA en glutamaat?
Dopamine is een neurotransmitter die betrokken is bij het beloningssysteem van de hersenen en is van essentieel belang voor het ervaren van plezier en motivatie. Het wordt ook geassocieerd met motorische functies, stemming en cognitieve functies zoals aandacht en leren. Een teveel of tekort aan dopamine kan bijvoorbeeld leiden tot verslaving, depressie of de ziekte van Parkinson [9].
Norephinephrine (noradrenaline) speelt een belangrijke rol bij de regulering van de stemming, alertheid, aandacht en de reactie op stress. Het wordt geproduceerd in de bijnieren en werkt samen met het sympathische zenuwstelsel om het lichaam voor te bereiden op 'fight or flight'-reacties in situaties van gevaar of stress. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot verhoogde hartslag en bloeddruk, versnelde ademhaling en verhoogde bloedstroom naar de spieren. In de hersenen heeft norepinephrine invloed op de aandacht en motivatie. Een tekort aan norepinephrine kan bijvoorbeeld leiden tot concentratieproblemen en verminderde alertheid, terwijl een teveel aan norepinephrine kan leiden tot angststoornissen en slaapproblemen [83]
Serotonine is een neurotransmitter die betrokken is bij de regulering van stemming, slaap, eetlust, seksueel gedrag en pijnperceptie. Het wordt ook geassocieerd met cognitieve functies zoals geheugen en leren. Een tekort aan serotonine kan bijvoorbeeld leiden tot depressie, angststoornissen of eetstoornissen [9].
GABA heeft een remmende werking op de zenuwactiviteit in de hersenen en werkt als een natuurlijke rustgever. Het is betrokken bij het reguleren van de slaap, angst en angstgerelateerde stoornissen, zoals paniekstoornis en posttraumatische stressstoornis. Het wordt ook geassocieerd met het verminderen van epileptische aanvallen en het verminderen van de symptomen van verslaving [84].
Glutamaat is een neurotransmitter in de hersenen. Als neurotransmitter speelt het een belangrijke rol in de overdracht van signalen tussen zenuwcellen en draagt het bij aan verschillende functies, zoals leren en geheugen, motorische functies, stemming en emoties. Het glutamaatsysteem is ook betrokken bij verschillende neurologische aandoeningen, zoals de ziekte van Alzheimer, Parkinson en epilepsie [85].
Voor de psychische klachten van een psychose wordt dus antipsychotica voorgeschreven. De behandeling van psychische klachten bestaat bij een psychose tevens uit farmacotherapie, maar dan in combinatie met psychotherapie. Een niet-medicamenteuze behandeling van psychose omvat verschillende interventies die gericht zijn op het verminderen van symptomen, het bevorderen van herstel en het verbeteren van de kwaliteit van leven van patiënten zonder dat er medicijnen worden gebruikt [48].
Psycho-educatie blijkt een positief effect te hebben. Dit is educatie en informatie over de ziekte en de symptomen, en hoe hiermee om te gaan. Dit kan de patiënt en zijn of haar familie helpen om beter te begrijpen wat er aan de hand is en hoe ze kunnen omgaan met symptomen [86].
Cognitieve gedragstherapie (CGT) valt ook onder de niet medicamenteuze behandeling van psychose. Dit is een vorm van therapie die zich richt op het veranderen van denkpatronen en gedragingen die bijdragen aan de symptomen van psychose. CGT kan patiënten helpen om hun symptomen beter te begrijpen en te leren hoe ze hiermee om kunnen gaan [87].
Daarnaast zijn sociale interventies belangrijk. Sociale vaardigheidstraining, ondersteunende therapie en gezinsinterventies kunnen patiënten helpen om sociale vaardigheden te ontwikkelen en hun sociale netwerk te versterken, wat kan bijdragen aan het herstelproces [88].
De beste behandeling voor cocaineverslaving en psychose is afhankelijk van de individuele behoeften van de patiënt. De behandeling zal voortdurend moeten worden aangepast op basis van de voortgang van de patiënt. Een geïntegreerde benadering van behandeling, waarbij medicatie wordt gecombineerd met psychotherapie en andere interventies zoals sociale ondersteuning, kan een effectieve manier zijn om deze aandoeningen aan te pakken [89].
Zoals hierboven duidelijk geschetst wordt zijn cocaïneverslaving en psychose twee ernstige aandoeningen die vaak gepaard gaan met elkaar. Het gebruik van cocaïne kan leiden tot psychotische symptomen, zoals hallucinaties, wanen en paranoia. Bovendien hebben studies aangetoond dat mensen met een voorgeschiedenis van cocaïneverslaving een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van psychose. Over de rol van genen en erfelijkheid in de relatie tussen cocaïneverslaving en psychose wordt steeds meer duidelijk. Deze interactie kan een belangrijke rol gaan spelen in de behandeling van beide aandoeningen, zowel apart als samen. Daarnaast wordt er steeds meer bekend over het afstemmen van medicinale interventies op basis van genetische opmaak. Dit zou tevens een belangrijke rol kunnen gaan spelen in de behandeling van cocaïneverslaving in combinatie met psychoses.
Genetica is de tak van de biologie die zich richt op de studie van genen, erfelijkheid en variatie. Genen zijn de basisstructuren van erfelijkheid en bevinden zich in de chromosomen van organismen. Ze bevatten de instructies voor de ontwikkeling en het functioneren van organismen, inclusief hun fysieke eigenschappen en gedrag [90]
Genetica omvat dus de studie van de manier waarop genen worden overgedragen van generatie op generatie, hoe genen tot expressie komen en hoe mutaties in genen kunnen leiden tot ziekte. De ontwikkeling van nieuwe technologieën, zoals DNA-sequencing en genbewerking, heeft ons begrip van genetica aanzienlijk vergroot en heeft geleid tot nieuwe ontdekkingen op het gebied van genetische ziekten en therapieën [91, 92].
De rol van genen bij cocaïneverslaving is al langere tijd onderwerp van onderzoek. Er zijn zowel genen gevonden die verband houden met een vergroot risico op verslaving als genen die een rol spelen bij de reactie van het lichaam op de drug. Genetische studies hebben aangetoond dat ongeveer 50% van de variatie in cocaïneverslaving kan worden toegeschreven aan genetische factoren [93]. De volgende genen worden geassocieerd met cocaïneverslaving: DRD2, DAT1, CRHR-1, COMT & OPRM1. Hieronder zal de relevantie van deze genen stuk voor stuk beschreven worden.
Eén van de meest bestudeerde genen is het DRD2-gen, dat codeert voor de dopamine D2-receptor. D2-receptoren spelen een belangrijke rol bij het beloningssysteem in de hersenen en het vermogen om te leren van beloning en straf. Het beloningssysteem wordt tevens geactiveerd door cocaïnegebruik. Er is aangetoond dat mensen met een functionele variant van het DRD2-gen dat geassocieerd is met een verminderde D2-receptorfunctie, een verhoogd risico hebben op cocaïneverslaving [93]. Dit wordt geassocieerd met zowel cocaïneverslaving als de regulatie van impulsiviteit. Op basis daarvan werd gesteld dat de functionele variant van het DRD2-gen de impulsiviteit kan moduleren bij cocaïneverslaving [94].
Het DAT1-gen codeert voor de dopamine transporter. Dit eiwit is verantwoordelijk voor de heropname van dopamine vanuit de synaptische spleet terug de cel in. Hierdoor helpt dit gen bij het reguleren van de dopamine niveaus in de hersenen. Het hebben van bepaalde varianten van het DAT1-gen kan van invloed zijn op verminderde reactie op behandeling voor cocaïneverslaving en de kwetsbaarheid voor cocaïneverslaving [95, 96]. Een recente studie verbindt de invloed van het DAT1-gen aan de rol van de dopamine D3-receptor [97]. Er werd gevonden dat expressie van het DAT1-gen gereguleerd wordt door de dopamine D3-receptor. Veranderingen in expressie van deze receptor beïnvloeden de geheugenvorming bij cocaïnegebruik. De interactie tussen DAT1 en de D3-receptor kan dus een belangrijke rol spelen bij verslavingsgerelateerde geheugenprocessen.
