Geschreven door: Evelien Colbers, Sophie Verkleij, Suzanne Schreppers, Pien Mutsaers
Terug naar startpagina psychofarmacologie
Geschreven door: Evelien Colbers, Sophie Verkleij, Suzanne Schreppers, Pien Mutsaers
Terug naar startpagina psychofarmacologie
Welkom op de WIKI pagina: Hersentumor en depressie. Een hersentumor heeft een grote impact op de fysieke en psychologische gezondheid van de mens. Zo komen cognitieve problemen, epileptische aanvallen en stemmingsstoornissen vaak voor. Deze WIKI pagina gaat vooral in op het hebben van een hersentumor, in combinatie met een depressieve stoornis. In het eerste deel worden hersentumoren besproken waarin de verschillende typen, prevalentie, prognose en medicatie in beeld worden gebracht. Vervolgens zal worden ingegaan op de psychische klachten, prevalentie, prognose en hoe het mogelijk is dat mensen met een hersentumor een verhoogde kans hebben op het krijgen van een depressieve stoornis. Het laatste deel van deze WIKI laat zien hoe een depressie zowel een symptoom als gevolg kan zijn van een hersentumor. Het doel van deze WIKI pagina is om meer informatie beschikbaar te stellen over de combinatie tussen een hersentumor en een depressie voor patiënten, hun naasten, zorgverleners en andere geïnteresseerden.
Deze pagina is ontwikkeld door studenten van de master Medische Psychologie aan Tilburg University. De WIKI pagina kan gebruikt worden ter informatie maar kan niet dienen ter vervanging van professionele hulpverlening.
Wanneer zieke lichaamscellen zichzelf delen in de hersenen is er sprake van een hersentumor. Als deze cellen zichzelf delen, hopen ze zich op en ontstaat er een zwelling. Deze zwelling wordt de tumor genoemd. Een hersentumor kan goedaardig of kwaadaardig zijn. Bij een goedaardige tumor verspreiden de cellen zich niet naar andere delen van het lichaam. Een goedaardige (benigne) hersentumor kan echter ook gevaarlijk zijn, omdat deze kan groeien en hierdoor tegen belangrijke delen van de hersenen kan drukken. Bij een kwaadaardige (maligne) tumor verspreiden de cellen zich wel door het lichaam, waardoor er dan sprake is van kanker. Door deze verspreiding in het lichaam, kunnen er ook op andere plekken tumoren ontstaan. Dit worden ook wel metastasen (uitzaaiingen) genoemd. Een hersentumor kan op twee manieren ontstaan, te onderscheiden in een primaire en een secundaire hersentumor. Een primaire hersentumor is een gezwel ontstaan in de hersenen zelf. Een secundaire hersentumor komt door uitzaaiingen van een tumor ergens anders in het lichaam (17).
Intracraniële metastases
Wanneer kwaadaardige cellen zich uitzaaien vanuit een andere plek in het lichaam naar het zenuwstelsel en de hersenen, worden dit intracraniële metastasen genoemd. Deze behoren tot de secundaire hersentumoren (17). Intracraniële metastasen zijn de meest voorkomende hersentumoren. Dit type komt tien keer vaker voor dan primaire hersentumoren. De meest voorkomende kankers die uitzaaien naar de hersenen zijn longkanker, borstkanker en melanomen (vorm van huidkanker). Veel voorkomende symptomen bij intracraniële metastasen zijn hoofdpijn, epileptische aanvallen en neurologische problemen (29). Een epileptische aanval is een abrupte, tijdelijke verstoring van de elektrische signalen in de hersenen. Hoe zo'n aanval zich uit, verschilt per persoon. Over het algemeen kan iemand zijn bewustzijn verliezen en hevig gaan schokken (63).
Meningeomen
Meningeomen zijn tumoren in het hersenvlies, ze zijn meestal goedaardig (benigne) en groeien vaak langzaam. Meningeomen zijn de meest voorkomende primaire hersentumoren. Symptomen van meningeomen zijn hoofdpijn, epileptische aanvallen en neurologische symptomen. Vaak worden ze toevallig gevonden met het in kaart brengen van hersenstructuren of hersenfuncties (neuroimaging) (29).
Gliomen
Gliomen zijn de meest voorkomende kwaadaardige (maligne) tumoren van het centrale zenuwstelsel. Een glioom is een tumor in de gliacellen (steuncellen), die normaal zorgen voor bescherming en herstel van de hersenen (17). Glioblastoma is de meest voorkomende en meest agressieve vorm van gliomen. Symptomen van glioblastoma zijn hoofdpijn, epileptische aanvallen en neurologische problematiek. De symptomen ontwikkelen zich snel doordat het een agressieve vorm van kanker is (29).
Onder epidemiologie wordt verstaan hoeveel een ziekte voorkomt, waarbij onder andere wordt gesproken van prevalentie en incidentie. Prevalentie houdt in hoeveel gevallen/patiënten met een specifieke aandoening er waren op een bepaald tijdsmoment. Bij incidentie spreken we van het aantal nieuwe gevallen van een specifieke aandoening per tijdsperiode, bijvoorbeeld een jaar. Een onderzoek (meta-analyse) toonde aan dat de wereldwijde incidentie van hersentumoren ongeveer 11 op de 100.000 personen per jaar was (36). Volgens de Nederlandse Kankerregistratie worden er jaarlijks bij 1400 mensen de diagnose primaire hersentumor gesteld. Daarnaast zijn er van de mensen die in de afgelopen vijf jaar een diagnose hersentumor hebben gehad nog ongeveer 2200 patiënten in leven (52). Van de 1397 mensen die jaarlijks de diagnose hersentumor krijgen zijn er 812 man (58%) en 585 vrouw (42%) (58). In 2021 kwamen er 124.000 nieuwe kankerpatiënten bij. Borstkanker is het kankertype met de hoogste incidentie gevolgd door huidkanker en longkanker. Kwaadaardige hersen- en ruggenmergtumoren kwamen in 2021 op de 13e plek in Nederland (51).
Hersentumoren zijn, vergeleken met andere tumoren, moeilijk te behandelen. Een prognose is een verwachting van verloop. Bij hersentumoren is deze prognose 30% overlevingskans in 5 jaar, afhankelijk van het soort tumor. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de hersenen samen met het ruggenmerg de best beschermde organen zijn van het lichaam. Een chirurgische behandeling is hierdoor moeilijker uit te voeren, omdat de artsen namelijk eerst nog door de schedel heen moeten. Daar komt nog bij dat de hersenen ontzettend gevoelige organen zijn, waarbij schade, veroorzaakt door deze ingreep, voor ernstige lichamelijke of geestelijke beperkingen kan zorgen (20). Volgens het Integraal Kankercentrum Nederland is de prognose van hersentumoren ook afhankelijk van het soort tumor. Bij glioompatiënten is de prognose afhankelijk van de graad van de tumor, wat betekent dat het afhangt van hoe abnormaal (of normaal) de cellen zijn. Bij een laaggradig glioom (langzaam groeiend) is de overlevingskans 80% in twee jaar. Bij mensen met een glioblastoom, wat het meest voorkomende type is, is de 2-jaars overleving nog geen 20% (52). Tot slot, toont onderzoek aan dat leeftijd als een belangrijke voorspellende factor (prognostische factor) voor het verloop van de ziekte gezien wordt. Over het algemeen neemt de overlevingskans af naarmate de diagnose op latere leeftijd gesteld is. Bij sommige tumorsoorten is de overlevingskans echter groter bij de leeftijdsgroep van 20-44 jaar dan die van 0-19 jaar (12).
Er is medicatie voor de bestrijding van de tumor zelf, maar er is ook medicatie voor veel voorkomende klachten bij hersentumoren. Voor de behandeling van de hersentumor zelf wordt gebruik gemaakt van operaties, bestraling en chemotherapie (38). De meest voorkomende klachten bij hersentumoren zijn epileptische aanvallen, hersenoedeem (vochtophoping in de hersenen), bijwerkingen van medicatie, veneuze trombo-embolie (verstopping van een bloedvat), vermoeidheid en cognitieve problemen (50). Hieronder worden de verschillende soorten behandelingen en hun bijwerkingen besproken.
Tumor bestrijding
Operatie
Vaak is de eerste stap van de behandeling van een hersentumor een operatie. Deze operatie wordt ook wel craniotomie genoemd (68). Voordat de operatie wordt uitgevoerd, wordt er eerst een MRI-scan gemaakt waarmee het brein in beeld wordt gebracht. Op deze manier kunnen artsen een vermoedelijke diagnose stellen. Na het bespreken van de uitslag van deze scan volgt de operatie. Het weefsel wordt dan in zijn geheel of gedeeltelijk weggehaald. Dit gebeurt via een luikje in het schedelbot zodat de plek van de operatie zichtbaar wordt (68). Wanneer het kwaadaardige weefsel op een veilige manier kan worden weggenomen, wordt het geheel weggehaald en is het direct onderdeel van de behandeling van de tumor (17). Wanneer dit niet kan, wordt er alleen een klein stukje weefsel (biopt) weggehaald voor microscopisch onderzoek, zodat dit onderzocht kan worden door de patholoog. Hieruit kan een definitieve diagnose vastgesteld worden. Een operatie kan nadelige gevolgen hebben, die afhangen van de locatie van de tumor in de hersenen. Mogelijke problemen zijn verlamming, spraakproblemen, bloedingen, ontstekingen of zelfs overlijden (68).
