Geschreven door: Janneke Bakkeren, Dahnee Fasen, Rémi Herckenrath en Julia Reker
Terug naar startpagina psychofarmacologie
Welkom op deze WIKI pagina over het Klinefelter Syndroom (KS) en depressie. KS is de meest voorkomende chromosoomaandoening en komt alleen voor bij mannen. KS kan een grote impact op iemands leven hebben. Depressieve symptomen en depressieve stoornissen komen dan ook regelmatig voor bij mannen met KS. Op deze pagina is informatie te vinden over KS zelf, maar ook over een depressieve stoornis bij mannen met KS. Ook wordt er dieper ingegaan op de interacties tussen KS en depressie. Hierbij wordt uitleg gegeven over biologische mechanismen, de invloed van hormoontherapie, seksuele disfuncties en onvruchtbaarheid bij mannen met KS en hoe dit samenhangt met een depressieve stoornis.
Deze pagina is bedoeld als naslagwerk en kan gebruikt worden door medische professionals, patiënten zelf, familie of vrienden van iemand met KS of anderen die graag meer informatie willen over KS en een depressie bij dit ziektebeeld. Voor meer specifieke vragen verwijzen wij u door naar uw huisarts.
Deze pagina is ontworpen door studenten van de masteropleiding Medische Psychologie aan Tilburg University.
Deze afbeelding is rechtenvrij en verkregen van
Gratis stockfoto’s & -beelden - iStock (istockphoto.com)
1.1 Wat is het Klinefelter Syndroom?
Klinefelter Syndroom (KS) is een aangeboren chromosoomaandoening die alleen bij het mannelijk geslacht voorkomt. Iedere menselijke cel bevat 23 chromosomenparen, ofwel 46 chromosomen. Elke chromosoom is als een soort streng, die DNA bevat, waarop de genen worden bewaard. Chromosomen bevatten dus alle genetische informatie die nodig is voor het individu om te overleven. 44 van de 46 chromosomen zijn de zogenoemde autosomen, dit zijn de chromosomen waarop erfelijke eigenschappen liggen. De overige twee chromosomen zijn de geslachtschromosomen, die bij vrouwen bestaan uit twee X-chromosomen (karyotype 46-XX) en bij mannen uit één X- en één Y-chromosoom (karyotype 46-XY) (1).
Bij mannen met KS is er sprake van één of meerdere extra X-chromosomen, bijvoorbeeld 47-XXY, 48-XXXY, of 49-XXXXY (2,3). Het is ook mogelijk dat er slechts in een deel van de lichaamscellen een afwijkend chromosoomaantal is. In dat geval noemen we dat Mozaïek Klinefelter Syndroom (2,4). De variant waarbij er sprake is van één extra X-chromosoom (karyotype 47-XXY) komt het meeste voor; bij zo’n 80-90% van de patiënten is er sprake van dit type (2). Bij patiënten die niet binnen dit type vallen, is er sprake van ofwel Mozaïek KS ofwel een karyotype met meerdere extra X-chromosomen. Deze laatste is het meest zeldzaam (5).
KS ontstaat ten gevolge van een delingsfout van de chromosomen in de geslachtscel van de vader of moeder. In tegenstelling tot veel andere syndromen, die vaak ofwel maternaal (overerving via de moeder) of paternaal (overerving via de vader) worden veroorzaakt, kan de delingsfout bij KS ontstaan vanuit zowel de vaders als moeders kant (6).
De levensverwachting van mannen met KS is gemiddeld twee jaar korter dan van mannen zonder KS, wat voornamelijk verklaard wordt door het verhoogde risico op onder andere hart- en vaatziekten, die kunnen leiden tot vroegtijdige sterfte (5).
KS is de meest voorkomende chromosoomaandoening, met ongeveer 1 op de 600 jongens die met de aandoening geboren wordt (7). In de algemene bevolking is de incidentie ongeveer 150 per 100.000 geboorten (8). Het werkelijke aantal zou echter hoger kunnen liggen, omdat er ook mannen met KS zijn met een relatief mild fenotype die gedurende hun leven niet gediagnosticeerd zullen worden (8).
KS komt voor zover bekend even vaak voor bij alle etnische groepen (5), hoewel er wel onderzoeken zijn geweest die suggereren dat de prevalentie kan variëren tussen landen. Zo zijn er landen waar een lager aantal mannen met KS wordt gediagnosticeerd dan mag worden verwacht. Echter, om te stellen dat KS in die landen dan ook minder prevalent is, is waarschijnlijk niet juist. Dit komt omdat er nog vaak sprake is van misdiagnostisering, een verlate diagnosestelling, of zelfs het helemaal niet opmerken van de symptomen (8).
KS is niet erfelijk. De kans op herhaling bij een koppel dat al een kind met KS heeft, is minder dan 1% (9).
KS uit zich in een grote variëteit aan symptomen, waarbij de ernst en mate van aanwezigheid sterk kunnen verschillen tussen individuen en per type KS. De mate van symptomen die iemand vertoont, noemen we ook wel het fenotype. Patiënten met Mozaïek KS laten bijvoorbeeld vaak een milder fenotype zien, terwijl patiënten met 48-XXXY of 49-XXXY vaak een meer uitgesproken fenotype vertonen (9). Het komt regelmatig voor dat iemand met KS pas op latere leeftijd symptomen gaat vertonen, of zelfs helemaal geen opvallende symptomen vertoont. Zo wordt 80% van de mannen met KS pas op volwassen leeftijd gediagnosticeerd en slechts 20% in de kindertijd. Er zijn wel algemene symptomen en kenmerken te noemen die passen bij KS. Deze zullen onderstaand worden uitgelegd.