Er is ook enig bewijs voor een mogelijke rol van het CRHR-1 gen bij cocaïneverslaving. Dit gen codeert voor de corticotropin-releasing hormoonreceptor, welke is betrokken bij de stressrespons. Enkele recente studies toonden aan dat bepaalde varianten van het CRHR-1 gen geassocieerd worden met een verhoogd risico op cocaïneverslaving [98, 99]. Ook is er een studie uitgevoerd waarbij ratten met cocaïneverslaving een medicijn toegediend kregen dat de werking van CRHR-1 blokkeert [100]. Na toediening van dit medicijn werd een vermindering in de belonende effecten van cocaïne en een vermindering in de cravings naar cocaïne gevonden in de ratten. Dit duidt op een mogelijke therapeutische rol van het CRHR-1 medicatie bij de behandeling van cocaïneverslaving. Maar dient gerepliceerd te worden met mensen.
Ook voor de rol van het COMT-gen is enig bewijs. Het COMT-gen codeert voor het catechol-O-methyltransferase-enzym. Dit enzym is betrokken bij de afbraak van dopamine in de hersenen. Het zogenaamde “val”-variant van het COMT-gen hangt samen met impulsiviteit en het zoeken naar sensatie bij cocaïne-afhankelijke personen. Hieruit wordt geconcludeerd dat mensen met deze variant van het COMT-gen mogelijk vatbaarder zijn voor verslaving door hun neiging tot risicovol gedrag [101]. Twee andere studie tonen tevens het verband aan tussen het COMT-gen en cocaïneverslaving [102, 103]. Uit deze studies blijkt dat variatie in het COMT-gen gerelateerd is aan genetische gevoeligheid voor cocaïneverslaving. Een voorgeschiedenis met traumatische ervaringen zou dit effect versterken.
Het laatste gen dat van invloed is op cocaïneverslaving is het mu-opioïdreceptorgen (OPRM1). Dit gen is betrokken bij de regulatie van pijn, beloning en verslaving. OPRM1 wordt geassocieerd met een verhoogd risico op verslaving aan cocaïne en een verminderde respons op behandeling bij cocaïneverslaving [104,105]. A118G, een OPRM1-polymorfisme, is bestudeerd in relatie tot cocaïneverslaving in muizen. Dragers van de G-allel hebben een verhoogd risico op een cocaïneverslaving én een verminderde respons op behandeling [106]. Echter zijn er ook enkele studies die geen significant verband vinden tussen het OPRM1 polymorfisme en cocaïneverslaving [107].
Kennisbox 6
Wat is een polymorfisme?
Een polymorfisme is een variatie in het DNA die in een populatie voorkomt. Dit betekent dat er meer dan één versie (of allel) van hetzelfde gen bestaat in de populatie. Deze verschillende allelen kunnen leiden tot verschillen in de eigenschappen van individuen, zoals hun uiterlijk of gevoeligheid voor bepaalde ziekten. Een voorbeeld van een polymorfisme is het gen dat codeert voor oogkleur. Er zijn verschillende allelen van dit gen die kunnen leiden tot blauwe, groene, bruine of andere kleuren ogen [108].
In de tabel hieronder (5) staan de genen weergegeven die een effect tonen op een cocaïneverslaving [90-107].
In de recente literatuur is er meer aandacht voor de rol van epigenetica bij cocaïneverslaving. Epigenetica is een discipline binnen de genetica dat het effect bestudeert van erfelijke, omkeerbare veranderingen in de genexpressie die optreden zonder wijzigingen in de reeks van het DNA in de celkern [109]. De rol van stress is uitgebreid onderzocht in verband met epigenetische veranderingen die in verband staan tot cocaïneverslaving. Dit kan leiden tot veranderingen in de DNA-methylatiepatronen in hersengebieden die betrokken zijn bij de regulatie van het belonings- en stressresponssysteem[110]. Extreem stressvolle en traumatische ervaringen in de kindertijd zijn geassocieerd met verhoogde DNA-methylatie van genen die betrokken zijn bij het dopamine belonings- en stressresponssysteem, zoals OPRM1. Zoals we eerder gezien hebben wordt dit gen in dus ook verband gebracht met een vergrote kwetsbaarheid voor cocaïneverslaving [111].
Hiernaast zijn er ook verschillende leefstijlfactoren geassocieerd met veranderingen in de DNA patronen. Een tekort aan voedingsstoffen zoals foliumzuur en B12, maar ook slaaptekort en fysieke inactiviteit worden gelinkt aan epigenetische veranderingen die kunnen leiden tot een verhoogde kans op cocaïneverslaving [112-115].
Kennisbox 7
Wat is methylatie?
Methylatie is een proces waarbij een kleine chemische groep genaamd "methyl" aan het DNA-molecuul wordt toegevoegd. Dit kan de manier veranderen waarop het DNA wordt gelezen en kan zo invloed hebben op de manier waarop cellen functioneren. Methylatie is belangrijk voor veel verschillende biologische processen en veranderingen in de methylatiepatronen van DNA kunnen geassocieerd worden met verschillende ziekten en aandoeningen [116].
Onderzoek naar de genetische basis van psychose heeft aangetoond dat verschillende genen betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze aandoening. Echter is het van belang om op te merken dat er geen enkel gen op zichzelf verantwoordelijk is voor het veroorzaken van psychoses. De volgende genen worden in verband gebracht met psychose: DRD2, DISC1, COMT, NRG1 en DAOA. Hieronder zal de relevantie van deze genen stuk voor stuk beschreven worden.
Als eerste wordt het DRD2-gen gelinkt aan psychoses. Zoals eerder vermeld, codeert dit gen voor de dopamine D2-receptor. Deze receptor is betrokken bij het reguleren van de dopamine afgifte. Veranderingen in de functie van deze receptor worden gelinkt aan het ontwikkelen van psychoses en schizofrenie. Inmiddels zijn er verschillende polymorfismen in het DRD2-gen gevonden die in verband worden gebracht met een verhoogd risico op het ontwikkelen van psychoses (en schizofrenie) [117].
Eén van de meest bestudeerde polymorfismen van het DRD3-gen is het Taq1A-polymorfisme. Dit polymorfisme wordt veroorzaakt door een kleinschalige mutatie in het DRD3-gen. Mensen met de A1-allevariant van dit polymorfisme hebben verminderde expressie van DRD3-receptoren, waardoor ze een verhoogd risico hebben op psychose en schizofrenie. Een grootschalige meta-analyse toonde aan dat dit polymorfisme voornamelijk in Aziatische populaties gelinkt is aan psychose en schizofrenie [118].
Een veel bestudeerd polymorisme van het DRD2-gen is het C957T-polymorfisme. Dit wordt geassocieerd met veranderingen in de expressie van DRD2-receptoren. Dragers van het T-allelvariant van dit polymorfisme hebben een verhoogd risico op schizofrenie en psychose [119].
Ook het DISC1-gen wordt gekoppeld aan een verhoogd risico op psychose. Dit gen is betrokken bij de groei van zenuwcellen, neurale migratie en signaaltransductie in de hersenen. Expressie van het DISC1-gen in het bloed is verhoogd in patienten met een psychose, dit blijft bestaan voor en na behandeling met antipsychotica [120].
Daarnaast worden varianten van het DISC1-gen ook in verband gebracht met andere aspecten van psychoses, zoals cognitieve stoornissen en negatieve symptomen, zoals apathie of het verlies van motivatie Zo stelde een studie uit 2014 dat het DISC1-gen verband hield met cognitieve achteruitgang bij patiënten met een psychose [122].
In een andere studie werd gevonden dat er een verband is tussen het DISC1-gen en negatieve, positieve en depressieve symptomen bij patiënten met een psychose [121].
Eén van de belangrijkste genen die geassocieerd zijn met psychose is het COMT-gen, dat codeert voor het enzym catechol-O-methyltransferase (COMT). Dit enzym speelt een rol bij de afbraak van neurotransmitters, zoals dopamine, in de hersenen. Er worden significanten verbanden gevonden tussen varianten van het COMT-gen en psychose. Hierbij komt de Val158Met-polymorfisme variant naar voren. Deze variant wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op psychose [123, 124].
Ook wordt deze variant van het COMT-gen in verband gebracht met andere aspecten van de psychopathologie van psychose, zoals cognitieve stoornissen en negatieve symptomen. Een studie uit 2016 vond bijvoorbeeld een verband tussen COMT Val108/158Met en psychose [125].
Er dient in acht te worden genomen dat er tevens studies zijn die geen of geringe asociaties vinden tussen het COMT-gen en psychose [126].