Er zijn drie manieren om de tumor zo zorgvuldig mogelijk te verwijderen, waarbij het omliggende weefsel zo goed als mogelijk bespaard kan worden. Zo kan een aantal van de eerder benoemde problemen mogelijk voorkomen worden. De eerste manier is neuronavigatie. Hierbij vindt op de dag voor de operatie een MRI-scan plaats. Met camera’s worden beelden vastgelegd waar de neurochirurg aan het opereren is. Die beelden koppelen ze aan MRI-beelden, waardoor de neurochirurg een helder beeld heeft van de plaats van het tumorweefsel en de plaats waar de neurochirurg opereert. Een tweede methode is Gliolan of 5 ALA waarbij gebruik wordt gemaakt van de stof gliolan of 5 ALA. Gliolan wordt voornamelijk door tumorcellen opgenomen en kan oplichten. Door middel van een speciaal filter op een microscoop, licht de gliolan op en weet de neurochirurg waar de tumor zich bevindt. Een laatste methode is de ‘wakker craniotomie’. Hierbij wordt de operatie voor een deel niet onder volledige narcose uitgevoerd en is de patiënt dus wakker tijdens de operatie. Spraak en/of bewegingen kunnen met deze methode worden getest door te praten met de patiënt. Het hersenweefsel waar de tumor zich bevindt, wordt geprikkeld. Wanneer er uitval wordt opgemerkt tijdens deze prikkeling, weet de chirurg dat dit weefsel niet verwijderd kan worden (68).
Radiotherapie
Het doel van radiotherapie is om de kankercellen te vernietigen met bestraling. De bestraling gebeurt alleen op het deel van de tumor of uitzaaiingen. Bij radiotherapie zorgt de bestraling ook voor schade aan normale cellen rondom de kankercellen. Gezonde cellen herstellen echter beter van deze schade dan kankercellen (17). Bijwerkingen op de korte termijn zijn te lezen in Tabel 1. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen drie verschillende vormen van radiotherapie. Bij gliomen en meningeomen is in sommige gevallen protonentherapie mogelijk. Dit is hele precieze bestraling waardoor het hersenweefsel rondom de tumor minder straling krijgt (76). Naast protonentherapie bestaat er ‘whole-brain’ radiotherapie (totale schedelbestraling) en stereotactische radiochirurgie. Bij ‘whole-brain’ radiotherapie wordt er radiotherapie toegepast op het gehele brein, wat nuttig is bij uitzaaiingen. Stereotactische radiochirurgie wordt toegepast wanneer het gaat om een enkele tumor of meerdere tumoren, meestal tot maximaal drie. Ook wordt het toegepast wanneer het beschadigde hersenweefsel via een operatie ontoegankelijk is (70).
Helaas kan radiotherapie zowel op de korte- als langetermijn vervelende gevolgen hebben, zoals cognitieve klachten en hersenletsel. Hersenletsel dat is ontstaan door bestraling kan worden ingedeeld in de volgende fases: acuut, vroeg vertraagd en laat vertraagd letsel. Acuut letsel treedt op in de eerste weken. De patiënt kan dan te maken krijgen met vermoeidheid, haaruitval, huiderytheem (roodheid van de huid), hoofdpijn, misselijkheid en lethargie (abnormale slaperigheid). Het vroeg vertraagde letsel wordt binnen één tot zes maanden waargenomen na radiotherapie. Hierbij laat de patiënt symptomen zien als vermoeidheid, slaperigheid, geheugenverlies op de korte termijn en tijdelijke demyelinisatie. Dit laatste is het verlies van de witte stof myeline, die zich rondom zenuwcellen bevindt. Het werkt als een isolerend laagje dat ervoor zorgt dat een signaal gemakkelijker naar een volgende zenuwcel kan komen. Wanneer zo’n signaal door demyelinisatie verstoord is, leidt dit tot uitval van verschillende functies. Tot slot is klinisch laat-vertraagd letsel waar te nemen vanaf zes maanden tot enkele jaren na radiotherapie. Deze vorm van hersenletsel wordt als onomkeerbaar en progressief beschouwd. Symptomen die hierbij komen kijken zijn vasculaire afwijkingen, demyelinisatie en uiteindelijk necrose (afsterven van weefsel) van de verbindingen tussen zenuwcellen. Kortom worden de voordelen van radiotherapie als behandeling bij een hersentumor helaas beperkt door de nadelige effecten die deze kan veroorzaken (70).
Chemotherapie
Chemotherapie heeft als doel om de groei van de tumor te stoppen. Het is een behandeling waarbij er bepaalde geneesmiddelen via een infuus worden ingebracht. De therapie is in staat om snelgroeiende cellen te doden. Om deze reden is chemotherapie geschikt voor de behandeling van verschillende tumoren (2). Ten eerste kan chemotherapie worden toegepast bij verschillende vormen van gliomen. Een glioom is een tumor in de gliacellen (steuncellen), die normaal zorgen voor bescherming en herstel van de hersenen. Chemotherapie is ook toe te passen bij een lymfoom in de hersenen, dit is een vorm van lymfeklierkanker. Chemotherapie kan toegepast worden als behandeling ter aanvulling na de operatie. Ook kan deze ingezet worden in combinatie met radiotherapie. Tot slot kan chemotherapie nog toegepast worden als palliatieve behandeling. Palliatieve zorg wordt ingezet wanneer genezing niet meer mogelijk is. Klachten kunnen verminderd of voorkomen worden door de groei van de tumor te remmen (71). Bij meningeomen (tumoren in het hersenvlies), kan chemotherapie niet worden toegepast.
De chemo-geneesmiddelen worden op basis van hun werkingsmechanisme onderverdeeld: alkylerende geneesmiddelen, anti-metabolieten, micro-tubulaire vergiften, topoïsomerase-remmers en cytotoxische antibiotica. Het belangrijkste onderdeel van de behandeling voor hersentumoren is temozolomide. Dit is een lipofiele (in vetoplosbaar), monofunctionele prodrug (inactieve stoffen die in het lichaam worden omgezet in de biologisch actieve stof) en behoort tot de alkylerende groep. Alkylerend houdt in dat het middel schade aanbrengt aan het DNA van de kankercellen, waardoor de cellen niet verder kunnen delen (2). De bijwerkingen van chemotherapie zijn weergegeven in Tabel 1.
Symptoombestrijding
Anti-epileptische medicijnen
Het hebben van een epileptische aanval (tijdelijke verstoring van elektrische signalen in de hersenen) is het meest voorkomende symptoom bij patiënten met een hersentumor (39). Patiënten met een primaire hersentumor (gezwel in de hersenen zelf) hebben hier meer last van dan patiënten met intracraniële metastasen (een uitgezaaide tumor in de hersenen). Daarnaast hebben patiënten met een tumor in de hersenschors (buitenste laag van de grote hersenen) vaker last van epileptische aanvallen dan patiënten met een tumor in de witte stof (de binnenkant van de hersenen die bestaat uit de verbindingen tussen zenuwcellen) of diep gelegen tumoren (50). Hoe het onderliggende mechanisme hiervan precies werkt wordt nog niet goed begrepen. Anti-epileptische medicatie gaan vaak gepaard met veel bijwerkingen, deze zijn beschreven in Tabel 1. Tot wel 24% ervaart zo veel last van deze bijwerkingen van anti-epileptische medicatie dat ze stoppen met het nemen van de medicatie (39). Het is belangrijk dat het stoppen met deze medicatie langzaam wordt afgebouwd, omdat plotseling stoppen kan leiden tot ernstige epileptische aanvallen. De kans dat er geen aanvallen meer plaatsvinden na het stoppen, is groter wanneer de patiënt maar weinig aanvallen heeft gehad en met de medicatie snel aanvalsvrij was. Alternatieve behandelingen genezen epilepsie niet, maar kunnen wel zorgen voor een positief gevolg dat bij kan dragen aan minder aanvallen. Voorbeelden hiervan zijn homeopathie (een holistische geneeswijze), voeding en yoga (72).
Corticosteroïden
Corticosteroïden zijn geneesmiddelen die bestaan uit hormonen. Deze worden gebruikt voor patiënten met oedeem in de hersenen, wat inhoudt dat vocht zich ophoopt rond de tumor (peritumoraal oedeem). Peritumoraal oedeem heeft een grote invloed op de morbiditeit van patiënten. Dexamethason (remt ontstekingen en overgevoeligheidsreacties) is het meest gebruikte corticosteroïd voor mensen met een hersentumor (50). De bijwerkingen van corticosteroïden zorgen ervoor dat lange termijn gebruik beperkt is (zie Tabel 1) (39).
Antistollingsmiddelen
Patiënten met een hersentumor hebben een grote kans op veneuze trombo-embolie (VTE). Een veneuze trombo-embolie is een verstopping in een bloedvat in de longen, bekken, benen of armen. Antistollingsmiddelen zijn effectief en veilig voor gliomas en brein-metastasen (uitzaaiingen). Risicofactoren voor VTE zijn een hogere leeftijd, een grotere tumor, een grote operatie, chemotherapie, hormonale therapie en ook een hoge dosis corticosteroïden kan een de kans op een VTE verhogen (48).
Acetylcholinesterase
Ook cognitieve achteruitgang komt vaak voor bij patiënten met een hersentumor. Het kan veroorzaakt worden door de tumor zelf, anti-epileptische medicijnen, radiotherapie, chemotherapie of depressie. Acetylcholinesterase zoals donepezil zorgt voor een verbetering van cognitieve functionering, geheugen, stemming en kwaliteit van leven (42). Dit komt omdat de stof acetylcholine langer kan worden opgenomen in het lichaam door dit medicijn. Acetylcholine is een neurotransmitter die de overdacht van prikkels naar de spieren en het geheugen verbetert. Zie Tabel 1 voor de bijwerkingen van dit medicijn (73).
Antidepressiva
Patiënten met hersentumoren hebben ook een verhoogde kans op het krijgen van een depressie of angst (22). Er is een aantal antidepressiva dat een mogelijkheid biedt om deze mentale klachten te behandelen. Nieuwe antidepressiva zoals Selective Serotonin Reuptake Inhibitors (SSRI's) en specific serotonergic antidepressants hebben gemiddelde bijwerkingen (50). Sommige antidepressiva zorgen voor een grotere kans op het krijgen van epileptische aanvallen. Daarnaast kan de medicatie het geheugen aantasten en vermoeidheid veroorzaken (37). In het volgende onderdeel zal de werking van deze medicatie besproken worden. Daarnaast zullen de mogelijke bijwerkingen en de mogelijke interacties met andere medicatie verder uitgewerkt worden.