In vergelijking met leeftijdsgenoten zonder KS is de motorische ontwikkeling van jongens met KS vaak vertraagd. Zo beginnen zij bijvoorbeeld later met staan en lopen en kunnen zij gedurende hun leven problemen met zowel de grove als fijne motoriek blijven ervaren (5). Verder is de spraak-taalontwikkeling bij 50-80% van de patiënten vertraagd. Dyslexie is veelvoorkomend. Hoewel het totale IQ vaak gemiddeld is, scoren jongens op het verbale IQ (taalvaardigheid en redeneren) gemiddeld 10 punten lager dan op het performale IQ (handelend vermogen) (5). In dat geval spreken we van een dysfatische ontwikkeling. Ook komen problemen in het gedrag en moeite met leren regelmatig voor. Deze jongens zijn vaak ook meer op zichzelf, maken moeilijker vrienden, en kunnen kenmerken van autismespectrumstoornis (ASS) vertonen. Anderzijds komt ook attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD) regelmatig voor, waarschijnlijk veroorzaakt door beperkingen in executieve functies (10).
Wat betreft fysieke kenmerken zijn er bij de geboorte vaak nog weinig, of in ieder geval niet opvallende, kenmerken aanwezig. Onderzoek wijst bijvoorbeeld uit dat een micropenis relatief vaak voorkomt bij baby’s met KS, maar dit wordt vaak niet als opvallend gezien op deze jonge leeftijd (11). Meer opvallende kenmerken ontwikkelen zich vaak in de kindertijd. Dan zijn jongens met KS vaak langer dan gemiddeld, met relatief dunne armen en benen. In de puberteit hebben zij vaak een minder uitgesproken groeispurt, maar eindigen uiteindelijk toch 2-5 cm langer dan mannen zonder KS (5). Hoewel het testosterongehalte in het begin van de puberteit nog stijgt, stagneert dit al vrij snel en stopt dan (12). Dit heeft tot gevolg dat de uitwendige geslachtskenmerken (balzak en penis) niet voldoende mee ontwikkelen naar wat verwacht mag worden voor de leeftijd. Hierdoor zijn de meeste mannen met KS onvruchtbaar. Uiteindelijk herstelt de grootte van de penis bij de meeste mannen naar gemiddeld, maar de testes blijven vrijwel altijd klein. Verder ontstaan er door het lage testosterongehalte in meer of mindere mate vrouwelijke lichamelijke kenmerken, zoals een meer vrouwelijke vetverdeling in het lichaam – denk aan bredere heupen –, minder spiermassa, en minder brede schouders dan gemiddeld bij een man mag worden verwacht (11). Een derde van de jongens met KS ontwikkelt borstvorming (gynaecomastie), doordat zij relatief veel oestrogeen ten opzichte van testosteron hebben. Dit zijn echter niet volledig ontwikkelde borsten. Als we kijken naar de verschillende stadia wat betreft borstontwikkeling bij vrouwen, kunnen er 5 stadia onderscheiden worden: M1 tot en met M5, waarbij M1 gaat over preadolescenten, waarbij nog geen klierweefsel aanwezig is, en M5 het volwassen stadium inhoudt. Bij mannen met KS met borstvorming is er vaak sprake van stadium M2 of M3 van de borstontwikkeling. Stadium M2 houdt in: "knopvormige verheffing en vergroting van de tepelhof. Het klierweefsel wordt voelbaar als een harde schijf/knoop achter de tepel. Lichte welving rond de tepelhof" en stadium M3 houdt in: "Verdere vergroting van de borst en tepel. Eerste duidelijke borstvorm zichtbaar." (3).
Uit een rapport van de Nederlandse Klinefelter Vereniging (9), waar meerdere arts-specialisten bij betrokken waren, bleek dat de herkomst van het extra X-chromosoom (vader of moeder) mogelijk een rol speelt in de symptomen die een jongen/man met KS vertoont. Zo zouden mannen met KS waarbij het extra X-chromosoom afkomstig is van de vader, meer ontwikkelingsproblemen, een langere eindlengte, en een latere start van de puberteit hebben, ten opzichte van mannen met een extra X-chromosoom vanuit de kant van de moeder. Hier is echter nog meer onderzoek naar nodig.
We benadrukken hier nogmaals dat niet iedere jongen/man met KS symptomen ontwikkelt. Een grote groep jongens/mannen met KS (ongeveer 50%) maakt een normale ontwikkeling door (14).
De diagnose KS kan op verschillende momenten in het leven worden gesteld. Zo kan al tijdens de zwangerschap met behulp van een vruchtwaterpunctie of vlokkentest worden vastgesteld of het ongeboren kind waarschijnlijk KS heeft (5,3). Echter, dit wordt alleen gedaan als hier medische redenen voor zijn, bijvoorbeeld als een vrouw eerder zwanger is geweest van een kind met een chromosoomafwijking of als er een afwijkende uitslag is geweest van de NIPT (niet-invasieve prenatale test). De NIPT is een screeningstest op chromosoomafwijkingen tijdens de zwangerschap, waar ouders voor mogen, maar niet hoeven kiezen (15). Als er geen prenatale diagnostiek heeft plaatsgevonden, wordt de diagnose vaak pas veel later gesteld. Slechts 20% van de patiënten met KS worden prenataal of in de kinderleeftijd gediagnosticeerd, naar aanleiding van bijvoorbeeld achterlopende of abnormale lichamelijke ontwikkeling of gedrags- of leerproblemen (5). De overige 80% ontvangt de diagnose pas op volwassen leeftijd, bijvoorbeeld als de man kinderen wil krijgen en onvruchtbaar blijkt te zijn (5).
Om de diagnose KS postnataal vast te kunnen stellen is chromosoomonderzoek nodig van het bloed (5). In Nederland worden de symptomen van KS nog vaak gemist door artsen en specialisten wegens een gebrek aan kennis over het KS, waardoor chromosoomonderzoek niet plaatsvindt (2). Het is daarom belangrijk de kenmerken en symptomen scherp voor ogen te houden, omdat het tijdig stellen van de diagnose KS gezondheidsschade kan voorkomen (5).
Het stellen van een diagnose kan een enorme impact hebben op het leven van de patiënt. Zie het filmpje hieronder voor het verhaal van Seamus, die op 31-jarige leeftijd met het KS werd gediagnosticeerd (16). Het filmpje is in het Engels, maar Nederlandse ondertiteling (of een andere taal naar keuze) kan worden aangezet.