Het NRG1-gen wordt tevens in verband gebracht met een verhoogd risico op schizofrenie en het ontwikkelen van andere psychotische stoornissen. Het NRG1-gen codeert voor het eiwit neureguline 1. Dit eiwit is betrokken bij de ontwikkeling en het onderhoud van het zenuwstelsel. Een specifieke variant van het NRG1-gen, de RS10503929 SNP, wordt geassocieerd met een verhoogd risico op schizofrenie. Dit verband werd zowel binnen Europese als Afro-Amerikaanse populaties gevonden [127].
Een studie uit 2017 vond dat het NRG1-gen de expressie van verschillende schizofrenie en psychose gerelateerde genen reguleert, waaronder het eerder beschreven DISC1-gen en DRD2-gen [128]. Tevens wordt dit gen gelinkt aan de cognitieve beperkingen die onderdeel zijn van de psychopathologie van psychoses [129].
Een onderzoek uit 2012 bij schizofreniepatiënten en gezonde controles vond dat NRG1 een rol kan spelen bij de functionele connectiviteit van hersennetwerken. Er werd voornamelijk een kleiner witte stof volume gezien. Deze bevindingen suggereren dat NRG1 de ontwikkeling van psychose kan beïnvloeden middels het beïnvloeden van de hersenfunctie [130].
Als laatste speelt het DAOA-gen een rol bij de pathofysiologie (het effect van een aandoening op het functioneren) van psychose. Dit gen codeert voor een eiwit dat betrokken is bij het reguleren van de activiteit van D-aminozuur oxidase (DAO). DAO is een enzym dat D-serine afbreekt. D-serine is belangrijk voor de glutamaterge neurotransmissie die betrokken zijn bij de pathofysiologie van psychose. Een bepaalde variantie van het DAOA gen (rs1341402) wordt geassocieerd met een verhoogd risico op psychose. Deze associatie werd gemodereerd door stressfactoren. Dit suggereert dat de interactie tussen genen en omgeving een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van psychose [131].
Een andere studie stelde dat een verstoord evenwicht in neurotransmissie door veranderingen in de regulatie van DAO en D-serine een rol zou kunnen spelen bij de ontwikkeling van psychose. Deze suggestie werd gedaan op basis van een significant gevonden verband tussen het DAOA-gen en psychose, gemedieerd door de niveaus van D-serine [132].
Ondanks de interessante bevindingen over de genetische invloed op het ontwikkelen van psychoses, dient vermeld te worden dat er ook veel studies zijn die niet significante effecten vinden. Vervolgonderzoek in de komende jaren zal de rol van genetica en de relatie tot psychoses duidelijker moeten maken. Op basis hiervan kunnen dus geen definitieve conclusies worden getrokken.
In de onderstaande tabel (6) staan de hierboven genoemde genen die een effect hebben op psychose overzichtelijk getoond [117-132].
Epigenetische veranderingen kunnen van invloed zijn op het functioneren van de hersencellen en daarmee het risico op het ontwikkelen van psychiatrische aandoeningen, zoals psychoses, verhogen [133].
Veranderingen in DNA-methylatiepatronen worden geassocieerd met een verhoogde kwetsbaarheid voor psychose. Veranderingen in de methylering van het DNA in hersenweefsel van patienten met een psychose staat in verband met genen die betrokken zijn bij de werking van neurotransmitters zoals dopamine en glutamaat. Dit kan een verklarende factor zijn in het functioneren van hersencellen, wat het risico op psychose verhoogt [133].
Een studie uit 2019 vond dat er een interactie is tussen het gen voor Brain-Derived Neurotrophic Factor (BDNF) en een geschiedenis van kindertrauma bij patiënten met schizofreniespectrum- en bipolaire stoornissen. Verlaagde BDNF-MRNA-spiegels werden gevonden bij mensen met een trauma-geschiedenis. Deze effecten werden gemodereerd door het BDNF val66met-polymorfisme. Deze bevindingen suggereren dat epigenetische veranderingen gelinkt aan de interactie tussen genetische kwetsbaarheid en traumatische ervaringen een rol spelen bij de ontwikkeling van psychose [134].
Een studie uit 2017 suggereert tevens dat trauma uit de kindertijd een belangrijke rol kan spelen bij het in gang zetten van epigenetische veranderingen die bijdragen aan het ontwikkelen van een psychose [135].
Er is steeds meer bewijs dat aantoont dat genetische factoren een belangrijke rol spelen bij de relatie tussen cocaïne verslaving en psychose. Studies hebben aangetoond dat bepaalde genetische varianten die geassocieerd zijn met cocaïneverslaving ook geassocieerd zijn met een verhoogd risico op psychose. Uit het stuk hierboven blijkt dat zowel het DRD2-gen en het COMT-gen betrokken zijn bij zowel psychoses als cocaïneverslaving.
Eén van de genen die geassocieerd is met zowel cocaïneverslaving als psychose is het DRD2-gen. Er is veel onderzoek gedaan naar de rol van het DRD2-gen en de interactie tussen cocaïnegebruik en psychose. Cocaïnegebruik vergroot de kans op psychose bij mensen met een kwetsbaarheid voor psychose. Zoals eerder vermeld, codeert het DRD2-gen voor de dopamine D2-receptor, die een belangrijke rol speelt bij de beloningsrespons in de hersenen. In 2010 werd een studie uitgevoerd die stelde dat te lage dopamineniveaus in de prefrontale cortex als gevolg van cocaïnegebruik bijdragen aan de ontwikkeling van psychose bij individuen met een genetische aanleg voor een verminderde dopamine-receptorfunctie. Deze verminderde dopamine-receptorfunctie vindt zijn oorzaak in DRD2 gen varianten [136].
Een ander gen dat geassocieerd is met zowel cocaïneverslaving als psychose is het COMT-gen. Zoals eerder vermeld, codeert het COMT-gen voor het enzym dat betrokken is bij de afbraak van dopamine in de hersenen. Variaties in het COMT gen zijn geassocieerd met zowel een verhoogd risico op een psychose als een verhoogd risico op cocaïneverslaving. Een studie uit 2010 wees uit dat mensen met een bepaalde variatie van het COMT-gen, het Met/Met -genotype, een verhoogd risico hebben op zowel cocaïneverslaving als psychose. Mensen met een andere variant van het COMT-gen, het Val/Val-genotype, hebben juist een lager risico op het ontwikkelen van zowel een psychose als cocaïneverslaving [137]. Een combinatie van DRD2 en COMT genvarianten worden ook in verband gebracht met een verhoogd risico op zowel cocaïneafhankelijkheid als psychose [138].
In tabel 7 staat een overzicht van de genen die met zowel cocaïneverslaving als psychose een associatie tonen [136-138].
De relatie tussen stress en trauma bij de interactie tussen psychose en cocaïneverslaving is complex en wordt nog steeds onderzocht. Er is echter toenemend bewijs dat stress en trauma bijdragen aan het ontstaan van zowel psychose als cocaïneverslaving. Ook zouden ze bijdragen aan de comorbiditeit van deze twee aandoeningen.
Eén van de manieren waarop stress en trauma bijdragen aan de interactie tussen psychose en cocaïneverslaving is door het veranderen van de dopaminerge functie in de hersenen. Het dopaminesysteem is betrokken bij de regulatie van stemming, motivatie en beloning, en speelt daarom een belangrijke rol bij de ontwikkeling van psychose en verslaving. Stress en trauma kunnen leiden tot veranderingen in de dopaminerge functie, waardoor het risico op het ontwikkelen van zowel psychose als cocaïneverslaving toeneemt [139].
Daarnaast kan de interactie tussen psychose en cocaïneverslaving bijdragen aan een verhoogde blootstelling aan stressvolle en traumatische ervaringen. Mensen met psychose en cocaïneverslaving lopen bijvoorbeeld een hoger risico op dakloosheid, detentie en geweld, waardoor ze meer kans hebben om te worden blootgesteld aan stressvolle situaties. Dit kan de symptomen van zowel psychose als verslaving verergeren en het herstel bemoeilijken [140].
Het is belangrijk op te merken dat de interactie tussen stress, trauma, psychose en cocaïneverslaving kan verschillen tussen individuen. Sommige mensen kunnen bijvoorbeeld gevoeliger zijn voor de effecten van stress en trauma dan anderen, waardoor ze meer kans hebben op het ontwikkelen van psychose en cocaïneverslaving. Bovendien kan de effectiviteit van de behandeling van deze aandoeningen afhangen van de aanpak van de onderliggende stress- en traumagerelateerde problemen [141].