Psychische klachten komen veel voor bij patiënten met een hersentumor. Deze kunnen ontstaan door de tumor zelf, maar ook behandelingen kunnen deze veroorzaken. De locatie van de tumor en leeftijd zijn onder andere factoren die effect kunnen hebben op mogelijke karakter- en gedragsveranderingen. Deze kunnen zich op verschillende manieren uiten, wat per persoon verschilt in ernst.
Cognitieve klachten
Cognitieve klachten komen bij 50 tot 90% van de patiënten met een hersentumor voor. Het is een specifiek probleem voor mensen met een hersentumor (67). Onder cognitieve klachten verstaan we problemen in een of meer hersenfuncties zoals taal, aandacht, geheugen en executieve functies (o.a. plannen en organiseren) (53). Deze cognitieve klachten worden veroorzaakt door de tumor zelf, tumor-gerelateerde epilepsie, de behandeling, psychologische stress of een combinatie van deze factoren (56). Cognitieve problemen hebben een negatief effect op de kwaliteit van leven. Voor meer informatie over een hersentumor en cognitieve problemen verwijzen we je naar de gerichte WIKI pagina (69).
Stemmingsproblematiek
Angst en depressie komen vaak voor bij een hersentumor. Een studie rapporteerde dat 42% van de patiënten verhoogde angstklachten ervaarde en 23% verhoogde depressieklachten (55). Angst kan ontstaan door de diagnose en prognose van de hersentumor. Ook het kan direct gerelateerd zijn aan effecten van de tumor (1). Op deze WIKI pagina zullen we dieper ingaan op het hebben van een hersentumor en depressie. Voor meer informatie over een hersentumor en angst verwijzen we je naar de WIKI pagina hierover (62).
Gedragsveranderingen
Onderzoek van American Brain Tumor Association beschreef verschillende karakter- en gedragsveranderingen die voor kunnen komen bij hersentumoren waaronder: agressie, boosheid, aanpassingsproblematiek, persoonlijkheidsveranderingen en impulsiviteit (3). Wanneer deze onbehandeld blijven, kunnen deze de persoonlijkheid, stemming en het gedrag van een patiënt veranderen.
Mogelijke oorzaken psychische klachten
Mogelijke oorzaken van bovenstaande klachten zijn vooral afhankelijk van de locatie van de tumor, de grootte van de tumor en het type tumor. Uit onderzoek blijkt dat er een mogelijke relatie is tussen psychotische symptomen (veranderde beleving van de werkelijkheid) en hypofysetumoren. De hypofyse is een klier die hormonen reguleert. Ook bleek er een relatie te zijn tussen geheugensymptomen en thalamustumoren, de thalamus speelt een belangrijke rol bij bij de selectie van prikkels. Daarnaast lijkt er een relatie te zijn tussen stemmingssymptomen en frontale tumoren (aan de voorkant van je hersenen) (25). Tot slot kunnen veranderingen in karakter en gedrag optreden als bijwerking van de medicatie die de patiënt krijgt. Deze medicatie omvat onder andere anti-epileptica en dexamethason (remt ontstekingen en overgevoeligheidsreacties).
Volgens onderzoek uit 2010 varieert de incidentie (het aantal gevallen per tijdsperiode) van psychiatrische problemen bij een hersentumor tussen de 50 en 78% (26). Stemmingsproblemen komen het vaakst voor bij patiënten met een hersentumor, waarbij depressie bij 36% van de mensen wordt gerapporteerd (26). Daarnaast komen co-morbide psychische stoornissen voor bij zowel patiënten met een hersentumor (38%) als de partners van deze patiënten (47%) (16). Comorbiditeit houdt in dat er tegelijkertijd meerdere stoornissen voorkomen bij één persoon. In dit geval zijn deze co-morbide psychische stoornissen voornamelijk aanpassingsstoornissen en acute stressstoornissen.
Uit een recenter onderzoek (review studie) uit 2022 blijkt dat in 2019 bij 58.5% van de patiënten met een hersentumor angstsymptomen worden gerapporteerd. Daarnaast rapporteert 43.1% depressieve symptomen (30; 4).
Een andere studie onderzocht de cognitieve beperkingen bij patiënten met hersentumoren. Hierbij werd gekeken naar verschillende gebieden binnen de cognitie, namelijk geheugen, aandacht, taal en executieve functies (plannen en organiseren). Uit het onderzoek bleek dat meer dan 90% van deze patiënten in ten minste één van deze gebieden beperkingen liet zien (47).
Wanneer de tumor volledig wordt verwijderd, is het mogelijk dat de psychische symptomen die worden veroorzaakt door het type tumor, de locatie en de grootte ook verdwijnen (25).
Psychische klachten kunnen behandeld worden met medicatie. Daarnaast wordt cognitieve gedragstherapie als een effectieve behandeling gezien om gedragsstoornissen en emotionele stoornissen te behandelen (60). Bij cognitieve gedragstherapie leren patiënten hoe ze beter om kunnen gaan met hun negatieve gedachten en gevoelens over zichzelf en de omgeving. Cognitief functioneren wordt als een prognostische factor (voorspellende factor) gezien voor het verloop van de ziekte bij mensen met een hersentumor (45). Uit onderzoek blijkt dat patiënten met cognitieve problemen baat hebben bij cognitieve revalidatie (45).
Depressie voorafgaand aan de operatie lijkt een prognostische factor te zijn voor de overleving bij patiënten met een langzaam groeiende glioom tumor (tumor in de gliacellen, ofwel steuncellen) (28). Patiënten met een depressie hadden een kortere overlevingstijd dan patiënten zonder een depressie. Dit werd alleen niet gevonden bij patiënten met een snelgroeiende glioom tumor.
Depressie is een stemmingsstoornis. Het meest bepalende symptoom bij deze stoornis is het onverklaarbare, aanhoudende gevoel van verdriet en een verlies van positieve gevoelens. Er kan sprake zijn van een lichte, matige of ernstige depressie, afhankelijk van het aantal en de ernst van de symptomen (65). In deze WIKI wordt onderscheid gemaakt tussen depressie en depressieve symptomen. Met deze symptomen worden klachten bedoeld die kunnen optreden als voorloper van een depressieve stoornis. Dit wordt ook wel een 'minor depressie' genoemd. Hierbij is er nog geen sprake is van een depressieve stoornis die voldoet aan alle criteria van de DSM-5, een handboek voor de classificatie van verschillende stoornissen.
Patiënten met een hersentumor en een depressie of depressieve symptomen hebben een slechtere kwaliteit van leven, verhoogd risico op suïcide, meer medische complicaties en een slechtere overleving. Medische complicaties die vaker voorkomen bij patiënten met een hersentumor en depressie zijn veneuze trombose, epileptische aanvallen, infecties en bijwerkingen van medicijnen (22). In de Glioma Outcomes Project werd gevonden dat een hersentumor en depressie ook gelinkt zijn aan een verslechtering in neurocognitief functioneren. Er is een aantal mogelijke redenen waarom patiënten met een hersentumor een verhoogde kans op een depressie hebben. Deze redenen worden hieronder één voor één besproken.
De diagnose
Een depressie kan een reactie zijn op de diagnose 'kanker'. Deze diagnose kan onder andere leiden tot shock, wanhoop, ongeloof, angst en boosheid. Daarnaast ervaren patiënten een gevoel van hulpeloosheid en verlies en maken ze zich zorgen over doodgaan. Ook verandert hun maatschappelijke rol vaak en hebben ze minder sociale contacten (23).
Symptomen
Patiënten met epileptische aanvallen lijken vaker psychische stoornissen te ontwikkelen naast hun hersentumor. Niveaus van depressie hangen sterk samen met de hoeveelheid epileptische aanvallen (15). Ook vermoeidheid en cognitieve problemen veroorzaakt door de (behandeling van de) hersentumor zorgen voor een verhoogde kans op een depressie (23).
Biologische mechanismen
Er zijn ook biologische mechanismen die de relatie tussen hersentumoren en depressie kunnen verklaren. Zo bleek dat er abnormaliteiten waren in de tryptofaantransport in verschillende hersenstructuren die gerelateerd zijn aan depressie bij mensen met een hersentumor. Tryptofaan is een stofje dat betrokken is bij de aanmaak van serotonine, een gelukshormoon. De abnormaliteiten in het tryptofaantransport kunnen leiden tot een disbalans in serotoninepaden, wat gelinkt kan worden aan depressieve symptomen (7).
Een ander biologisch mechanisme om de relatie tussen depressie en hersentumor te verklaren, is de grootte van de tumor. Hoe deze precies gerelateerd zijn aan elkaar is nog niet helemaal duidelijk, maar een mogelijke verklaring is de verstoring van verbindingen in het limbische systeem (Figuur 2). In het limbische systeem worden onder andere emoties gereguleerd. Het wordt gezien als een massa effect: hoe groter de tumor in dit gebied, hoe groter de verstoring tussen deze verbindingen in het systeem. Een verstoring in het limbische systeem is geassocieerd met de ontwikkeling van stemmingsstoornissen, zoals een depressie (23).
Type tumor
Er is een relatie gevonden tussen het type hersentumor en een depressie (23). Depressie wordt vaak gezien bij patiënten met een tumor in de hypofyse (een klier die hormonen reguleert). Dit is bijvoorbeeld te zien bij mensen met Cushing’s disease. Hierbij zit er een gezwel op de hypofyse, dat zorgt voor te hoge cortisol (stresshormoon) levels. De incidentie van depressie bij deze patiënten is 63%. Bij een behandeling met een daling van de cortisolniveaus als gevolg, werd er ook een vermindering in depressieve klachten gevonden. Ook bij meningeomen (een tumor in het hersenvlies) is er een hogere incidentie van depressie gevonden vergeleken met andere typen tumoren (23).
De behandeling van een hersentumor kan ook zorgen voor een verhoogde kans op een depressie. Hieronder worden de verschillende behandelingen beschreven waarbij een verhoogde kans op het ontwikkelen van een depressie ontstaat.