Mannen met KS hebben een vergrote kans op verschillende andere aandoeningen. Doordat zij een tekort hebben aan testosteron hebben zij relatief veel oestrogeen, waardoor de balans tussen het mannelijke en vrouwelijke hormoon verstoord is. Dit leidt ertoe dat mannen met KS een vergroot risico hebben op verschillende aandoeningen die normaal vaker bij vrouwen voorkomen dan bij mannen. Zo hebben mannen met KS meer kans op borstkanker, osteoporose, auto-immuunziekten (bijvoorbeeld reuma), overgewicht en obesitas, veneuze aandoeningen (bijvoorbeeld spataderen of trombose), endocriene stoornissen (bijvoorbeeld diabetes type 2), en obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) (4,5,17). Naast deze lichamelijke aandoeningen komen ook psychische stoornissen vaker voor bij patiënten met KS. Een depressieve stoornis komt voor bij 14-24% van de mannen, en bijna 70% van de patiënten rapporteert depressieve symptomen. Ook generaliseerde angst (bij 12-18%), ADHD (36-63% bij jongens), en autismespectrumstoornis (5-27%) komen regelmatig voor (18).
Het tijdig diagnosticeren en behandelen van KS kan in ieder geval een deel van deze comorbiditeit voorkomen of de gevolgen beperken (5).
Hoewel KS niet te genezen is, zijn er wel behandelingen om de symptomen te verminderen en de kwaliteit van leven te verbeteren. De (kinder)endocrinoloog is meestal de hoofdbehandelaar, die zo nodig kan doorverwijzen naar andere specialismen (5,3). In Nederland zijn er een aantal expertisecentra die zich hebben gespecialiseerd in KS, namelijk het Radboudumc, het Erasmus MS, het UMC Utrecht, en het Ambulatorium Leiden (5).
Onderstaand worden de verschillende vormen van behandeling beschreven die vaak worden toegepast bij KS.
Hormoontherapie tracht het testosteron tekort aan te vullen naar een normaal niveau door middel van het aanvullen (suppleren) van testosteron. Patiënten met KS die hiermee worden behandeld, zullen dit levenslang moeten blijven doen. Afhankelijk van de leeftijd waarop hiermee wordt gestart, zal hormoontherapie positieve gevolgen met zich meebrengen voor de patiënt. In het algemeen heeft testosteron een positief effect op “mannelijke haargroei, vermoeidheid, libido, stemming, concentratie, spierkracht, centrale/viscerale adipositas en insulinegevoeligheid, botdensiteit, en veneuze ulcera” (5).
De suppletie van testosteron kan op verschillende manieren plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van intramusculaire injecties, een gel die aangebracht dient te worden op de huid, of door capsules in te nemen (5,19). Elke toedieningswijze heeft zijn eigen voor- en nadelen, die bij 1.2.2 beschreven worden.
Er dient met verschillende factoren rekening te worden gehouden bij de keuze om al dan niet te starten met testosteronbehandeling. Zo spelen onder andere de plasma-testosteronspiegel, de voortgang van de puberteitsontwikkeling, de verwachte eindlengte en skeletleeftijd van de jongen, verhoogde LH-waarden (luteïniserend hormoon), en gynaecomastie een rol (5). Uiteraard ligt de eindbeslissing om te starten met testosteronsuppletie bij de patiënt (en evt. zijn ouders).
Hoewel het aanvullen van testosteron veel positieve gevolgen heeft voor jongens/mannen met KS, kleven er ook bijwerkingen en nadelen aan deze hormoontherapie. Waar het lichaam van mannen zonder KS zelf de testosteronproductie reguleert en kan aanpassen naar de behoeften van het lichaam, wordt dit bij mannen met KS medicamenteus gereguleerd. Dit kan ertoe leiden dat de hormoonspiegel bij mannen met KS sterker wisselt, met soms hele hoge waarden en soms hele lage waarden (19).
Verder kan al aanwezige borstvorming niet worden verminderd door de testosteronbehandeling en kan het in sommige gevallen zelfs juist verergeren. Daarnaast onderdrukt het de productie van zaadcellen, waardoor sommige patiënten niet willen beginnen aan de testosteronsuppletie. Het is overigens niet bekend of het starten met testosteron op zeer jonge leeftijd een positieve invloed zou kunnen hebben op de vruchtbaarheid.
Als een jongen nog in de puberteit zit, moet er rekening worden gehouden met het feit dat een te hoge testosterondosis kan leiden tot vervroegde sluiting van de groeischijven wat een kleine eindlengte tot gevolg heeft (5).
Verder zitten er nadelen aan de verschillende toedieningsvormen. Zo moeten injecties meestal eens in de zo veel tijd gegeven worden, wat kan leiden tot schommelingen in de testosteronspiegel. Deze schommelingen kunnen verschillende klachten geven zoals stemmingswisselingen, hoofdpijn, duizeligheid, het vasthouden van vocht, langdurige erecties, en een verhoogd libido (20). Deze klachten kunnen door patiënten als hinderlijk worden ervaren. Testosterongel kan huidirritatie veroorzaken en achtergebleven testosteron op de huid kan potentieel schadelijk zijn voor anderen als zij hiermee in contact komen. Hoewel de testosteroncapsules voor deze problemen een goede oplossing lijken te bieden, hebben deze slechts een matige biologische beschikbaarheid, wat de effectiviteit van de capsules verlaagt (5).
Naast de hormonale behandeling met testosteron zullen veel patiënten met KS in hun leven gebruik maken van andere vormen van behandeling. Ontwikkelingsproblemen kunnen aanleiding zijn voor het zoeken van hulp. Zo heeft twee derde van de jongens met KS uiteindelijk hulp nodig van een logopedist voor spraak-taalproblematiek (17). Jongens (en hun ouders) met (symptomen passend bij) autismespectrumstoornis kunnen hiervoor ondersteuning krijgen door onder andere psycho educatie, medicatie, opvoedingsondersteuning en schoolbegeleiding. Ook sociale vaardigheidstraining kan bij sommigen een uitkomst bieden.