Er is al met al veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen stress, trauma, psychose en cocaïneverslaving. Studies hebben aangetoond dat trauma en stress bijdragen aan de ontwikkeling en verergering van psychose en verslaving, en dat de behandeling van deze aandoeningen effectiever kan zijn wanneer stress- en traumagerelateerde problemen worden aangepakt.
Tot op heden worden er geen medicijnen voorgeschreven die zich specifiek richten op het behandelen van comorbide voorkomende psychoses en cocaïneverslaving in Nederland. Echter zijn er in de wetenschappelijke literatuur verschillende studies gedaan die zich hebben gericht op medicinale interventies bij comorbide psychoses en cocaïneverslaving voor patiënten met het Met/Met-genotype van het COMT-gen.
Een studie uit 2004 vond dat tolcapone effectief was in het verminderen van cocaïnegebruik bij patiënten met schizofrenie en een cocaïneverslaving. Tolcapone is een COMT-remmer die de afbraak van dopamine in het brein vertraagt en daarmee de dopaminerge activiteit verhoogt. Er werd tevens een vermindering van psychotische symptomen gezien en een verbetering van cognitieve functies na het toedienen van dit medicijn bij de patiënten [142].
Echter vond een andere studie geen significant effect voor het toedienen van tolcapone bij patiënten met comorbide psychoses en cocaïneverslaving. Er werd wel een verbetering van de negatieve symptomen die gepaard gaan met psychose gerapporteerd in deze studie. Beide studies tonen dus enigszins tegenstrijdige resultaten. Echter suggereert dit onderzoek wel dat een COMT-remmer zoals tolcapone een mogelijke behandeloptie bij comorbide psychoses en cocaïneverslaving zou kunnen zijn. Er dient wel meer onderzoek gedaan te worden naar de effecten van deze medicatie voordat het voorgeschreven kan worden in de klinische praktijk [143].
Het COMT-gen speelt een belangrijke rol bij de behandeling van patiënten met comorbide psychose en cocaïneverslaving. Een studie uit 2017 onderzocht de rol van het COMT-gen bij de klinische respons op aripiprazol bij deze patiënten en vond een significante associatie tussen het COMT-gen en de effectiviteit van de behandeling [144]. Een andere studie door Lohoff et al. (2008) onderzocht het effect van N-acetylcysteïne (NAC) behandeling in combinatie met COMT Val158Met op cocaïneverslaving. De resultaten suggereerden dat de combinatie van NAC en de COMT Val158Met genvariant een gunstig effect had op het verminderen van craving en het verbeteren van de kwaliteit van leven bij patiënten met cocaïneverslaving [145].
Een systematische review en meta-analyse onderzocht de associatie tussen het COMT-gen en de behandelingseffecten van clozapine bij patiënten met psychose. Ze vonden een significante associatie tussen het COMT-gen en de respons op clozapinebehandeling, waarbij de Met/Met-genotypegroep significant beter reageerde op de behandeling in vergelijking met de Val/Val-genotypegroep [146].
Deze bevindingen suggereren dat de genetische variatie van COMT relevant kan zijn voor het voorspellen van de klinische respons op verschillende medicijnen bij patiënten met comorbide psychose en cocaïneverslaving. Verder onderzoek is nodig om de klinische implicaties van deze bevindingen beter te begrijpen en om behandelingen verder te optimaliseren.
In deze WIKI hebben we cocaine verslaving, psychose en de rol van genetica en erfelijkheid in de relatie tussen cocaïneverslaving en psychose beschreven. Genetische studies hebben aangetoond dat verschillende genen betrokken zijn bij de ontwikkeling van zowel cocaïneverslaving als psychose. Bovendien hebben studies aangetoond dat bepaalde genetische varianten die geassocieerd zijn met cocaïneverslaving ook geassocieerd zijn met een verhoogd risico op psychose.
Hoewel de genetica van cocaïneverslaving en psychose complex is, is het belangrijk om te benadrukken dat genetica niet de enige factor is die bijdraagt aan deze aandoeningen. Omgevingsfactoren zoals stress, trauma, sociale en economische omstandigheden en drugsmisbruik zijn ook belangrijke factoren bij de ontwikkeling van deze aandoeningen. Een beter begrip van de genetica van cocaïneverslaving en psychose kan echter bijdragen aan het ontwikkelen van effectievere preventie- en behandelingsstrategieën.
Ten slotte is het belangrijk om op te merken dat genetische tests momenteel niet voldoende zijn om het risico op cocaïneverslaving en psychose te voorspellen. Bovendien zijn genetische tests niet altijd nauwkeurig en kunnen ze soms leiden tot onnodige angst en ongerustheid. Er zijn meerdere genetische varianten en omgevingsfactoren die bijdragen aan deze aandoeningen, en het is de interactie tussen deze factoren die bepaalt of iemand een verhoogd risico heeft.
In conclusie, genetica speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van zowel cocaïneverslaving als psychose. Verschillende genen zijn geassocieerd met deze aandoeningen. Er is steeds meer bewijs dat aantoont dat genetische varianten die geassocieerd zijn met cocaïneverslaving óók geassocieerd zijn met een verhoogd risico op psychose. Toekomstig onderzoek zal zich moeten richten op het begrijpen van de complexe interactie tussen genetische factoren en omgevingsinvloeden bij de ontwikkeling van deze aandoeningen.
National Institute on Drug Abuse. (2020). Cocaine drug facts. Geraadpleegd op 21 maart 2023 van https://www.drugabuse.gov/drug-topics/cocaine
Nederlandse overheid. (2022). Opiumwet. Geraadpleegd op 21 maart 2023 van https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/drugs/opiumwet
EMCDDA. (2021). Drug Use, Policy and Public Health in the Netherlands. Geraadpleegd op 21 maart 2023 van https://www.emcdda.europa.eu/countries/drug-reports/2021/netherlands_en
UNODC. (2019). World Drug Report 2019. Geraadpleegd op 21 maart 2023 van https://wdr.unodc.org/wdr2019/prelaunch/WDR19_Booklet_1_EXECUTIVE_SUMMARY.pdf
Volkow, N. D., Koob, G. F., & McLellan, A. T. (2016). Neurobiologic advances from the brain disease model of addiction. New England Journal of Medicine, 374(4), 363-371.
National Institute on Drug Abuse. (2021). Cocaine DrugFacts. Geraadpleegd op 18 april 2023, van
https://www.drugabuse.gov/publications/drugfacts/cocaine).
National Institute on Drug Abuse. (2021). How is cocaine used? Geraadpleegd op 21 maart 2023 van https://www.drugabuse.gov/drug-topics/cocaine/how-is-cocaine-used
Kenemans, L. (2017). Psychofarmacologie: de effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag. Groningen: Noordhoff Uitgevers.
Nestler, E. J. (2005). Is there a common molecular pathway for addiction? Nature Neuroscience, 8(11), 1445-1449. doi: 10.1038/nn1578.
McLellan, A. T., Lewis, D. C., O'Brien, C. P., & Kleber, H. D. (2000). Drug dependence, a chronic medical illness: implications for treatment, insurance, and outcomes evaluation. Jama, 284(13), 1689-1695.
Volkow, N. D., Fowler, J. S., & Wang, G. J. (2005). The addicted human brain: insights from imaging studies. Journal of clinical investigation, 115(12), 3249-3250.
Kauer, J. A., & Malenka, R. C. (2007). Synaptic plasticity and addiction. Nature Reviews Neuroscience, 8(11), 844–858. https://doi.org/10.1038/nrn2234
Volkow, N. D., & Morales, M. (2015). The brain on drugs: From reward to addiction. Cell, 162(4), 712-725. https://doi.org/10.101
National Institute on Drug Abuse. (2021). Cocaine research report: What is cocaine? Geraadpleegd op 23 maart 2023, van https://www.drugabuse.gov/publications/research-reports/cocaine/what-cocaine
Kandel, E. R., Schwartz, J. H., & Jessell, T. M. (Eds.). (2000). Principles of Neural Science (4th ed.). New York: McGraw-Hill.