Chirurgie
Een chirurgische behandeling van de hersentumor kan zorgen voor een toename van depressieve symptomen. Dit effect werd gevonden zowel één maand als drie maanden na de chirurgische ingreep (9). Volgens onderzoek van Kilbride speelt daarbij een voorgeschiedenis van depressie een belangrijke rol. In het Glioma Outcomes Project werd echter gevonden dat bij patiënten die een grote operatie ondergingen, de depressie verbeterde (19). Dit zou kunnen komen doordat de tumor de betrokken limbische paden (emotie regulatie) verstoorde. Na de operatie kunnen deze paden weer beter functioneren wat een positieve invloed heeft op de emotie regulatie.
Corticosteroïden
Corticosteroïden, voorgeschreven om hersenoedeem te verminderen, zijn geassocieerd met depressie. Patiënten die corticosteroïden gebruiken, hebben vaak last van een sombere stemming en negatieve gedachten. Ook zorgen corticosteroïden voor een verslechterde slaap die op zichzelf weer kan leiden tot een grotere kans op depressie (23). Later op deze WIKI pagina zal worden ingegaan op de betekenis hiervan voor de behandeling voor depressie.
Chemotherapie
Chemotherapeutische middelen die worden gebruikt om verschillende hersentumoren te behandelen, kunnen ook effect hebben op het ontwikkelen van een depressie (15). Zo kunnen methotrexaat en pemetrexed leiden tot stemmingswisselingen en kunnen vincristine en etoposide depressieve symptomen veroorzaken. Ook gedeeltelijke en volledige radiotherapie kunnen depressieve klachten en stemmingswisselingen vergroten. Dit kan komen door hormonale tekorten na bestraling.
Opioïde analgetica
Tot slot hebben patiënten met een hersentumor vaak last van hoofdpijn. Deze wordt vaak behandeld met opioïde analgetica. Deze medicatie kan echter leiden tot serotonine toxiciteit of het serotoninesyndroom. Hierbij is er een overschot aan serotonine in het brein, een gelukshormoon. Dit kan vervolgens de mentale toestand veranderen naast vele andere symptomen, zoals zweten, verhoogde hartslag en rillen. Dit komt voornamelijk voor in combinatie met psychiatrische medicatie zoals SSRI’s en SNRI's. Om deze reden zijn triptanen aanbevolen als alternatief om hoofdpijn te behandelen wanneer patiënten SSRI’s of SNRI’s gebruiken (15).
De locatie van een tumor speelt een rol in het ontwikkelen van depressieve symptomen (zie Figuur 1 voor de verschillende hersengebieden). Een depressieve stoornis werd vaker gerapporteerd bij patiënten met een hersentumor in de linker-frontale lobben, gelegen voorin de hersenen (25). In onderdeel drie van deze WIKI pagina zal meer beschreven worden over de locatie van de hersentumor en het risico op het ontwikkelen van een depressie. Naast de locatie kan ook de grootte van de tumor het risico op depressieve symptomen vergroten. Zo verhogen tumoren groter dan vier centimeter de kans op het ontwikkelen van een depressie (22).
Een onderzoek laat zien dat er verschillende variabelen betrokken zijn bij de relatie tussen hersentumoren en depressie. Zo komt depressie bij hersentumoren vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Ook het educatieniveau is betrokken bij de relatie tussen depressie en hersentumoren. Over het algemeen hebben mensen zonder een universitaire opleiding een hoger risico op een depressie dan mensen die wel universitair onderwijs hebben gevolgd (1).
Antidepressiva, zoals selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s), worden vaak voorgeschreven aan mensen met een hersentumor en een comorbide depressie (25). Ook kunnen antipsychotica, zoals haloperidol, pipamperon, olanzapine, clozapine en risperidon ingezet worden. Tot slot kunnen mood stabilizers helpen (3).
SSRI’s
Patiënten met een hersentumor hebben een grotere kans op een delier (plotselinge verwardheid), een infarct en bijwerkingen (25). De serotonineheropnameremmers (SSRI’s) geven de minste kans op een delier en hebben de minste bijwerkingen. Daarentegen geven maprotiline en bupropion een hoger risico op een infarct (25). Serotonine is een hormoon dat bekend staat als klassieke verbeteraar van je stemming en geluksgevoel. SSRI's zorgen ervoor dat er minder serotonine wordt heropgenomen waardoor er meer serotonine beschikbaar is in het lichaam om tot uiting te komen (10). SSRI's kunnen hierdoor dus effect hebben op een vermindering van depressieve klachten. Het normaliseert onder andere stemming, verlies van interesse en schuldgevoelens. Daarnaast verminderen SSRI's angstige gevoelens, paniek en dwang symptomen. Ook vermindert het de kans op terugkeer van een depressie met 50 tot 66%. Het advies is om rustig te beginnen met antidepressiva om bijwerkingen zoveel mogelijk te voorkomen (14).
Antipsychotica
Antipsychotica blokkeren dopamine type 2 receptoren en serotonine type 2 receptoren (11). Deze receptoren zijn betrokken bij de aanwezigheid van depressieve symptomen. Wanneer deze receptoren geblokkeerd worden, kunnen de depressieve symptomen verminderen of verdwijnen. Het precieze werkingsmechanisme is onbekend.
Mood stabilizers
Mood stabilizers zorgen ervoor dat abnormale activiteit in het brein wordt verminderd (13). Ze normaliseren op deze manier de stemming en verminderen depressieve klachten. Verschillende mood stabilizers zijn carbamazepine, lamotrigine, topiramaat en valproïnezuur (14).
In het laatste onderdeel van deze WIKI pagina over Hersentumor en Depressie zal er worden ingegaan op de unieke combinatie die een hersentumor en depressie kan hebben. Allereerst zal kort herhaald worden welke connecties hersentumoren en depressie hebben. Vervolgens wordt er iets verteld over welke invloed de locatie van de hersentumor mogelijk heeft op depressieve symptomen, wat maakt dat depressie gezien kan worden als symptoom van de hersentumor. Daarnaast zal beschreven worden hoe een depressie ook een gevolg kan zijn van een hersentumor door de impact die deze heeft op het dagelijks leven. Deze WIKI zal worden afgesloten met een uitgebreid beeld van hoe de depressie behandeld kan worden, afhankelijk van de aard van de oorzaak. Aan de hand van een beslisboom zullen verschillende typen behandelingen aan bod komen. Daarbij zal beoordeeld worden in welke situatie een bepaalde behandeling het meest geschikt is.
Bij mensen met een hersentumor vormen depressieve symptomen een veelvoorkomend en serieus probleem. Uit onderzoek blijkt namelijk dat bijna 40% van de mensen met een hersentumor voldoen aan klinische symptomen van een depressie. Deze scores op depressieve symptomen verklaren voor meer dan de helft de kwaliteit van leven bij mensen met een hersentumor (34). Hieruit kan geconcludeerd worden dat depressieve symptomen een groot probleem vormen voor mensen met een hersentumor. Daarnaast zijn deze depressieve symptomen dus een van de grootste bijdragende factoren voor een mogelijk lage kwaliteit van leven bij mensen met een hersentumor.
Naast de grote invloed op kwaliteit van leven, geeft depressie bij een hersentumor ook een verhoogd risico op overlijden. Dit kan verklaard worden door zowel biologische als gedragsmatige mechanismen. Een biologisch mechanisme kan dit verklaren doordat een depressie een effect kan hebben op het endocrien-systeem (de hormoonhuishouding van het lichaam). Dit kan ervoor zorgen dat het immuunsysteem onderdrukt wordt, wat indirect kan zorgen voor groei van de tumor. Daarnaast zijn er gedragsmatige mechanismen die de relatie tussen depressie en overlijden kunnen verklaren. Ten eerste laten patiënten met een depressie een lagere therapietrouw zien. Dat wil zeggen dat deze patiënten zich minder goed aan de behandelvoorschriften houden, bijvoorbeeld omdat zij hier geen energie voor hebben of het niet meer de moeite waard vinden. Ten tweede hebben ze een hoger risico op suïcide en meer kans op middelenmisbruik en ander risicogedrag (64).
In een onderzoek wordt al aangehaald dat de hoge prevalentiecijfers van depressie (hoeveel een depressie op een bepaald moment voorkomt) mogelijk veroorzaakt kunnen worden door factoren zoals gevoelens van hopeloosheid, verlies en een slechte prognose (34). Hier zal later verder op worden ingegaan. Buiten de impact van de diagnose, is er namelijk nog een andere mogelijke reden dat depressie zoveel voorkomt bij mensen met een hersentumor, namelijk de locatie van de tumor. Hier zal eerst op in worden gegaan.
De klachten die kunnen ontstaan bij een hersentumor, relateren aan het hersengebied waar de tumor zich bevindt (zie Figuur 1 en 2 voor de verschillende hersengebieden). Om te begrijpen wat de relatie is tussen de locatie van de tumor en depressieve symptomen, wordt nu een aantal hersengebieden gelinkt aan psychische en cognitieve klachten.
De hersenen zijn verdeeld in verschillende gebieden. Het voorste gedeelte van de hersenen, wordt ook wel de frontale kwab genoemd. Anterior frontale tumoren zijn gelegen aan de voorzijde van de frontale hersenkwab en zijn gerelateerd aan symptomen van depressie. Dorsolateraal frontale tumoren zijn tumoren gelegen in het bovenste gedeelte van de frontale hersenkwab en zorgen voor problemen met organisatie en planning. Orbitofrontale tumoren gelegen aan de onderzijde van de frontale kwab veroorzaken ontremd gedrag. Hierbij heeft iemand moeite met het controleren van impulsen en gedrag. De mediaal frontale tumoren, centraal gelegen in de frontale kwab, zorgen voor apathie (gebrek aan interesse en initiatief) en abulie (gebrek aan wilskracht) (23). Dit betekent dat wanneer de tumor verwijderd wordt door middel van een chirurgische behandeling, de bijpassende klachten verminderen (25).