Patiënten met KS bij wie borstvorming heeft plaatsgevonden, kunnen hier diepgaande gevolgen van ervaren. Zo kan het leiden tot schaamte, een minderwaardigheidscomplex of zelfs sociale terugtrekking (18). Het operatief laten verwijderen van de borsten door een plastisch chirurg is voor deze patiënten vaak een uitkomst.
KS is de meest voorkomende aangeboren chromosoomaandoening en komt alleen voor bij het mannelijk geslacht. Er zijn veel verschillen tussen patiënten in de mate en ernst van symptomen die zich uiten. De meest voor de hand liggende behandeling voor KS is testosteronsuppletie, verder kan gekozen worden voor aanvullende behandeling naar gelang de klachten en behoeften van de patiënt.
Zoals eerder benoemd, hebben patiënten met KS een verhoogde kans op verschillende psychiatrische stoornissen, en komen depressie en depressieve symptomen vaak voor. In het volgende deel zal hier verder op in worden gegaan.
Verschillende mentale aandoeningen zijn met het Klinefelter Syndroom (hierna genoemd als KS) geassocieerd, waaronder een depressie. Daarnaast blijkt uit eerdere onderzoeken dat aandachtsproblemen, ADHD, angst, sociale problemen en andere psychiatrische stoornissen geassocieerd zijn met KS (21). De problemen ontstaan vaak tijdens of na de puberteit (22).
Uit eerder onderzoek blijkt dat 68% van de patiënten met KS depressieve symptomen ervaart. 19-24% van de patiënten met KS voldoet aan de criteria voor een depressieve stoornis (23). Een depressieve stoornis is een vorm van een stemmingsstoornis en wordt voornamelijk gekenmerkt door een sombere stemming en verlies van interesse of plezier (24). Voor de diagnose van een depressieve stoornis maakt men gebruik van de DSM-5 criteria. Voor deze criteria kunt u de volgende website raadplegen: https://hulpgids.nl/informatie/ziektebeelden/depressieve-stemmingsstoornissen/depressie/depressieve-stoornis-dsm-5 (25). We vinden het belangrijk hierbij te benoemen dat een diagnose alleen gesteld kan worden door een daarvoor gecertificeerde psycholoog.
In dit hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de etiologie en de behandeling van depressie bij KS.
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen waarom mannen met KS te maken hebben met depressieve symptomen en een depressieve stoornis. Problemen in de emotieregulatie, persoonlijkheid, verslechterd gevoel van eigenwaarde en het lichaamsbeeld, sociaal-emotionele problemen en onbehandelde KS spelen allemaal een rol. Deze aspecten zullen onderstaand verder worden toegelicht. Verderop gaan we in op de biologische oorzaken.
Onder emotieregulatie worden processen verstaan die verantwoordelijk zijn voor het monitoren, evalueren en aanpassen van emotionele reacties. Ze zijn belangrijk voor het reguleren van gevoelens of emoties. Ook zijn ze belangrijk om de emoties onder controle te houden (26). Uit onderzoek blijkt dat problemen in de emotieregulatie een belangrijke voorspeller zijn voor een depressieve stoornis. Verschillende atypische emotieregulatie strategieën spelen hierbij een rol, zoals vermijding en passieve coping (27). Bij passieve coping ben je afwachtend en laat je de situatie zomaar over je heen komen. Bij vermijdende coping wordt het probleem ontkend en vermeden. Vaak wordt er dan niet meer over gesproken en wordt er gedaan alsof er niets aan de hand is (28).
Persoonlijkheid is een belangrijke voorspeller voor depressie bij KS-patiënten. Persoonlijkheidstrekken zijn stabiel over tijd en ontwikkelen in de vroege levensjaren. Uit onderzoek blijkt dat KS geassocieerd is met hogere niveaus van neuroticisme. Daarnaast blijkt dat een hoger niveau van neuroticisme geassocieerd is met een verhoogd risico op een depressieve stoornis (23). Neuroticisme wijst op emotionele instabiliteit. Als iemand hoog scoort op een schaal voor neuroticisme, dan is deze persoon waarschijnlijk vatbaarder voor angststoornissen, depressie en boosheid. Deze mensen hebben de neiging labiel, angstig, gestrest en teruggetrokken te zijn (29).
Een verslechterd gevoel van eigenwaarde en een verlaagd lichaamsbeeld als gevolg van KS kunnen resulteren in een depressieve stoornis. KS kan een negatieve psychosociale impact hebben op het gevoel van eigenwaarde en het lichaamsbeeld. Depressie houdt hiermee verband (30). Het is belangrijk de patiënt met KS te helpen bij het ontwikkelen van een gezond gevoel van eigenwaarde. Hiermee kan weerbaarheid opgebouwd worden tegen gedrags- en emotionele problemen.
Jongens/mannen met KS ontwikkelen zich op sociaal-emotioneel vlak vaak anders. Zo hebben ze moeite met het herkennen van signalen en gezichtsuitdrukkingen en vinden ze het lastig hun eigen gevoelens te herkennen en uiten. Daarnaast hebben ze in vergelijking met jongens zonder KS wat minder algemene sociale vaardigheden, gedragen ze zich wat anders in interpersoonlijke aandacht en communicatie. Dit wordt verminderde ‘social engagement’ genoemd, ook wel sociale betrokkenheid (22). Bij deze verminderde ‘social engagement’ is de kans op een depressieve stoornis verhoogd. Dit kan een grote impact hebben op hun dagelijkse leven. Het is over het algemeen lastiger nieuwe relaties en vriendschappen aan te gaan en het omgaan met anderen kost meer moeite en verloopt niet altijd soepel. Hierdoor kan een lager zelfbeeld worden ontwikkeld, ontstaat sociale terugtrekking, wordt een ongemakkelijk gevoel gecreëerd en kan faalangst optreden (22).