Volkow, N. D., & Li, T.-K. (2011). Drug addiction: The neurobiology of behaviour gone awry. Nature Reviews Neuroscience, 12(11), 623–637. https://doi.org/10.1038/nrn3114
Ersche, K. D., Barnes, A., Jones, P. S., Morein-Zamir, S., Robbins, T. W., & Bullmore, E. T. (2011). Abnormal structure of frontostriatal brain systems is associated with aspects of impulsivity and compulsivity in cocaine dependence. Brain, 134(7), 2013–2024. https://doi.org/10.1093/brain/awr138
Arias, F., Szerman, N., Vega, P., Mesias, B., Basurte, I., Morant, C., ... & Babin, F. (2013). Cocaine abuse or dependency and other psychiatric disorders. Madrid study on dual pathology. Revista de Psiquiatría y Salud Mental (English Edition), 6(3), 121-128.
Ziedonis, D. M. (1992). Comorbid psychopathology and cocaine addiction. In T. R. Kosten & H. D. Kleber (Eds.), Clinician's guide to cocaine addiction: Theory, research, and treatment (pp. 335–358). The Guilford Press.
Castagna, G. (2023, 17 maart). Cijfers drugs. Trimbos-instituut. Geraadpleegd op 23 maart 2023, van https://www.trimbos.nl/kennis/cijfers/drugs/#cocaine
Hoeveel mensen in Nederland zijn verslaafd en hoeveel zijn er in behandeling? - Jellinek. (2023, 9 januari). Jellinek. https://www.jellinek.nl/vraag-antwoord/hoeveel-mensen-zijn-verslaafd-en-hoeveel-zijn-er-in-behandeling/
Spronk, D., van Gelder, N., Nabben, T., de Jonge, M. (2020) Cocaine: wie gebruikt het en waarom?: Een verkennend onderzoek naar gebruikers van cocaïne in Nederland
Spronk, D., Van Gelder, N., Nabben, T., & De Jonge, M. (2020). Cocaïne: wie gebruikt het en waarom? Trimbos-instituut. Geraadpleegd op 23 maart 2023, van https://www.trimbos.nl/wp-content/uploads/2022/01/AF1830-Cocaine-wie-gebruikt-het-en-waarom.pdf
Simpson, D. D., Joe, G. W., Fletcher, B. W., Hubbard, R. L., & Anglin, M. D. (1999). A national evaluation of treatment outcomes for cocaine dependence. Archives of General Psychiatry, 56(6), 507-514.
Crits-Christoph, P., Siqueland, L., Blaine, J., Frank, A., Luborsky, L., Onken, L. S., ... & Beck, A. T. (1999). Psychosocial treatments for cocaine dependence: National Institute on Drug Abuse collaborative cocaine treatment study. Archives of general psychiatry, 56(6), 493-502.
Marcucci, A. (2023). Coke verslaving: Risico's, symptomen en behandeling. Afkickkliniekwijzer.nl. https://www.afkickkliniekwijzer.nl/drugsverslaving/cocaine/
GGZ Standaarden. (z.d.). https://www.ggzstandaarden.nl/richtlijnen/stoornissen-in-het-gebruik-van-cannabis-cocaine-amfetamine-ecstasy-ghb-en-benzodiazepines/cocaine/farmacologische-behandeling-stoornis-in-het-gebruik-van-cocaine/onderbouwing-farmacologische-behandeling-stoornis-in-het-gebruik-van-cocaine
Labbate, L. A., Fava, M., Rosenbaum, J. F., & Arana, G. W. (2012). Handbook of Psychiatric Drug Therapy. Lippincott Williams & Wilkins.
Pérez-Mañá, C., Castells, X., & Torrens, M. (2013). Psychostimulant drugs for cocaine dependence. The Cochrane database of systematic reviews, (9), CD007380.
Sofuoglu, M., DeVito, E. E., Waters, A. J., & Carroll, K. M. (2013). Cognitive enhancement as a pharmacotherapy target for stimulant addiction. Addiction (Abingdon, England), 108(4), 707–712.
Freeman, T. P., Morgan, C. J., Hindocha, C., Schafer, G., Das, R. K., Curran, H. V., & Robins, R. W. (2018). Just say ‘know’: how do cannabinoid concentrations influence users’ estimates of cannabis potency and the amount they roll in joints?. Addiction, 113(10), 1784-1793.
Regnier, S. D., Stoops, W. W., Lile, J. A., Alcorn III, J. L., Bolin, B. L., Reynolds, A. R., ... & Rush, C. R. (2023). Naltrexone-bupropion combinations do not affect cocaine self-administration in humans. Pharmacology Biochemistry and Behavior, 224, 173526.
Dackis, C. A., Kampman, K. M., Lynch, K. G., Pettinati, H. M., Oslin, D. W., Sparkman, T., ... & O'Brien, C. P. (2012). A double-blind, placebo-controlled trial of modafinil for cocaine dependence. Journal of Substance Abuse Treatment, 43(3), 303-312.
Morales-Rivera, A., Hernández-Cabrera, J. A., & Pérez-Mitchell, C. (2016). Modafinil for the treatment of cocaine dependence. Cochrane Database of Systematic Reviews, (4).
Martínez-Raga, J., Knecht, C., & Cepeda, S. (2008). Modafinil: a useful medication for cocaine addiction? Review of the evidence from neuropharmacological, experimental and clinical studies. Current drug abuse reviews, 1(2), 213-221.
Pani, P. P., Trogu, E., Vacca, R., Amato, L., Vecchi, S., & Davoli, M. (2010). Disulfiram for the treatment of cocaine dependence. Cochrane Database of Systematic Reviews, (1).
Petrakis, I. L., Nich, C., Ralevski, E., & Carroll, K. (2010). Disulfiram treatment for cocaine dependence in mehtadone-maintained opioid addicts. The American Journal of Psychiatry, 167(9), 1137-1144.
Vocci, F. J., & Elkashef, A. (2005). Pharmacotherapy and other treatments for cocaine abuse and dependence. Current opinion in psychiatry, 18(3), 265-270.
Johnson, B. A., Ait-Daoud, N., Wang, X. Q., & Penberthy, J. K. (2004). Topiramate for the treatment of cocaine addiction: a randomized clinical trial. JAMA, 291(13), 1593-1600.
Kampman, K. M., Pettinati, H. M., Lynch, K. G., Spratt, K., Wierzbicki, M. R., & O'Brien, C. P. (2013). A double-blind, placebo-controlled trial of topiramate for the treatment of cocaine dependence. Drug and Alcohol Dependence, 133(1), 94-99.
Kalivas, P. W. (2004). Glutamate systems in cocaine addiction. Current opinion in pharmacology, 4(1), 23-29.
Mark von Zastrow, M. D. (2018). Drug receptors & pharmacodynamics. Basic & clinical pharmacology, 15.
Carroll, K. M. (1998). Therapy Manuals for Drug Addiction: Manual 1. A Cognitive-Behavioral Approach: Treating Cocaine Addiction. Rockville, MD: National Institute on Drug Abuse.
Higgins, S. T., & Silverman, K. E. (1999). Motivating behavior change among illicit-drug abusers: Research on contingency management interventions (pp. xv-399). American Psychological Association.
De Crescenzo, F., Ciabattini, M., D'Alò, G. L., De Giorgi, R., Del Giovane, C., Cassar, C., & Cipriani, A. (2018). Comparative efficacy and acceptability of psychosocial interventions for individuals with cocaine and amphetamine addiction: A systematic review and network meta-analysis. PLoS medicine, 15(12), e1002715.
Behere, R. V., Muralidharan, K., & Benegal, V. (2009). Complementary and alternative medicine in the treatment of substance use disorders—a review of the evidence. Drug and Alcohol Review, 28(3), 292-300.
Lookatch, S. J., Wimberly, A. S., & McKay, J. R. (2019). Effects of social support and 12-step involvement on recovery among people in continuing care for cocaine dependence. Substance use & misuse, 54(13), 2144-2155.
American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.
Howes, O. D., & Murray, R. M. (2014). Schizophrenia: An integrated sociodevelopmental-cognitive model. The Lancet, 383(9929), 1677–1687. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(13)62036-X
Mueser, K. T., & Gingerich, S. (2013). Treatment of Co-Occurring Psychotic and Substance Use
Disorders. Social Work in Public Health, 28(3–4), 424–439.
https://doi.org/10.1080/19371918.2013.774676
Kane, J. M., Robinson, D. G., Schooler, N. R., Mueser, K. T., Penn, D. L., Rosenheck, R. A., ... & Heinssen, R. K. (2016). Comprehensive versus usual community care for first-episode psychosis: 2-year outcomes from the NIMH RAISE early treatment program. American Journal of Psychiatry, 173(4), 362-372.