Diencephalon en hypofyse (een klier die hormonen reguleert) tumoren zitten vlak boven de hersenstam, centraal in de hersenen. Deze zorgen voor vegetatieve problemen (zoals slapen, eten, gewicht). Tumoren in het diencephalon (de tussenhersenen, ofwel het middelste gedeelte van het brein) kunnen ook leiden tot hyperfagische vormen van depressie, waarbij overmatig gegeten wordt. Frontale, temporale en diencephalon tumoren kunnen depressie met illusies, hallucinaties, manie (periode van overdreven opgewektheid) en katatonie (ontregeling van motorisch systeem) veroorzaken. Temporo-limbische tumoren kunnen leiden tot auditieve en visuele hallucinaties, paniekaanvallen en geheugenverlies. Het lijkt erop dat tumoren die aan de linkerkant van de hersenen zitten, vaker tot depressie leiden. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het ontstaan van verbale problemen die veroorzaakt worden door tumoren in dit gebied (23). Verschillende onderzoeken bevestigen deze relatie door te stellen dat tumoren in de frontale kwab gerelateerd worden aan depressieve symptomen (26; 49).
In een recente studie werd een nieuwe techniek gebruikt voor het in kaart brengen van hersennetwerken bij depressie (21). Een hersennetwerk gaat over verschillende hersengebieden die met elkaar verbonden zijn. Hieruit kwam naar voren dat depressie gelokaliseerd is in een hersennetwerk waarin het meest gevoelige gebied het striatum (centraal gelegen in de hersenen) van de linker hersenhelft is. Hierbij zijn andere hersengebieden betrokken waaronder de dorsolaterale prefrontale cortex, temporale kwab, insulaire cortex, hippocampus, cingulate cortex en thalamus. De patiënten met een depressie lieten meer verbindingen zien tussen dorsolaterale tumor locaties dan de niet-depressieve patiënten. Dit resultaat is consistent met voorgaande studies (32).
Uit al deze studies blijkt dat voornamelijk de linker hersenhelft betrokken is bij depressieve symptomen. Daarnaast zijn voornamelijk frontale gebieden en centraal gelegen gebieden in de hersenen betrokken. Een studie die keek naar de neuroanatomie van depressieve symptomen bevestigt dat er meerdere gebieden betrokken zijn (33). In het onderzoek werden voornamelijk de frontale gebieden (dorsale en mediale prefrontale cortex, de dorsale en ventrale anterior cingulate cortex, de orbitofrontal cortex en de insula) en de limbische gebieden (amygdala, hippocampus en de dorsale mediale thalamus) en het striatum gerelateerd aan depressie. In het onderzoek wordt echter besproken dat depressieve symptomen niet per se gelinkt zijn aan een specifieke locatie in de hersenen. Het zou eerder gaan om een disbalans tussen de verbindingen tussen hersenstructuren en een verstoring van de hersencircuits en netwerken.
Patiënten met een hersentumor ervaren vaak psychosociale gevolgen van het krijgen van de diagnose 'kanker'. Dit wil zeggen dat ze op het gebied van psychologisch welzijn en sociale interacties consequenties ervaren. Dit komt onder andere door functionele, cognitieve en/of emotionele problemen door de ziekte, maar ook door het sociale stigma van het hebben van een hersentumor. Met het sociale stigma wordt bedoeld dat mensen met een hersentumor hier maatschappelijke gevolgen van ervaren. Rondom werk bestaat bijvoorbeeld het beeld dat mensen die kanker hebben (gehad) een grotere kans hebben op een terugval en daardoor minder betrouwbaar zijn als werkkracht. Psychosociale problemen bij mensen met een hersentumor komen vaak voor meteen na de diagnose, in het begin van de behandeling en in de loop van het ziekteproces (dat kan ook maanden of jaren later zijn). Daarbij komen psychosociale problemen bij patiënten met een hersentumor gemiddeld tot vaak voor. Patiënten met een hersentumor krijgen te maken met veel veranderingen, zoals verlies van onafhankelijkheid, problemen met het hervatten van hun werk en een mogelijke daling van cognitief functioneren. Ook veranderingen in persoonlijkheid, gevoelens van sociale isolatie en verandering in relaties met anderen kunnen voorkomen. Dit kan leiden tot veranderingen van de rol die ze hebben bij familie en vrienden en problemen met sociale relaties (59).
Aan de andere kant is sociale steun een beschermende factor voor psychologische problemen door de hersentumor en de behandeling. De sociale steun zorgt voor een positief effect op de kwaliteit van leven en de gezondheid (59). Uit een studie blijkt dat de behoefte aan psychosociale steun hoog was bij de patiënten. Sommige patiënten rapporteerden positieve ervaringen van hun sociale relaties, terwijl anderen juist een verlies van sociale relaties ervaarden door de hersentumor en de behandeling. In een recente studie was sociale steun de belangrijkste voorspeller van kwaliteit van leven over een periode van twaalf maanden bij patiënten met een hersentumor (46).
Er zijn veel factoren die kunnen bijdragen aan het psychosociaal functioneren van patiënten met een hersentumor. Ten eerste zijn er factoren die te maken hebben met het hebben van een hersentumor. Voorbeelden hiervan zijn verminderd cognitief functioneren, de ernst van de hersentumor, het hebben van stemmingsstoornissen en psychologische stress, de timing van de hersentumor en de duur van het herstel. Ten tweede zijn er ook persoonsfactoren die invloed hebben op het psychosociaal functioneren indien er sprake is van een hersentumor. Dit zijn factoren zoals coping (strategieën om met lastige situaties om te gaan), gedrags- en emotieregulatie, zelfbewustzijn en interne locus of control (verantwoordelijkheid voelen voor je eigen acties). Daarnaast heb je omgevingsfactoren, zoals socioculturele context, levenservaringen, sociale steun en het functioneren van de familie. Deze factoren hebben ook een invloed op het psychosociaal functioneren (59).
Nu er is besproken hoe een depressieve stoornis mogelijk kan ontstaan bij patiënten met een hersentumor, wordt er nu ingegaan op de mogelijke behandelingen voor een depressie bij een hersentumor. Hierbij worden bevindingen uit bestaande studies beschreven. Op basis van deze bevindingen, wordt een aantal behandeladviezen genoemd die gebaseerd zijn op de relatie met de mogelijke oorzaak van de depressieve stoornis.
Chirurgische behandeling
Uit eerder onderzoek bleek al dat hersentumoren op een specifieke locatie kunnen zitten, wat een mogelijke link heeft met het ontstaan van depressieve symptomen (23). Wanneer een hersentumor door een chirurgische ingreep wordt weggehaald, zou er gesteld kunnen worden dat de depressieve symptomen hierdoor afnemen. Uit een onderzoek blijkt dat voor de chirurgische ingreep 16% van de patiënten uit de desbetreffende studie voldeden aan een depressieve stoornis volgens een depressievragenlijst. Drie maanden na het verwijderen van de hersentumor was dit nog maar 10% van de patiënten. Een jaar na de operatie was dit percentage echter alweer gestegen naar 15% van de patiënten (27). Onderzoek toonde zelfs aan dat er een significante toename was van depressieve symptomen na de chirurgische ingreep (9). Hoewel dit tegengestelde resultaten zijn, kan hier een kritische noot bij geplaatst worden. Zo werd eerder besproken dat depressieve symptomen voornamelijk gerelateerd zijn aan specifieke hersengebieden en circuits (onder andere de frontale en limbische gebieden). Mogelijk wanneer de tumor in een ander hersengebied chirurgisch verwijderd wordt, heeft dit minder effect op de depressieve symptomen. Het is dus belangrijk om na te gaan in welk hersengebied de hersentumor zich bevindt, om te kunnen bepalen of een chirurgische behandeling effectief zou zijn voor de behandeling van een depressieve stoornis/depressieve symptomen als symptoom van de hersentumor.
Indien de tumor zich bevindt in de frontale gebieden of het limbische gebied, zou er om bovenstaande redenen geadviseerd kunnen worden om een chirurgische behandeling in te zetten voor de vermindering van depressieve symptomen. Wanneer de tumor echter op een andere locatie in de hersenen zit, zal er geen chirurgische ingreep geadviseerd worden om depressieve symptomen te verminderen. Daarnaast kan er nog een kritische noot geplaatst worden. Uit onderzoek bleek namelijk dat de depressieve klachten eerst afnemen en vervolgens weer toenamen (27). Een mogelijke verklaring hiervoor, is dat de verwijdering van de tumor zorgt voor een vermindering van de depressieve symptomen, maar dat de patiënt op langere termijn toch nog mentale problemen ervaart door de psychosociale gevolgen en de prognose van de hersentumor. Mogelijk zou een aanvullende psychologische behandeling geschikt zijn om de depressieve symptomen te verminderen, wanneer de chirurgische behandeling niet effectief is bevonden.
Radiotherapie
Het zou van belang kunnen zijn om ook te kijken naar de mogelijke gevolgen van de verschillende soorten radiotherapie, om depressieve klachten mogelijk (gedeeltelijk) te voorkomen. Zoals besproken bij 1.5 Behandeling, zijn er drie verschillende vormen van radiotherapie. Eén daarvan is protonentherapie, die bij sommige gevallen van gliomen en meningeomen toepasbaar is. Dit is een vrij nieuwe vorm van radiotherapie waarbij er hele precieze bestraling wordt gehanteerd. Hierdoor wordt het omliggende hersenweefsel zo goed als mogelijk bespaard gebleven. Dit zorgt daarom ook voor minder bijwerkingen op de lange termijn (76). In het geval van ‘whole-brain’ radiotherapie (totale schedelbestraling) wordt er radiotherapie toegepast op het gehele brein, wat mogelijk kan leiden tot veel meer schade. Daarnaast is stereotactische radiochirurgie iets gerichter, maar kan ook deze vorm samen met de whole-brain radiotherapie vervelende gevolgen hebben, zoals cognitieve problematiek. Zo kan er een tekort ontstaan in leren, aandacht, executieve functies (o.a. plannen en organiseren), motoriek, verbaal geheugen en werkgeheugen. Een ernstig gevolg kan zelfs dementie zijn. Bij 5 tot 24% van de patiënten zorgde bestraling voor hersenbeschadiging (70). Hieruit kan worden opgemaakt dat de nieuwere vorm van radiotherapie, protonentherapie, mogelijk een gunstige invloed kan hebben op het verminderen van depressieve klachten na behandeling. Protonentherapie zal namelijk leiden tot minder beschadiging van het omliggende weefsel, wat kan resulteren in minder nadelige gevolgen bij de patiënt. Wanneer de patiënt minder nadelige gevolgen ervaart, zou dit mogelijk de kans op depressie kunnen verkleinen. Deze mogelijkheid zou een extra reden kunnen zijn om protonentherapie toe te passen wanneer het soort tumor dit toestaat. Gezien dit nog niet onderbouwd kan worden met wetenschappelijke literatuur, wordt deze mogelijkheid niet meegenomen in de beslisboom.