Wanneer een patiënt met KS niet of pas op oudere leeftijd met testosteron behandeld wordt, kunnen er verschillende problemen optreden. Overgewicht komt veel voor, door het toenemende vetweefsel rond de organen vanwege het tekort aan testosteron. Mannen met overgewicht hebben een anderhalf keer hoger risico op het ontwikkelen van depressie (31). Op latere leeftijd kunnen ook problemen ontstaan met de botdichtheid, de stofwisseling (diabetes), hypothyreoïdie (traag werkende schildklier) en het metabool syndroom (bijvoorbeeld hoge bloeddruk en verhoogd cholesterol). Bij mannen met diabetes komt depressie twee keer zo vaak voor als bij anderen (32).
In dit hoofdstuk zullen verschillende mogelijkheden voor behandeling worden besproken voor depressie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen niet-farmacologische en farmacologische behandelingen.
De behandeling van depressie bij volwassenen begint met een niet-farmacologisch beleid. De behandeling bestaat uit psycho-educatie (ook wel voorlichting), uitleg over dag structurering en activiteitenplanning, kortdurende psychologische behandeling en psychotherapie. Er wordt overgegaan op farmacologische behandelmogelijkheden bij onvoldoende effect van de psychotherapie of wanneer de patiënt een voorkeur heeft voor antidepressiva (33).
Het hebben van een dagelijkse structuur is van positieve invloed op het herstel van de depressie. Een dagprogramma kan worden opgesteld met daarin vaste tijden voor activiteiten. Naast activiteiten wordt ook het opstaan, naar bed gaan en de maaltijden op de dag gepland. Het is van groot belang een balans te creëren tussen activiteiten die moéten gebeuren en activiteiten waar de patiënt plezier uit behaalt. Geadviseerd wordt om door te blijven werken en niet thuis te blijven. Dit geldt echter niet wanneer het werk een belangrijke oorzaak is van de depressieve stoornis. Daarnaast wordt geadviseerd om dagelijks naar buiten te gaan, gezond te eten en sociale contacten te onderhouden. Ook het uitoefenen van een sport kan bijdragen aan een positief gevoel en wordt aangeraden (33).
Voorbeelden van kortdurende psychologische behandelingen zijn begeleide zelfhulp en Problem Solving Treatment (33). Bij begeleide zelfhulp staan de persoonlijke mogelijkheden om zelf problemen op te lossen centraal. Dit kan plaatsvinden via internet, telefonisch of bijvoorbeeld via een groepscursus. Met uitleg en oefeningen krijgt de patiënt inzicht in het verband tussen de klachten en de situaties die stress veroorzaken en leert de patiënt hier op een andere manier mee om te gaan (34). Problem Solving Treatment is een probleemoplossende therapie en gaat ervan uit dat de depressieve symptomen veroorzaakt worden door alledaagse problemen. Deze alledaagse problemen worden aangepakt aan de hand van cognitieve gedragsprincipes gefocust op het heden. Problem Solving Treatment is effectief gebleken bij de behandeling van depressie (35).
Verschillende vormen van psychotherapie zijn cognitieve gedragstherapie, gedragstherapie en interpersoonlijke therapie (33). Cognitieve gedragstherapie is gericht op de invloed van denken op ons gevoel en ons gedrag (36). Bij gedragstherapie ligt de focus op het wijzigen van gedragspatronen die depressieve symptomen in stand houden (37). Interpersoonlijke therapie is gericht op veranderingen in relaties. Deze veranderingen kunnen psychische klachten uitlokken als de patiënt daar gevoelig voor is. De therapie leert de patiënt hoe contact met anderen verloopt en hoe dit verbeterd kan worden (38).
Pas bij onvoldoende effect van voorgaande interventies of wanneer de patiënt niet de voorkeur geeft aan zelfhulp wordt psychotherapie aangeboden. Psychotherapie is even effectief als een behandeling met antidepressiva op de korte termijn, zelfs effectiever op de lange termijn.
Er bestaan verschillende soorten antidepressiva voor de behandeling van een depressieve stoornis en depressieve symptomen, welke kunnen worden onderverdeeld in een aantal groepen (33). De verschillende groepen zijn: selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI), selectieve serotonine en noradrenaline heropnameremmers/niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI’s), tricyclische antidepressiva (TCA), monoamine-oxidase remmers (MAO-remmers) en overige antidepressiva (o.a. bupropion en mirtazapine).
Vanuit de huisartsenpraktijk wordt meestal een TCA of SSRI aanbevolen. Hierbij bestaat een lichte voorkeur voor een SSRI. Dit komt door een gunstiger bijwerkingenprofiel van een SSRI (33). In de gespecialiseerde GGZ wordt vaak gestart met een TCA, SSRI, SNRI, mirtazapine of bupropion. Een TCA heeft bij klinisch opgenomen patiënten de voorkeur, omdat deze effectiever zijn gebleken bij deze groep patiënten (33). Bij de behandeling van depressie is het van belang medicatie te kiezen op basis van comorbiditeit (andere aanwezige ziektes), geanticipeerde bijwerkingen, potentiële interacties met andere geneesmiddelen, eerdere ervaringen van de patiënt, positieve respons van een eerstegraadsfamilielid, effect op het concentratievermogen en de kosten (33).
In onderstaande tabel (tabel 1, zelf ontworpen) wordt voor de verschillende antidepressiva de werking en de bijwerkingen uitgelegd. Voor meer informatie en uitleg kunt u uw apotheek raadplegen.
Tabel 1: Farmacologische behandeling KS
Uit eerder onderzoek blijkt dat 68% van de patiënten met KS depressieve symptomen ervaart. Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen waarom mannen met KS te maken hebben met depressieve symptomen en een depressieve stoornis. Problemen in de emotieregulatie, persoonlijkheid, verslechterd gevoel van eigenwaarde en het lichaamsbeeld, sociaal-emotionele problemen en onbehandelde KS spelen allemaal een rol.