Hjorthøj, C., Madsen, T., Agerbo, E., & Nordentoft, M. (2014). Risk of suicide according to level of psychiatric treatment: a nationwide nested case–control study. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 49(9), 1357–1365. https://doi.org/10.1007/s00127-014-0860-x
Floyd, A. G., Boutros, N. N., Struve, F. A., Wolf, E., & Oliwa, G. M. (2006). Risk factors for experiencing psychosis during cocaine use: A preliminary report. Journal of Psychiatric Research, 40(2), 178–182. https://doi.org/10.1016/j.jpsychires.2005.05.001
Sabe, M., Zhao, N., & Kaiser, S. (2021). A systematic review and meta-analysis of the prevalence of cocaine-induced psychosis in cocaine users. Progress in Neuro-Psychopharmacology & Biological Psychiatry, 109, 110263–110263. https://doi.org/10.1016/j.pnpbp.2021.110263
Stahl, S. M. (2008). Stahl’s Essential Psychopharmacology: Neuroscientific Basis and Practical Applications.
Thomas, M. J., Kalivas, P. W., & Shaham, Y. (2008). Neuroplasticity in the mesolimbic dopamine system and cocaine addiction. British journal of pharmacology, 154(2), 327-342.
Batalla, A., Garcia-Rizo, C., Lazaro, J., Fernandez-Egea, E., Yücel, M., Parellada, E., Kirkpatrick, B., Martín-Santos, R., & Bernardo, M. (2013). Screening for substance use disorders in first-episode psychosis: Implications for readmission. Schizophrenia Research, 146(1–3), 125–131. https://doi.org/10.1016/j.schres.2013.02.031
Roncero, C., Grau-López, L., Palma-Álvarez, R. F., Rodríguez-Cintas, L., Ros-Cucurull, E., Esojo, A., & Daigre, C. (2017). Higher severity of cocaine addiction is associated with tactile and somatic hallucinations. European Psychiatry, 42, 63–69. https://doi.org/10.1016/j.eurpsy.2016.11.006
Marconi, A., Di Forti, M., Lewis, G., Murray, R. M., & Vassos, E. (2016). Meta-analysis of the Association Between the Level of Cannabis Use and Risk of Psychosis. Schizophrenia Bulletin, 42(5), 1262–1269. https://doi.org/10.1093/schbul/sbw003
Morgan, C. J. A., & Curran, H. V. (2006). Acute and chronic effects of ketamine upon human memory: a review. Psychopharmacology, 188(4), 408–424. https://doi.org/10.1007/s00213-006-0572-3
Radhakrishnan, R., Wilkinson, S. T., & D’Souza, D. C. (2014). Gone to pot–a review of the association between cannabis and psychosis. Frontiers in psychiatry, 5, 54.
Roncero, C., Comín, M., Daigre, C., Grau-López, L., Martínez-Luna, N., Eiroa-Orosa, F. J., ... & Casas, M. (2014). Clinical differences between cocaine-induced psychotic disorder and psychotic symptoms in cocaine-dependent patients. Psychiatry research, 216(3), 398-403.
Vorspan, F., Brousse, G., Bloch, V., Bellais, L., Romo, L., Guillem, E., Coeuru, P., & Lépine, J. (2012). Cocaine-induced psychotic symptoms in French cocaine addicts. Psychiatry Research-neuroimaging, 200(2–3), 1074–1076. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2012.04.008)
Vergara-Moragues, E., Gómez, P., González-Saiz, F., & Rodríguez-Fonseca, F. (2014). Cocaine-induced psychotic symptoms in clinical setting. Psychiatry Research-neuroimaging, 217(1–2), 115–120. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2014.02.024
Cadoret, R. J., Troughton, E., O’Gorman, T. W., & Heywood, E. (1986). An Adoption Study of Genetic and Environmental Factors in Drug Abuse. Archives of General Psychiatry, 43(12), 1131. https://doi.org/10.1001/archpsyc.1986.01800120017004
Brady, K. T., Lydiard, R. B., Malcolm, R., & Ballenger, J. C. (1991). Cocaine-induced psychosis. The Journal of Clinical Psychiatry, 52(12), 509–512.
Marshall, M., Lewis, S., Lockwood, A., Drake, R., Jones, P. B., & Croudace, T. (2005). Association between duration of untreated psychosis and outcome in cohorts of first-episode patients: a systematic review. Archives of General Psychiatry, 62(9), 975-983.
Buchy, L., Cadenhead, K. S., Cannon, T. D., Cornblatt, B. A., McGlashan, T. H., Perkins, D. O., ... & Addington, J. (2015). Substance use in individuals at clinical high risk of psychosis. Psychological medicine, 45(11), 2275-2284.
Marquez-Arrico, J. E., Roncero, C., Szerman, N., Vega, P., Grau-López, L., Pérez-Pazos, & Martinez-Raga, J. (2019). A 6-month prospective study on the impact of cocaine on psychosis and the potential therapeutic effects of aripiprazole on cocaine craving and psychiatric symptoms in patients with dual disorders. Journal of Dual Diagnosis, 15(3), 202-213. doi: 10.1080/15504263.2019.1590127
Thomas, S., Höfler, M., Schäfer, I., & Trautmann, S. (2019). Childhood maltreatment and treatment outcome in psychotic disorders: A systematic review and meta‐analysis. Acta Psychiatrica Scandinavica, 140(4), 295-312.
Marshall, M., Lewis, S., Lockwood, A., Drake, R., Jones, P. B., & Croudace, T. (2005). Association Between Duration of Untreated Psychosis and Outcome in Cohorts of First-Episode Patients. Archives of General Psychiatry, 62(9), 975. https://doi.org/10.1001/archpsyc.62.9.975
Marshall, M., & Rathbone, J. (2011). Early intervention for psychosis. Cochrane Database of Systematic Reviews, (6).
Perkins, D. O., Gu, H., Boteva, K., & Lieberman, J. A. (2005). Relationship between duration of untreated psychosis and outcome in first-episode schizophrenia: a critical review and meta-analysis. American Journal of Psychiatry, 162(10), 1785-1804. doi: 10.1176/appi.ajp.162.10.1785
Mirella, R., Warner, R., Giulia, B., & Laura, F. (2001). Subjective and objective dimensions of quality of life in psychiatric patients: A factor analytical approach. The British Journal of Psychiatry, 178(3), 268-275.
Van den Brink, W., & Hurenkamp, E. (2017). Multidisciplinaire richtlijn cocaïne. Utrecht: De Tijdstroom.
National Institute of Mental Health. (2019). Schizophrenia. Geraadpleegd op 18 april 2023, van https://www.nimh.nih.gov/health/topics/schizophrenia/index.shtml)
Baumann, M. H., Ayestas, M. A., Partilla, J. S., Sink, J. R., Shulgin, A. T., Daley, P. F., Brandt, S. D., Rothman, R. H., Ruoho, A. E., & Cozzi, N. V. (2012). The Designer Methcathinone Analogs, Mephedrone and Methylone, are Substrates for Monoamine Transporters in Brain Tissue. Neuropsychopharmacology, 37(5), 1192–1203. https://doi.org/10.1038/npp.2011.304
Mueser, K. T., & McGurk, S. R. (2014). Supported employment for persons with serious mental illness: Current status and future directions. L'encéphale, 40, S45-S56. https://doi.org/10.1016/j.encep.2014.04.008
Goff, D. C., Falkai, P., Fleischhacker, W. W., Girgis, R. R., Kahn, R. S., Uchida, H., Zhao, J., & Lieberman, J. A. (2017). The Long-Term Effects of Antipsychotic Medication on Clinical Course in Schizophrenia. American Journal of Psychiatry, 174(9), 840–849. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2017.16091016
Leucht, S., Corves, C., Arbter, D., Engel, R. R., Li, C., & Davis, J. M. (2009). Second-generation versus first-generation antipsychotic drugs for schizophrenia: a meta-analysis. The Lancet, 373(9657), 31-41.
National Institute for Health and Care Excellence. (2014). Psychosis and schizophrenia in adults: treatment and management. Clinical guideline [CG178]. https://www.nice.org.uk/guidance/cg178
Leucht, S., Cipriani, A., Spineli, L. M., Welton, N. J., Örey, D., Richter, F., Samara, M., Barbui, C., Engel, R. R., Geddes, J. R., Kissling, W., Stapf, M. P., Lässig, B., Salanti, G., & Davis, J. M. (2013). Comparative efficacy and tolerability of 15 antipsychotic drugs in schizophrenia: a multiple-treatments meta-analysis. The Lancet, 382(9896), 951–962. https://doi.org/10.1016/s0140-6736(13)60733-3
Berridge, C. W., & Waterhouse, B. D. (2003). The locus coeruleus–noradrenergic system: modulation of behavioral state and state-dependent cognitive processes. Brain research reviews, 42(1), 33-84.