Psychologische behandeling
Volgens een onderzoek zijn voornamelijk frontale gebieden, limbische gebieden en het striatum gerelateerd aan depressieve symptomen (33). Wanneer de hersentumor gelokaliseerd is in een ander gebied van de hersenen dan hiervoor beschreven, zijn de depressieve symptomen mogelijk niet veroorzaakt door de locatie van de hersentumor. Wanneer de tumor bijvoorbeeld gelegen is in de achterste delen van de hersenen, ook wel de occipitale kwab genoemd, kunnen er evengoed depressieve symptomen bij de patiënt aanwezig zijn. Deze depressieve symptomen worden dan mogelijk veroorzaakt door de impact van de diagnose, het ziekteproces en de prognose (59). Wanneer de depressieve klachten zijn ontstaan door de gevolgen van het hebben van een hersentumor, kunnen deze mogelijk behandeld worden met psychologische behandeling.
Onderzoekers keken naar een home-based psychosociale interventie voor het geven van psychosociale support bij mensen met een hersentumor (31). Uit het onderzoek bleek dat het Making Sense of Brain Tumor (MSoBT) programma zorgde voor een vermindering van depressieve symptomen, een verhoging van het welzijn en een verbetering van de kwaliteit van leven bij mensen met een hersentumor. Dit effect was zes maanden na het MSoBT programma nog steeds zichtbaar. Daarnaast kunnen sociale support programma’s de kwaliteit van leven verbeteren bij mensen met hersentumoren. Alle deelnemers kregen een geïndividualiseerd sociaal support programma. Dit bestond onder andere uit educatie en peer support programma's. Na zes weken ervaarden de deelnemers een verbetering in het emotionele welzijn en een hogere kwaliteit van leven (18).
Farmacologische behandeling
Wanneer iemand wordt gediagnosticeerd met een depressieve stoornis, kan er gekozen worden voor een behandeling met medicatie. Hierbij wordt vaak gekozen voor antidepressiva. Uit een review artikel (een studie waarbij resultaten uit veel verschillende onderzoeken met elkaar worden vergeleken) blijkt, dat de effectiviteit van antidepressiva als behandeling voor een depressie bij patiënten met een glioblastoom niet voldoende is aangetoond (5). Een glioblastoom is de meest voorkomende, agressieve vorm van hersentumor. Hoewel het gebruik van antidepressiva voor depressieve symptomen bij andere ziektes wel effectief kan zijn, is dit specifiek voor patiënten met een hersentumor niet gevonden. Daarnaast kunnen hersentumoren vermoeidheid, epilepsie en cognitieve problemen veroorzaken, die ook weer mogelijke bijwerkingen zijn van antidepressiva (5).
Antidepressiva zijn om deze reden vaak niet de eerste keuze voor een behandeling van een depressie bij mensen met een hersentumor. Het wordt dan ook aangeraden om hier voorzichtig mee te zijn. Hierbij is het belangrijk om per individu te bekijken of antidepressiva een optie zijn en om de mogelijke bijwerkingen af te stemmen met de bestaande klachten. Aangezien er niet genoeg studies zijn die de effectiviteit van een farmacologische behandeling voor depressie bij patiënten met een hersentumor aantonen, blijft onduidelijk wat nu de beste medicamenteuze behandeling voor depressie is (39). De literatuur is hier niet eenduidig over, want er zijn ook studies die beweren dat antidepressiva een gunstig effect kunnen hebben op de doding van de tumorcellen (24). Ander onderzoek beweert dat de medicatie voor de tumorbestrijding en antidepressiva interacteren, wat tot een toxisch resultaat zou kunnen leiden (8).
Sommige antidepressiva interacteren met anti-epileptische medicatie. Ze zorgen voor het verlagen van de drempel voor een epileptische aanval en voor het verergeren van epileptische aanvallen. Het risico op een epileptische aanval hangt af van het type antidepressivum en de dosis. Antidepressiva die zorgen voor de meeste kans op een epileptische aanval in combinatie met anti-epileptische medicatie zouden vermeden moeten worden. Dit zijn onder andere bupropion en tricyclische antidepressiva (61).
Mede door deze uiteenlopende resultaten, worden antidepressiva niet als eerste keuze aangeraden. Indien er wordt gekozen voor antidepressiva, wordt er geadviseerd om te kiezen voor SSRI’s (selective serotonin reuptake inhibitors). Deze hebben namelijk de minste bijwerkingen en de minste kans op een delier (plotselinge verwardheid) (25).
Naast antidepressiva, zijn mood stabilizers nog een farmacologische behandeloptie. Mood stabilizers zijn medicatie die ervoor zorgen dat mogelijke symptomen van een depressieve stoornis, zoals stemmingswisselingen en manische episodes (tijdelijke, extreem opgewekte stemming), afnemen. Lithium (een type mood stabilizer) kan wel een probleem vormen, aangezien dit kan zorgen voor een verlaagde drempel voor epileptische aanvallen en een delier (25). Andere mood stabilizers zoals benzodiazepines, valproaat, carbamazepine, oxcarbazepine, gabapentine zijn een goede optie voor het behandelen van manische klachten (25).
Voor de behandeling van een hersentumor, kan gebruik worden gemaakt van corticosteroïden. De werking en mogelijke bijwerkingen zijn uitgewerkt in onderdeel 1.5 Behandeling van deze WIKI. Het gebruik van corticosteroïden wordt op de korte termijn gerelateerd aan hypomanie (lichte vorm van manie) en euforie, terwijl depressieve symptomen meer gerelateerd zijn aan het lange termijn gebruik van corticosteroïden (6). Uit een onderzoek blijkt dat ook de dosis van corticosteroïden gerelateerd is aan psychiatrische symptomen (66). Zo hebben patiënten met een dosis van 40 mg/d of lager een minimaal risico op psychiatrische symptomen. Patiënten met een dosis van 41 tot 80 mg/d hebben een gemiddeld risico en patiënten met een dosis van 80 mg/dag hebben een hoog risico. Een onderzoek bevestigt de relatie tussen het gebruik van corticosteroïden en depressieve symptomen (35). Er wordt geadviseerd om de corticosteroïden af te bouwen (indien mogelijk) bij sprake van depressieve symptomen, of de depressieve symptomen te behandelen met antipsychotica, zoals risperidon (15).
Om te bepalen welke behandeling het best passend is voor depressieve symptomen bij patiënten met een hersentumor, is er een beslisboom gemaakt (Figuur 1). De opties zijn gebaseerd op de besproken bevindingen uit de huidige literatuur en zijn aan elkaar gekoppeld op basis van eigen inzicht.
Het hebben van een hersentumor heeft een grote impact op iemands leven, met verschillende symptomen als gevolg. Onder die symptomen vallen ook de psychische klachten die bij een hersentumor kunnen komen kijken. Een depressieve stoornis is één van die voorkomende psychische klachten. Hoewel de prevalentiecijfers uiteenlopen, kan er op basis van onderzoek geconcludeerd worden dat bij 30 tot 45% van de patiënten met een hersentumor depressieve symptomen voorkomen (26, 30, 4). De oorzaak van een depressie bij een hersentumor is lastig vast te stellen, aangezien de depressie door verschillende factoren kan ontstaan. Zo spelen mogelijk de locatie van de tumor, het krijgen van de diagnose 'kanker', het type tumor, de behandeling en het ziekteproces een rol. Ofwel, is de depressie een gevolg van het hebben van een hersentumor of een symptoom van de tumor? Het lijkt van belang om hier onderscheid in te maken, aangezien op deze manier de behandeling van de depressie het beste afgestemd kan worden op de mogelijke oorzaak. Een depressie bij patiënten met een hersentumor kan namelijk op verschillende manieren behandeld worden, zoals medicatie, chirurgie en psychologische behandeling. Aangezien bepaalde medicatie niet altijd gecombineerd kunnen worden, omdat deze mogelijk interacteren met elkaar, is het cruciaal om medicatie voor een depressie af te stemmen met de medicatie van de hersentumor. Daarnaast kan een chirurgische ingreep zorgen voor een vermindering van depressieve symptomen, wanneer de tumor zich in de frontale of limbische systemen bevindt. Indien medicatie of chirurgie geen optie zijn of deze niet werken, kan een psychologische behandeling ingezet worden.