Bij de behandeling van KS maken we onderscheid tussen niet-farmacologische en farmacologische behandelingen. De niet-farmacologische behandeling bestaat uit psycho educatie, uitleg over dag structurering en activiteitenplanning, kortdurende psychologische behandeling en psychotherapie. Er bestaan verschillende soorten antidepressiva voor de farmacologische behandeling van een depressieve stoornis en depressieve symptomen: SSRI, SNRI, TCA, MAO-remmers en overige antidepressiva.
De voorgaande hoofdstukken gaven informatie over Klinefelter Syndroom (KS) en een depressie bij mannen met KS. In dit hoofdstuk zal er dieper ingegaan worden op de interactie tussen KS en depressie. Er wordt dieper ingegaan op de biologische mechanismes die een rol kunnen spelen bij het ontwikkelen van een depressieve stoornis bij mannen met KS en de invloed van hormoontherapie. Verder zal er nog dieper worden ingegaan op seksuele disfunctie bij mannen met KS. Daarnaast wordt de impact van onvruchtbaarheid bij mannen met KS besproken. Dit heeft een grote impact op het leven van mannen met KS en kan ook een rol spelen bij het ontstaan van depressieve symptomen.
Mogelijk speelt een laag testosteronniveau een rol bij het ervaren van depressieve symptomen. Een andere term voor een tekort aan het hormoon testosteron is hypogonadisme. Er zijn in totaal drie verschillende vormen van hypogonadisme, deze hebben alle drie een verschillende oorzaak. Bij mannen met KS is sprake van primair hypogonadisme. Primair hypogonadisme ontstaat door problemen met de teelballen. Door deze problemen kunnen de teelballen niet genoeg testosteron aanmaken. Er is bij primair hypogonadisme dan ook sprake is van lage testosteronniveaus. Andere vormen van hypogonadisme zijn secundair en tertiair hypogonadisme. Bij deze vormen kunnen de hersenen niet goed signalen doorgeven aan de teelballen om testosteron aan te maken (39). Mannen met hypogonadisme worden vaker en sneller gediagnosticeerd met een depressieve stoornis dan mannen met gezonde testosteron waardes (40). Daarnaast ervaren mannen met hypogonadisme minder negatieve gevoelens en meer positieve gevoelens na een langdurige behandeling met testosteron. Testosterontherapie lijkt een geschikte behandeling voor mannen met hypogonadisme omdat het een positief effect heeft op stemming en depressieve symptomen kan verminderen (41,42).
Hoe het kan dat testosteron een antidepressief effect heeft op mannen met hypogonadisme is nog niet bekend. Er zijn op dit moment verschillende biologische theorieën die het mogelijk kunnen verklaren.
De eerste theorie stelt dat verstoorde neurogenese een onderliggende oorzaak van depressie is. Neurogenese is de ontwikkeling van nieuwe neuronen (hersencellen). Deze neuronen zijn belangrijk omdat ze signalen in je lichaam kunnen doorgeven. Neurogenese vindt plaats in de gyrus dentatus wat een onderdeel is van de hippocampus in de hersenen. Dit gedeelte van de hersenen is belangrijk voor informatieverwerking en geheugen. De ontwikkeling van nieuwe neuronen ondersteunt je dan ook je hele leven in leren en je geheugen (43,44).
Als gevolg van stress kunnen nieuwe neuronen zich minder goed ontwikkelen.
In deze afbeelding is de hippocampus (het gebied waar de gyrus dentatus zich bevindt) rood gekleurd. Er is een dwarsdoorsnede van de hersenen te zien. In dit gedeelte van de hersenen vindt dus neurogenese plaats.
Deze afbeelding is rechtenvrij en verkregen van https://create.vista.com/nl/
Als gevolg van stress kunnen nieuwe neuronen zich minder goed ontwikkelen. Verminderde neurogenese is gerelateerd aan meer depressieve symptomen (45). Een verhoogd niveau van neurogenese zorgt daarentegen voor een vermindering van depressieve symptomen (46). Het is dus goed om neurogenese te hebben. Onderzoekers vonden dat het toedienen van antidepressiva in ratten zorgde voor een verhoging van neurogenese (47). Dit zou ook zo kunnen werken voor mensen. Voor een beter begrip van menselijke ziekten worden regelmatig ratten gebruikt als voorbeeld voor de menselijke fysiologie en functies. Dit komt doordat ratten genetisch gezien erg op mensen lijken. Ze kunnen veel dezelfde ziektes als mensen ontwikkelen. Medicatie of een andere interventie die bij ratten helpt tegen een ziekte, kan dus mogelijk ook bij mensen helpen (48). Antidepressiva lijkt dus het effect van stress op de aanmaak van nieuwe neuronen tegen te gaan (47). Dit effect wordt echter niet in alle studies gevonden. Het effect van de antidepressiva op de neurogenese lijkt afhankelijk te zijn van de samenstelling van de antidepressiva, het soort dier en waaraan neurogenese gemeten wordt. Het lijkt er dus op dat antidepressiva neurogenese laat toenemen waardoor depressieve symptomen afnemen. Naar de grootte van dit effect moet eerst nog meer onderzoek worden gedaan (49).
Testosteron en een hormoon dat voortkomt uit testosteron dihydrotestosterone (DHT) reguleren neurogenese door middel van receptoren. Receptoren zitten aan de buitenkant van cellen en kunnen voor een bepaalde reactie in het lichaam zorgen wanneer er een hormoon zoals testosteron eraan bindt. Wanneer testosteron en DHT aan deze receptoren binden, zorgt dit ervoor dat nieuwe neuronen beter kunnen overleven. In een onderzoek werd gevonden dat het toedienen van testosteron in ratten ervoor zorgde dat nieuwe neuronen beter konden overleven. Bij ratten die een verandering in hun receptoren voor testosteron en DHT hadden waardoor deze niet werkten, overleefden nieuwe neuronen minder goed. Na toediening van een stofje waardoor testosteron en DHT niet meer kunnen binden aan de receptoren bij de ratten, nam de overleving van nieuwe neuronen ook af (50).