Möhler, H. (2012). The GABA system in anxiety and depression and its therapeutic potential. Neuropharmacology, 62(1), 42-53. doi: 10.1016/j.neuropharm.2011.08.040
O’Donovan, S. M., Sullivan, C. R., & McCullumsmith, R. E. (2017). The role of glutamate transporters in the pathophysiology of neuropsychiatric disorders. npj schizophrenia, 3(1), 32. https://doi.org/10.1038/s41537-017-0037-1
Gaudiano, B. A., & Herbert, J. D. (2006). Acute treatment of inpatients with psychotic symptoms using Acceptance and Commitment Therapy: Pilot results. Behaviour Research and Therapy, 44(3), 415-437.
Freeman, D., Garety, P. A., Kuipers, E., Fowler, D., & Bebbington, P. E. (2002). A cognitive model of persecutory delusions. British Journal of Clinical Psychology, 41(4), 331-347.
Marshall, M., Lockwood, A., & Cochrane Schizophrenia Group. (1996). Assertive community treatment for people with severe mental disorders. Cochrane database of systematic reviews, 2010(3).
Mueser, K. T., Noordsy, D. L., Drake, R. E., & Fox, L. (2003). Integrated Treatment for Dual Disorders: A Guide to Effective Practice. Guilford Press.
Alberts, B., Johnson, A., Lewis, J., Raff, M., Roberts, K., & Walter, P. (2002). Molecular biology of the cell (4th ed.). New York: Garland Science.
National Human Genome Research Institute. (2021). What is Genetics? Geraadpleegd op 18 april 2023, van https://www.genome.gov/genetics-glossary/Genetics
World Health Organization. (2021). Genetics. Geraadpleegd op 18 april 2023, van https://www.who.int/health-topics/genetics)
Volkow, N. D., Wang, G. J., Fowler, J. S., Tomasi, D., Telang, F., & Baler, R. (2010). Addiction: decreased reward sensitivity and increased expectation sensitivity conspire to overwhelm the brain's control circuit. Bioessays, 32(9), 748-755.
Sullivan, D., Pinsonneault, J. K., Papp, A. C., Zhu, H., Lemeshow, S., Mash, D. C., & Sadee, W. (2013). Dopamine transporter DAT and receptor DRD2 variants affect risk of lethal cocaine abuse: a gene–gene–environment interaction. Translational psychiatry, 3(1), e222-e222.
Fernandez-Castillo, N., Ribases, M., Roncero, C., Casas, M., Gonzalvo, B., & Cormand, B. (2010). Association study between the DAT1, DBH and DRD2 genes and cocaine dependence in a Spanish sample. Psychiatric genetics, 20(6), 317-320.
Patriquin, M. A., Bauer, I. E., Soares, J. C., Graham, D. P., & Nielsen, D. A. (2015). Addiction pharmacogenetics: a systematic review of the genetic variation of the dopaminergic system. Psychiatric Genetics, 25(5), 181.
Li, T., Chen, C. Y., Bonci, A., & Hopf, F. W. (2019). Dopamine D3 receptors regulate reconsolidation of cocaine memory. Neuropharmacology, 146, 146-153.
Logrip, M. L., Zorrilla, E. P., & Koob, G. F. (2012). Stress modulation of drug self-administration: implications for addiction comorbidity with post-traumatic stress disorder. Neuropharmacology, 62(2), 552-564.
Rovaris, D. L., Schuch, J. B., Grassi-Oliveira, R., Sanvicente-Vieira, B., da Silva, B. S., Walss-Bass, C., ... & Bau, C. H. (2017). Effects of crack cocaine addiction and stress-related genes on peripheral BDNF levels. Journal of psychiatric research, 90, 78-85.
Lu, L., Liu, D., & Ceng, X. (2001). Corticotropin-releasing factor receptor type 1 mediates stress-induced relapse to cocaine-conditioned place preference in rats. European journal of pharmacology, 415(2-3), 203-208.
Bornovalova, M. A., Cashman-Rolls, A., O'donnell, J. M., Ettinger, K., Richards, J. B., deWit, H., & Lejuez, C. W. (2009). Risk taking differences on a behavioral task as a function of potential reward/loss magnitude and individual differences in impulsivity and sensation seeking. Pharmacology Biochemistry and Behavior, 93(3), 258-262.
Lohoff, F. W., Weller, A. E., Bloch, P. J., Nall, A. H., Ferraro, T. N., Kampman, K. M., ... & Berrettini, W. H. (2008). Association between the catechol-O-methyltransferase Val158Met polymorphism and cocaine dependence. Neuropsychopharmacology, 33(13), 3078-3084.
Ittiwut, R., Listman, J. B., Ittiwut, C., Cubells, J. F., Weiss, R. D., Brady, K., ... & Gelernter, J. (2011). Association between polymorphisms in catechol‐O‐methyltransferase (COMT) and cocaine‐induced paranoia in European‐American and African‐American populations. American Journal of Medical Genetics Part B: Neuropsychiatric Genetics, 156(6), 651-660.
Clarke, T. K., Crist, R. C., Kampman, K. M., Dackis, C. A., Pettinati, H. M., O’Brien, C. P., ... & Berrettini, W. H. (2013). Low frequency genetic variants in the μ-opioid receptor (OPRM1) affect risk for addiction to heroin and cocaine. Neuroscience letters, 542, 71-75.
Kreek, M. J., Bart, G., Lilly, C., LaForge, K. S., & Nielsen, D. A. (2005). Pharmacogenetics and human molecular genetics of opiate and cocaine addictions and their treatments. Pharmacological Reviews, 57(1), 1-26.
Becker, A., Grecksch, G., Kraus, J., Loh, H. H., Schroeder, H., & Höllt, V. (2002). Rewarding effects of ethanol and cocaine in µ opioid receptor-deficient mice. Naunyn-Schmiedeberg's archives of pharmacology, 365, 296-302.
Arias, A., Feinn, R., & Kranzler, H. R. (2006). Association of an Asn40Asp (A118G) polymorphism in the μ-opioid receptor gene with substance dependence: a meta-analysis. Drug and alcohol dependence, 83(3), 262-268.
Visscher, P. M., Brown, M. A., McCarthy, M. I., & Yang, J. (2012). Five years of GWAS discovery. The American Journal of Human Genetics, 90(1), 7-24.
Dupont, C., Armant, D. R., & Brenner, C. A. (2009, September). Epigenetics: definition, mechanisms and clinical perspective. In Seminars in reproductive medicine (Vol. 27, No. 05, pp. 351-357).
Doke, M., Jeganathan, V., McLaughlin, J. P., & Samikkannu, T. (2021). HIV-1 Tat and cocaine impact mitochondrial epigenetics: Effects on DNA methylation. Epigenetics, 16(9), 980-999.
Klengel, T., Pape, J., Binder, E. B., & Mehta, D. (2014). The role of DNA methylation in stress-related psychiatric disorders. Neuropharmacology, 80, 115-132.
Kulkarni, A., Dangat, K., Kale, A., Sable, P., Chavan-Gautam, P., & Joshi, S. (2011). Effects of altered maternal folic acid, vitamin B12 and docosahexaenoic acid on placental global DNA methylation patterns in Wistar rats. PLoS One, 6(3), e17706.
Liu, Y., Balaraman, Y., Wang, G., Nephew, K. P., & Zhou, F. C. (2009). Alcohol exposure alters DNA methylation profiles in mouse embryos at early neurulation. Epigenetics, 4(7), 500-511.
Szyf, M., McGowan, P., & Meaney, M. J. (2008). The social environment and the epigenome. Environmental and Molecular Mutagenesis: EM, 49(1), 46-60.
Lahtinen, A., Puttonen, S., Vanttola, P., Viitasalo, K., Sulkava, S., Pervjakova, N., ... & Paunio, T. (2019). A distinctive DNA methylation pattern in insufficient sleep. Scientific Reports, 9(1), 1193.