Arnold, S. D., Forman, L. M., Brigidi, B. D., Carter, K. E., Schweitzer, H. A., Quinn, H. E., ... Raynor, R. H. (2008). Evaluation and characterization of generalized anxiety and depression in patients with primary brain tumors. Neuro-Oncology, 10(2), 171–181. https://doi.org/10.1215/15228517-2007057
Alonso, M. M., Gomez-Manzano, C., Bekele, B. N., Yung, W. K. A., & Fueyo, J. (2007). Adenovirus-based strategies overcome temozolomide resistance by silencing the O6-methylguanine-DNA methyltransferase promoter. Cancer Research, 67(24), 11499–11504. https://doi.org/10.1158/0008-5472.can-07-5312
American Brain Tumor Association (2019), Neuropsychiatric symptoms of brain tumors. Geraadpleegd van https://www.abta.org/wp-content/uploads/2019/07/Neuropsychiatric-Symptoms-of-Brain-Tumors_7-19.pdf
Bach, A., Knauer, K., Graf, J., Schäffeler, N., & Stengel, A. (2022). Psychiatric comorbidities in cancer survivors across tumor subtypes: A systematic review. World Journal of Psychiatry, 12(4), 623–635. https://doi.org/10.5498/wjp.v12.i4.623
Beevers, Z., Hussain, S., Boele, F. W., & Rooney, A. G. (2020). Pharmacological treatment of depression in people with a primary brain tumour. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2020(7). https://doi.org/10.1002/14651858.cd006932.pub4
Bolanos, S., Khan, D. A., Hanczyc, M., Bauer, M. S., Dhanani, N., & Brown, E. S. (2004). Assessment of mood states in patients receiving long-term corticosteroid therapy and in controls with patient-rated and clinician-rated scales. Annals of Allergy Asthma & Immunology, 92(5), 500–505. https://doi.org/10.1016/s1081-1206(10)61756-5
Bosnyák, E., Kamson, D. O., Behen, M. E., Barger, G. R., Mittal, S., & Juhász, C. (2015). Imaging cerebral tryptophan metabolism in brain tumor-associated depression. EJNMMI research. https://doi.org/10.1186/s13550-015-0136-9
Chan, A., Ng, T. R. D., & Yap, K. Y.-L. (2011). Clinically–relevant anticancer-antidepressant drug interactions. Expert Opinion on Drug Metabolism & Toxicology, 8(2), 173–199. https://doi.org/10.1517/17425255.2012.645804
D’Angelo, C., Gasbarrini, A., Leggio, L., Ferrulli, A., Carotenuto, V., Icolaro, N., ... Addolorato, G. (2008). State and trait anxiety and depression in patients with primary brain tumors before and after surgery: 1-year longitudinal study. Journal of Neurosurgery, 108(2), 281–286. https://doi.org/10.3171/jns/2008/108/2/0281
Farmacotherapeutisch kompas (z.d.). Serotonineheropnameremmers, selectief. Geraadpleegd van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/serotonineheropnameremmers__selectief
Farmacotherapeutisch kompas (z.d.). Antipsychotica, atypische. Geraadpleegd van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/antipsychotica__atypische
Fisher, J. P., Schwartzbaum, J. A., Wrensch, M., & Wiemels, J. L. (2007). Epidemiology of brain tumors. Neurologic Clinics, 25(4), 867–890. https://doi.org/10.1016/j.ncl.2007.07.002
Fraser Health Authority (2022). Mood stabilizers. Geraadpleegd van https://www.fraserhealth.ca/health-topics-a-to-z/mental-health-and-substance-use/medications-for-mental-health-conditions/mood-stabilizers#.ZBG5BR0o-Rs
GGZ Standaarden (2017). Bijwerkingen: zorg rondom bijwerkingen door antipsychotica. Geraadpleegd van https://www.ggzstandaarden.nl/generieke-modules/bijwerkingen/zorg-rondom-bijwerkingen-door-antipsychotica
Gibson, A. W., & Graber, J. J. (2021). Distinguishing and treating depression, anxiety, adjustment, and post-traumatic stress disorders in brain tumor patients. Annals of Palliative Medicine, 10(1), 875–892. https://doi.org/10.21037/apm-20-509
Goebel, S., von Harscher, M., & Mehdorn, H. M. (2010). Comorbid mental disorders and psychosocial distress in patients with brain tumours and their spouses in the early treatment phase. Supportive Care in Cancer, 19(11), 1797–1805. https://doi.org/10.1007/s00520-010-1021-8
Hersenstichting. (2023). Wat is een hersentumor? Geraadpleegd van https://www.hersenstichting.nl/hersenaandoeningen/hersentumor/
Khan, F., Amatya, B., Rajapaksa, I., & Ng, L. L. (2013). Outcomes of social support programs in brain cancer survivors in an Australian community cohort: A prospective study. Journal of Cancer Research & Therapy, 1(1), 24–33. https://doi.org/10.14312/2052-4994.2013-4
Kilbride, L., Smith, G. N., & Grant, R. (2007). The frequency and cause of anxiety and depression amongst patients with malignant brain tumours between surgery and radiotherapy. Journal of Neuro-oncology, 84(3). https://doi.org/10.1007/s11060-007-9374-7
Lauko, A., Lo, A., Ahluwalia, M., & Lathia, J. D. (2022). Cancer cell heterogeneity & plasticity in glioblastoma and brain tumors. Seminars in Cancer Biology, 82, 162–175. https://doi.org/10.1016/j.semcancer.2021.02.014
Li, Y., Jin, Y., Wu, D., & Zhang, L. (2022). A depression network caused by brain tumours. Brain Structure and Function, 227(8), 2787–2795. https://doi.org/10.1007/s00429-022-02573-z
Litofsky, N. S., Farace, E., Anderson, F. A., Meyers, C. A., Huang, W., Laws, E. R., ... Westphal, M. (2004). Depression in patients with high-grade glioma: Results of the glioma outcomes project. Neurosurgery, 54(2), 358–367. https://doi.org/10.1227/01.neu.0000103450.94724.a2
Litofsky, N. S., & Resnick, A. (2009). The relationships between depression and brain tumors. Journal of Neuro-oncology, 94(2), 153–161. https://doi.org/10.1007/s11060-009-9825-4
Liu, K., Yang, S., Lin, Y. K., Lin, J., Lee, Y., Wang, J., ... Shen, S. C. (2015). Fluoxetine, an antidepressant, suppresses glioblastoma by evoking AMPAR-mediated calcium-dependent apoptosis. Oncotarget, 6(7), 5088–5101. https://doi.org/10.18632/oncotarget.3243
Madhusoodanan, S., Ting, M. B., Farah, T., & Ugur, U. (2015). Psychiatric aspects of brain tumors: A review. World journal of psychiatry, 5(3), 273. https://doi.org/10.5498/wjp.v5.i3.273
Madhusoodanan, S., Opler, M., Moise, D., Gordon, J. K., Danan, D., Sinha, A., & Babu, R. (2010). Brain tumor location and psychiatric symptoms: is there any association? A meta-analysis of published case studies. Expert Review of Neurotherapeutics, 10(10), 1529–1536. https://doi.org/10.1586/ern.10.94
Mainio, A., Hakko, H., Niemelä, A., Koivukangas, J., & Räsänen, P. (2011). Depression in relation to anxiety, obsessionality and phobia among neurosurgical patients with a primary brain tumor: A 1-year follow-up study. Clinical Neurology and Neurosurgery, 113(8), 649–653. https://doi.org/10.1016/j.clineuro.2011.05.006
Mainio, A., Hakko, H., Timonen, M., Niemelä, A., Koivukangas, J., & Räsänen, P. (2005). Depression in relation to survival among neurosurgical patients with a primary brain tumor: A 5-year follow-up study. Neurosurgery, 56(6), 1234–1242. https://doi.org/10.1227/01.neu.0000159648.44507.7f
McFaline-Figueroa, J. R., & Lee, E. Q. (2018). Brain tumors. The American Journal of Medicine, 131(8), 874–882. https://doi.org/10.1016/j.amjmed.2017.12.039
Nicol, C., Ownsworth, T., Cubis, L., Nguyen, W. H., Foote, M., & Pinkham, M. B. (2019). Subjective cognitive functioning and associations with psychological distress in adult brain tumour survivors. Journal of Cancer Survivorship, 13(5), 653–662. https://doi.org/10.1007/s11764-019-00784-8
Ownsworth, T., Chambers, S. K., Damborg, E., Casey, L. M., Walker, D. H., & Shum, D. (2015). Evaluation of the making sense of brain tumor program: a randomized controlled trial of a home-based psychosocial intervention. Psycho-oncology, 24(5), 540–547. https://doi.org/10.1002/pon.3687
Padmanabhan, J., Cooke, D., Joutsa, J., Siddiqi, S. H., Ferguson, M. A. J., Darby, R. R., ... Fox, M. D. (2019). A human depression circuit derived from focal brain lesions. Biological Psychiatry, 86(10), 749–758. https://doi.org/10.1016/j.biopsych.2019.07.023
Pandya, M., Altinay, M., Malone, D. A., & Anand, A. (2012). Where in the brain is depression? Current Psychiatry Reports, 14(6), 634–642. https://doi.org/10.1007/s11920-012-0322-7
Pelletier, G., Verhoef, M. J., Khatri, N., & Hagen, N. A. (2002). Quality of life in brain tumor patients: The relative contributions of depression, fatigue, emotional distress, and existential issues. Journal of Neuro-oncology, 57(1), 41–49. https://doi.org/10.1023/a:1015728825642
Pitman, A., Suleman, S., Hyde, N., & Hodgkiss, A. (2018). Depression and anxiety in patients with cancer. BMJ, 1415. https://doi.org/10.1136/bmj.k1415
De Robles, P., Fiest, K. M., Frolkis, A. D., Pringsheim, T., Atta, C., St Germaine-Smith, C., ... Jette, N. (2015). The worldwide incidence and prevalence of primary brain tumors: A systematic review and meta-analysis. Neuro-oncology, 17(6), 776–783. https://doi.org/10.1093/neuonc/nou283
Rooney, A. G., & Grant, R. (2013). Pharmacological treatment of depression in patients with a primary brain tumour. The Cochrane library. https://doi.org/10.1002/14651858.cd006932.pub3