Verder is het nog mogelijk dat testosteron naast een direct effect op de neurogenese, ook een indirect effect heeft. Het gebruik van antidepressiva leidt tot een toename van de neurotransmitter serotonine. Serotonine staat ook wel bekend als het gelukshormoon, meer serotonine zorgt voor een betere stemming en een afname van depressieve symptomen. Serotonine beïnvloedt ook neurogenese. Hoge niveaus van testosteron hangen zijn gerelateerd aan meer serotonine (51,52). Testosteron kan dus indirect van invloed zijn op depressie door de overdracht van het signaal om serotonine aan te maken te versterken (51,53).
Wat verder kan bijdragen aan minder depressieve gevoelens bij gebruik van testosteron zijn verlaagde ontstekingswaardes en de werking van testosteron op de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HPA-as). Biologische kenmerken van een depressieve stoornis zijn constante lage ontstekingswaardes en een verhoogde activiteit van de HPA-as. Bij gezonde mensen is er geen sprake van constante ontstekingswaardes. Constant lage ontstekingswaardes beschadigen het lichaam en zorgen voor een hoger risico op verschillende ziektebeelden waaronder een depressie. De HPA-as is een hormoonsysteem dat geactiveerd wordt bij een stressreactie. Deze kan ontregeld raken bij een depressieve stoornis waardoor hij constant actief is. Deze verhoogde activiteit heeft als gevolg dat een grotere hoeveelheid van het hormoon cortisol in je lichaam aanwezig is. Cortisol staat ook wel bekend als het stresshormoon, omdat het de stressreactie van je lichaam reguleert. Een grotere hoeveelheid van cortisol op de lange termijn leidt tot hogere ontstekingswaardes. Daarnaast kan het lichaam minder goed tot rust komen (54,55). Hoe dit systeem in je lichaam werkt, zal hieronder voor de geïnteresseerde lezer worden uitgelegd. Dit is een stukje diepgang en kan worden overgeslagen. Daarnaast kan de video bekeken worden voor meer informatie over hoe stress de HPA-as kan ontregelen en de mogelijke negatieve gevolgen ervan, zoals een depressieve stoornis. Het is een Engels filmpje waarbij Nederlandse ondertiteling kan worden aangezet (56).
De HPA-as wordt geactiveerd bij een stressvolle gebeurtenis. Deze activatie maakt je lichaam klaar voor actie, dit is handig wanneer je bijvoorbeeld in een gevaarlijke situatie zit. In je lichaam gebeurt dan het volgende. Wanneer je stress ervaart, maakt de hypothalamus de hormonen corticotropin-releasing hormone (CRH) en vasopressine aan. Deze hormonen zorgen voor een verhoogde hartslag en bloeddruk en zorgen ook voor de aanmaak van het adronecorticotroop hormoon (ACTH) door de hypofyse. Als reactie op ACTH maakt de bijnierschors het hormoon cortisol aan. Cortisol zorgt tijdens een stressreactie voor meer energie, transport van meer bloed naar de spieren en verlaging van de ontstekingswaardes. Cortisol kan vervolgens zijn eigen aanmaak weer remmen, het heeft namelijk een negatieve terugkoppeling op de hypothalamus en hypofyse waardoor de HPA-as geremd wordt. Dit is te zien in de afbeelding aan de linkerkant. De groene pijl geeft het stimulerende effect aan en de rode pijl het remmende effect. Hierdoor blijft de HPA-as in balans en kan iemand goed reageren op stressvolle situaties. Zo blijft het lichaam beschermd tegen de nadelige gevolgen van stress en kan het herstellen na een stressreactie. Wanneer iemand voor langere tijd stress ervaart, kan dit systeem ontregeld raken. Dan zijn er namelijk voor langere tijd verhoogde waardes van cortisol aanwezig het lichaam. Hierdoor vindt er geen herstel plaats na een stressvolle gebeurtenis en raakt je lichaam gewend aan deze hoge waardes. Je lichaam gaat dan minder goed reageren op de aanwezigheid van cortisol, waardoor de stressreactie niet meer goed wordt geremd. Je lichaam blijft dan bijvoorbeeld ontstekingscellen aanmaken en kan minder goed tot rust komen. Dit heeft een negatief effect op je gezondheid en verhoogt het risico op verschillende ziektebeelden (57,54,55).
Deze afbeelding is zelf geproduceerd.
Bekijk de volgende video voor meer informatie over hoe de HPA-as ontregeld kan raken en de mogelijke negatieve gevolgen ervan, zoals een depressieve stoornis. Het is een Engels filmpje waarbij Nederlandse ondertiteling kan worden aangezet (56).
Testosteron is van invloed op de HPA-as. Testosteron heeft namelijk een remmend effect op de afgifte van het hormoon ACTH (onderdeel van de HPA-as). Door verminderde afgifte van ACTH wordt de hele HPA-as geremd, wat leidt tot lagere waardes van cortisol (58,59). Daarnaast hangt testosteron samen met lagere ontstekingswaardes (60). Mogelijk remt testosteron de HPA-as en de daarbij komende negatieve effecten van langdurige stress en zo ook het ontwikkelen van een depressieve stoornis. Bij mannen met hypogonadisme is er dus minder sprake van dit remmende effect (59).
Hormoontherapie met testosteron heeft over het algemeen een positief effect op de stemming van mannen met hypogonadisme (42). Toch is er sprake van verminderde kwaliteit van leven bij mannen met KS die een behandeling met testosteron krijgen wanneer ze vergeleken worden met de gezonde populatie. Dit kan mogelijk verklaard worden door de psychosociale of fysieke problemen waar mannen met KS, met alleen een hormoonbehandeling, nog steeds tegenaan kunnen lopen. Mannen met KS die hoger opgeleid zijn scoren vergelijkbaar op kwaliteit van leven vergeleken met mannen uit de gezonde populatie. Mogelijk ervaren ze minder klachten op dit gebied of kunnen ze beter met deze klachten omgaan (61,62). Een hormoonbehandeling lijkt een positief effect te hebben op de stemming van mensen met KS, maar het lijkt dat er meer nodig is om ze op hetzelfde niveau van kwaliteit van leven te krijgen als gezonde mensen.