Jones, P. A. (2012). Functions of DNA methylation: islands, start sites, gene bodies and beyond. Nature Reviews Genetics, 13(7), 484-492. https://doi.org/10.1038/nrg3230)
Yao, J., Pan, Y. Q., Ding, M., Pang, H., & Wang, B. J. (2015). Association between DRD2 (rs1799732 and rs1801028) and ANKK1 (rs1800497) polymorphisms and schizophrenia: A meta‐analysis. American Journal of Medical Genetics Part B: Neuropsychiatric Genetics, 168(1), 1-13.
Wang, Y., Liu, L., Xin, L., Fan, D., Ding, N., Hu, Y., ... & Pan, F. (2016). The-141C Ins/Del and Taq1A polymorphism in the dopamine D2 receptor gene may confer susceptibility to schizophrenia in Asian populations. Journal of Clinical Neuroscience, 30, 1-7.
González-Castro, T. B., Hernandez-Diaz, Y., Juárez-Rojop, I. E., López-Narváez, M. L., Tovilla-Zárate, C. A., Genis-Mendoza, A., & Alpuin-Reyes, M. (2016). The role of C957T, TaqI and Ser311Cys polymorphisms of the DRD2 gene in schizophrenia: systematic review and meta-analysis. Behavioral and Brain Functions, 12(1), 1-14.
Fu, X., Zhang, G., Liu, Y., Zhang, L., Zhang, F., & Zhou, C. (2020). Altered expression of the DISC1 gene in peripheral blood of patients with schizophrenia. BMC Medical Genetics, 21, 1-6.
Chen, Y. M., Lin, C. H., & Lane, H. Y. (2022). Distinctively lower DISC1 mRNA levels in patients with schizophrenia, especially in those with higher positive, negative, and depressive symptoms. Pharmacology Biochemistry and Behavior, 213, 173335.
Rampino, A., Walker, R. M., Torrance, H. S., Anderson, S. M., Fazio, L., Di Giorgio, A., ... & Evans, K. L. (2014). Expression of DISC1-interactome members correlates with cognitive phenotypes related to schizophrenia. PloS one, 9(6), e99892.
Hosák, L. (2007). Role of the COMT gene Val158Met polymorphism in mental disorders: a review. European Psychiatry, 22(5), 276-281.
Molero, P., Ortuno, F., Zalacain, M., & Patino-Garcia, A. (2007). Clinical involvement of catechol-O-methyltransferase polymorphisms in schizophrenia spectrum disorders: influence on the severity of psychotic symptoms and on the response to neuroleptic treatment. The Pharmacogenomics Journal, 7(6), 418-426.
González-Castro, T. B., Hernández-Díaz, Y., Juárez-Rojop, I. E., López-Narváez, M. L., Tovilla-Zárate, C. A., & Fresan, A. (2016). The role of a catechol-O-methyltransferase (COMT) Val158Met genetic polymorphism in schizophrenia: a systematic review and updated meta-analysis on 32,816 subjects. Neuromolecular medicine, 18, 216-231.
Williams, H. J., Owen, M. J., & O'Donovan, M. C. (2007). Is COMT a susceptibility gene for schizophrenia?. Schizophrenia Bulletin, 33(3), 635-641.
Talkowski, M. E., Kirov, G., Bamne, M., Georgieva, L., Torres, G., Mansour, H., ... & O'Donovan, M. C. (2008). A network of dopaminergic gene variations implicated as risk factors for schizophrenia. Human molecular genetics, 17(5), 747-758. https://doi.org/10.1093/hmg/ddm348
Birnbaum, R., & Weinberger, D. R. (2017). Genetic insights into the neurodevelopmental origins of schizophrenia. Nature Reviews Neuroscience, 18(12), 727–740. https://doi.org/10.1038/nrn.2017.125
Jagannath, V., Theodoridou, A., Gerstenberg, M., Franscini, M., Heekeren, K., Correll, C. U., ... & Walitza, S. (2017). Prediction analysis for transition to schizophrenia in individuals at clinical high risk for psychosis: The relationship of DAO, DAOA, and NRG1 variants with negative symptoms and cognitive deficits. Frontiers in psychiatry, 8, 292.
Cannon, D. M., Walshe, M., Dempster, E., Collier, D. A., Marshall, N., Bramon, E., ... & McDonald, C. (2012). The association of white matter volume in psychotic disorders with genotypic variation in NRG1, MOG and CNP: a voxel-based analysis in affected individuals and their unaffected relatives. Translational psychiatry, 2(10), e167-e167.
Mössner, R., Schuhmacher, A., Wagner, M., Quednow, B. B., Frommann, I., Kühn, K. U., ... & Maier, W. (2010). DAOA/G72 predicts the progression of prodromal syndromes to first episode psychosis. European archives of psychiatry and clinical neuroscience, 260, 209-215.
Labrie, V., Wong, A. H., & Roder, J. C. (2012). Contributions of the D-serine pathway to schizophrenia. Neuropharmacology, 62(3), 1484-1503.
Labrie, V., Pai, S., & Petronis, A. (2012). Epigenetics of major psychosis: progress, problems and perspectives. Trends in genetics, 28(9), 427-435.
Aas, M., Haukvik, U. K., Djurovic, S., Bergmann, Ø., Athanasiu, L., Tesli, M. S.,... & Melle, I. (2019). Interplay between childhood trauma and BDNF val66met variants on blood BDNF mRNA levels and on hippocampus subfields volumes in schizophrenia spectrum and bipolar disorders. Journal of Psychiatric Research, 109, 107-114.
Tomassi, S., & Tosato, S. (2017). Epigenetics and gene expression profile in first-episode psychosis: The role of childhood trauma. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 83, 226-237.
Brousse, G., Vorspan, F., Ksouda, K., Bloch, V., Peoc’h, K., Laplanche, J. L., ... & Lepine, J. P. (2010). Could the inter-individual variability in cocaine-induced psychotic effects influence the development of cocaine addiction?: Towards a new pharmacogenetic approach to addictions. Medical hypotheses, 75(6), 600-604.
Kalayasiri, R., Gelernter, J., Farrer, L., Weiss, R., Brady, K., Gueorguieva, R., ... & Malison, R. T. (2010). Adolescent cannabis use increases risk for cocaine-induced paranoia. Drug and alcohol dependence, 107(2-3), 196-201.
Brousse, G., Vorspan, F., Ksouda, K., Bloch, V., Peoc’h, K., Laplanche, J. L., ... & Lepine, J. P. (2010). Could the inter-individual variability in cocaine-induced psychotic effects influence the development of cocaine addiction?: Towards a new pharmacogenetic approach to addictions. Medical hypotheses, 75(6), 600-604.
Schäfer, I., & Fisher, H. L. (2022). Childhood trauma and psychosis-what is the evidence?. Dialogues in clinical neuroscience.
Tang, Y. L., Kranzler, H. R., Gelernter, J., Farrer, L. A., & Cubells, J. F. (2007). Comorbid psychiatric diagnoses and their association with cocaine-induced psychosis in cocaine-dependent subjects. American journal on addictions, 16(5), 343-351.
Varese, F., Smeets, F., Drukker, M., Lieverse, R., Lataster, T., Viechtbauer, W., ... & Bentall, R. P. (2012). Childhood adversities increase the risk of psychosis: a meta-analysis of patient-control, prospective-and cross-sectional cohort studies. Schizophrenia bulletin, 38(4), 661-671.
Gorelick, D. A., Gardner, E. L., & Xi, Z. X. (2004). Agents in development for the management of cocaine abuse. Drugs, 64, 1547-1573.
van den Buuse, M. (2010). Modeling the positive symptoms of schizophrenia in genetically modified mice: pharmacology and methodology aspects. Schizophrenia bulletin, 36(2), 246-270.
Beresford, T., Buchanan, J., Thumm, E. B., Emrick, C., Weitzenkamp, D., & Ronan, P. J. (2017). Late reduction of cocaine cravings in a randomized, double-blind trial of aripiprazole vs perphenazine in schizophrenia and comorbid cocaine dependence. Journal of clinical psychopharmacology, 37(6), 657-663.
Lohoff, F. W., Weller, A. E., Bloch, P. J., Nall, A. H., Ferraro, T. N., Kampman, K. M., ... & Berrettini, W. H. (2008). Association between the catechol-O-methyltransferase Val158Met polymorphism and cocaine dependence. Neuropsychopharmacology, 33(13), 3078-3084.
Woodward, N. D., Jayathilake, K., & Meltzer, H. Y. (2007). COMT val108/158met genotype, cognitive function, and cognitive improvement with clozapine in schizophrenia. Schizophrenia research, 90(1-3), 86-96.