Sathornsumetee, S., & Rich, J. N. (2006). New approaches to primary brain tumor treatment. Anti-Cancer Drugs, 17(9), 1003–1016. https://doi.org/10.1097/01.cad.0000231473.00030.1f
Schiff, D., Lee, E. Q., Nayak, L., Norden, A. D., Reardon, D. A., & Wen, P. Y. (2015). Medical management of brain tumors and the sequelae of treatment. Neuro-oncology, 17(4), 488–504. https://doi.org/10.1093/neuonc/nou304
Seliger, C., Oppong, F. B., Lefranc, F., Chinot, O., Stupp, R., Nabors, L. B., Gorlia, T., & Weller, M. (2022). Association of antidepressant drug use with outcome of patients with glioblastoma. International Journal of Cancer. https://doi.org/10.1002/ijc.34344
Shah, S. S., Dellarole, A., Peterson, E. C., Bregy, A., Komotar, R., Harvey, P. D., & Elhammady, M. S. (2015). Long-term psychiatric outcomes in pediatric brain tumor survivors. Child’s Nervous System, 31(5), 653–663. https://doi.org/10.1007/s00381-015-2669-7
Shaw, E. G., Rosdhal, R., D’Agostino, R. B., Lovato, J., Naughton, M. J., Robbins, M. S., & Rapp, S. R. (2006). Phase II study of donepezil in irradiated brain tumor patients: Effect on cognitive function, mood, and quality of life. Journal of Clinical Oncology, 24(9), 1415–1420. https://doi.org/10.1200/jco.2005.03.3001
Sood, A., Barton, D. L., & Loprinzi, C. L. (2006). Use of methylphenidate in patients with cancer. American Journal of Hospice and Palliative Medicine, 23(1), 35–40. https://doi.org/10.1177/104990910602300106
Hersentumoren.info. (z.d.). Karakter- en gedragsveranderingen bij leven met hersentumor. Geraadpleegd van https://hersentumoren.info/zorg/leven-met-een-hersentumor-karakter-en-gedragsveranderingen
Taphoorn, M. J. B., & Klein, M. (2004). Cognitive deficits in adult patients with brain tumours. Lancet Neurology, 3(3), 159–168. https://doi.org/10.1016/s1474-4422(04)00680-5
Troschel, F. M., Ahndorf, F., Wille, L., Brandt, R., Jost, J., Rekowski, S., ... Wiewrodt, D. (2021). Quality of life in brain tumor patients and their relatives heavily depends on social support factors during the COVID-19 pandemic. Cancers, 13(6), 1276. https://doi.org/10.3390/cancers13061276
Tucha, O., Smely, C., Preier, M., & Lange, K. W. (2000). Cognitive deficits before treatment among patients with brain tumors. Neurosurgery, 47(2), 324–334. https://doi.org/10.1097/00006123-200008000-00011
Walsh, D. B., & Kakkar, A. K. (2001). Thromboembolism in brain tumors. Current Opinion in Pulmonary Medicine, 7(5), 326–331. https://doi.org/10.1097/00063198-200109000-00013
Wellisch, D. K., Kaleita, T. A., Freeman, D., Cloughesy, T. F., & Goldman, J. A. (2002). Predicting major depression in brain tumor patients. Psycho-oncology, 11(3), 230–238. https://doi.org/10.1002/pon.562
Wen, P. Y., Schiff, D., Kesari, S., Drappatz, J., Gigas, D. C., & Doherty, L. (2006). Medical management of patients with brain tumors. Journal of Neuro-oncology, 80(3), 313–332. https://doi.org/10.1007/s11060-006-9193-2
Integraal Kankercentrum Nederland (2023) Incidentie hersentumoren. Geraadpleegd van https://iknl.nl/kankersoorten/hersentumoren/registratie/incidentie#:~:text=De%20diagnose%20primaire%20hersentumor%20wordt
Integraal Kankercentrum Nederland (2023). Overleving hersentumoren. Geraadpleegd van https://iknl.nl/kankersoorten/hersentumoren/registratie/overleving
Ali, F. S., Hussain, M. R., Gutiérrez, C., Demireva, P., Ballester, L. Y., Zhu, J.-J., Blanco, A., & Esquenazi, Y. (2018). Cognitive disability in adult patients with brain tumors. Cancer Treatment Reviews, 65, 33–40. https://doi.org/10.1016/j.ctrv.2018.02.007
Abadi, B., Shahsavani, Y., Faramarzpour, M., Rezaei, N., & Rahimi, H. (2021). Antidepressants with anti‐tumor potential in treating glioblastoma: A narrative review. Fundamental & Clinical Pharmacology, 36(1), 35–48. https://doi.org/10.1111/fcp.12712
Pranckeviciene, A., Deltuva, V. P., Tamasauskas, A., & Bunevicius, A. (2017). Association between psychological distress, subjective cognitive complaints and objective neuropsychological functioning in brain tumor patients. Clinical Neurology and Neurosurgery, 163, 18–23. https://doi.org/10.1016/j.clineuro.2017.10.007
Perkins, A., & Liu, G. C. (2016). Primary brain tumors in adults: Diagnosis and treatment. American Family Physician, 93(3), 211–217.
Kanker.nl. (z.d.). Overlevingscijfers van kwaadaardige hersentumoren. Geraadpleegd van https://www.kanker.nl/kankersoorten/hersentumoren/algemeen/overlevingscijfers-van-kwaadaardige-hersentumoren?pk_campaign=delen&pk_kwd=kopieren
Kanker.nl. (z.d.). Craniotomie (openen van de schedel) bij hersentumoren. Geraadpleegd van https://www.kanker.nl/kankersoorten/hersentumoren/behandelingen/craniotomie-openen-van-de-schedel-bij-hersentumoren
Pertz, M., Schlegel, U., & Thoma, P. (2022). Sociocognitive functioning and psychosocial burden in patients with brain tumors. Cancers, 14(3), 767. https://doi.org/10.3390/cancers14030767
Poggi, G., Liscio, M., Pastore, V., Adduci, A., Galbiati, S., Spreafico, F., Gandola, L., & Massimino, M. (2009). Psychological intervention in young brain tumor survivors: The efficacy of the cognitive behavioural approach. Disability and Rehabilitation, 31(13), 1066–1073. https://doi.org/10.1080/09638280802509546
Low, Y., Setia, S., & Lima, G. (2018). Drug–drug interactions involving antidepressants: Focus on desvenlafaxine. Neuropsychiatric Disease and Treatment, 14, 567–580. https://doi.org/10.2147/ndt.s157708
van den Bogaart, L., Bron, S., de Leeuw, S., & Vergeest, A. (2020). Astrocytaire hersentumor en angst. Psychopharmacologyuvt. Geraadpleegd van http://psychopharmacologyuvt.pbworks.com/w/page/138931401/Astrocytaire%20hersentumor%20en%20angst
Leids Universitair Medisch Centrum (n.d.). Na een epileptische aanval LUMC. Geraadpleegd van https://www.lumc.nl/over-het-lumc/afdelingen/spoedeisende-hulp/diagnoses-en-behandelingen/na-een-epileptische-aanval/#:~:text=Wat%20is%20Na%20een%20epileptische
Shi, C., Lamba, N., Zheng, L. S., Côté, D., Regestein, Q. R., Liu, C., ... Broekman, M. L. D. (2018). Depression and survival of glioma patients: A systematic review and meta-analysis. Clinical Neurology and Neurosurgery, 172, 8–19. https://doi.org/10.1016/j.clineuro.2018.06.016
APA (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Nederlandse vertaling van diagnostic and statistical manual of mental disorders 5th edition. Arlington: American Psychiatric Association.
Warrington, T. J., & Bostwick, J. M. (2006). Psychiatric adverse effects of corticosteroids. Mayo Clinic Proceedings, 81(10), 1361–1367. https://doi.org/10.4065/81.10.1361
Bommakanti, K., Somayajula, S., Suvarna, A., Purohit, A. K., Mekala, S., Chadalawadi, S. K., & Gaddamanugu, P. (2016). Pre-operative and post-operative cognitive deficits in patients with supratentorial meningiomas. Clinical Neurology and Neurosurgery, 143, 150–158. https://doi.org/10.1016/j.clineuro.2016.02.033
Isala. (2021, 30 November). Operatie van een hersentumor. Geraadpleegd van https://www.isala.nl/patientenfolders/6047-operatie-hersentumor/
Aper, A.J.W., Beimers, E., van der Sande, H.G.E.M., & de Ruiter., M.A. (2013). Hersentumoren en cognitief functioneren. Psychopharmacologyuvt. Geraadpleegd van http://psychopharmacologyuvt.pbworks.com/w/page/64517228/Hersentumoren%20en%20cognitief%20functioneren
Sultana, N., Sun, C., Katsube, T., & Gao, B. (2020). Biomarkers of brain damage induced by radiotherapy. Dose-response, 18(3). https://doi.org/10.1177/1559325820938279
Kanker.nl. (z.d.). Chemotherapie bij hersentumoren. Geraadpleegd van https://www.kanker.nl/kankersoorten/hersentumoren/behandelingen/chemotherapie-bij-hersentumoren
EpilepsieNL. (2023). Medicijnen tegen aanvallen: anti-epileptica. Geraadpleegd van https://www.epilepsie.nl/over-epilepsie/behandelingen/medicijnen-tegen-epilepsie-anti-epileptica
Farmacotherapeutisch Kompas (2022). Cholinesteraseremmers, centraal werkend. Geraadpleegd van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/cholinesteraseremmers__centraal_werkend
Aslam, M., Naveed, S., Ahmed, A., Abbas, Z., Gull, I., & Athar, M. M. (2014). Side Effects of Chemotherapy in Cancer Patients and Evaluation of Patients Opinion about Starvation Based Differential Chemotherapy. Journal of Cancer Therapy, 05(08), 817–822. https://doi.org/10.4236/jct.2014.58089
Mohan, G., Hamna A.T. P., Devi, S. K. M., Narayanasamy, A., & Balachandar, V. (2019). Recent advances in radiotherapy and its associated side effects in cancer—a review. The Journal of Basic and Applied Zoology, 80(1). https://doi.org/10.1186/s41936-019-0083-5
Kanker.nl (z.d.). Hoe werkt protonentherapie? Geraadpleegd van https://www.kanker.nl/soorten-behandelingen/protonentherapie/algemeen/hoe-werkt-protonentherapie