De behandeling van een depressieve stoornis bij mensen met KS is heel persoonsafhankelijk. Er zijn verschillende farmacologische en niet farmacologische behandelingen mogelijk zoals omschreven in deel 2. Antidepressiva en hormoontherapie kunnen tegelijk gebruikt worden (63). Mogelijk versterkt testosteron het effect van de antidepressiva door het signaal voor serotonine beter door te geven (64). Over een mogelijk effect van antidepressiva op testosteron bestaat nog veel onduidelijkheid en moet nog meer onderzoek naar worden gedaan (65).
Wat vaak voorkomt bij patiënten met het Klinefelter Syndroom (KS) zijn klachten op het gebied van seksuele activiteit (66). Er zijn maar een aantal studies die onderzoek hebben gedaan naar seksuele disfunctie, daarom is het belangrijk om de focus op dit onderwerp te vergroten, ook omdat een eventuele depressie tevens invloed kan hebben op seksuele disfunctie, hier wordt verder in onderdeel 4.4 op ingegaan.
Seksuele disfunctie wordt omschreven als het onvermogen om tot een voldoende bevredigende seksuele activiteit te komen. Dit zou kunnen komen door een verlaagd libido, erectieproblemen of vervroegde of verlate ejaculatie (66,67).
Het blijkt dat 1.7% van de mannen die zich laten onderzoeken voor seksuele problemen KS heeft. Deze mannen lijden sinds een langere periode aan seksuele disfunctie, ervaren een lager libido en hebben een kleiner ejaculatievolume (68). Ook lijden patiënten met KS vaker aan erectiele disfunctie (ED).
Een verlaagd libido wordt gedefinieerd als afname in het verlangen naar seks. Tot 60% van de patiënten met KS ervaart een verlaagd libido (68). Voor de verklaring van de afname in het seksuele verlangen is het belangrijk om terug te keren naar de oorsprong van emoties en genot. Deze oorsprong bevindt zich in de hersenen, waar verschillende hersengebieden nauw met elkaar samenwerken. Dit complex aan neuro-anatomische verbindingen wordt ook wel het ‘emotionele brein’ genoemd (69). Het ‘emotionele brein’ wordt op zijn beurt weer gereguleerd door het limbische systeem. Een belangrijk onderdeel van het limbische systeem is de amygdala. De amygdala reageert onder andere op seksuele stimuli, hierdoor komt er dopamine vrij wat zorgt voor de gevoelens van passie, bevrediging en motivatie. Ook zorgt de dopamine voor aandacht naar hetgeen wat deze belonende situatie veroorzaakt, dus in dit geval de seksuele stimuli (69,66). Bij volwassen patiënten met KS is aangetoond dat de amygdala en ook andere delen van het limbische systeem kleiner zijn in vergelijking met een controlegroep (70).
De testosteron behandeling die wordt gegeven aan patiënten met KS zorgt ook voor een verhoogd seksueel verlangen en tevens voor een verbeterde seksuele respons, zijnde orgasme en opwinding (71,66). Dit komt doordat in het ‘emotionele brein’ veel testosteron receptoren aanwezig zijn, wat zorgt voor een verbeterd functioneren van de amygdala bij een behandeling met testosteron. Daarnaast is er een versterkte connectie tussen de amygdala en de frontale hersenen bij testosteron behandelde patiënten, wat bevestigt dat het ‘emotionele brein’ gevoelig is voor testosteron. Deze stimulatie van de frontale hersenen uit zich in betere aandachts- en redeneringsvaardigheden (66).
Vertraagde ejaculatie wordt omschreven als het niet binnen een halfuur kunnen ejaculeren tijdens seksuele betrekkingen. Ongeveer 20% van de patiënten met KS ervaart ongemakken van een vertraagde ejaculatie en een verminderd ejaculatievolume.
Testosteron is een belangrijk aspect in de aanmaak van spermavocht. Het stimuleert namelijk de prostaat en de zaadblaasjes in de aanmaak ervan. Wanneer er sprake is van een laag testosterongehalte zal de hoeveelheid geproduceerde spermavocht afnemen. Het vertraagd ejaculeren hangt samen met een verminderd ejaculatievolume en een verminderd libido. Mannen met een verminderd ejaculatievolume hebben over het algemeen ook een verminderd libido, waardoor ze vertraagd ejaculeren. Dit zou kunnen komen doordat er dus te weinig testosteron aanwezig is om het libido te normaliseren en er dus ook te weinig testosteron aanwezig is om de prostaat en de zaadblaasjes te stimuleren (66).
Om de ervaren klachten van een vertraagde ejaculatie en een verminderd ejaculatievolume te verminderen, geldt ook dat dit goed te behandelen is met testosteron (66).
Erectiele disfunctie (ED) wordt omschreven als het onvermogen om een erectie te krijgen of te behouden welke voldoende is voor seksuele betrekkingen (72). Ongeveer 60% van de patiënten met KS lijdt aan ED, waarvan een kwart de ernstigste vorm ervaart (een erectie die in 75% van de gevallen onvoldoende hard is voor penetratie) (66). De belangrijkste oorzaak voor ED is een tekort aan testosteron. Daarnaast kan een tekort aan testosteron ook het risico verhogen op het ontwikkelen van diabetes en een metabool syndroom. De gevolgen van deze aandoeningen kunnen de ED negatief beïnvloeden (69).
Voor de behandeling van ED geldt ook dat de klachten te verminderen zijn met testosteron in de meeste gevallen (66). Echter hebben psychologische symptomen ook een bepalende factor in ED in patiënten met KS. Over het algemeen hebben KS patiënten vaak meerdere neurocognitieve, psychoseksuele en relatie problemen, waar ED symptomen vaak mee geassocieerd zijn (71). Dit geeft aan dat wanneer alleen een behandeling met testosteron niet helpt het belangrijk is om een multidisciplinaire aanpak te hanteren om ook de psychologische problemen aan te pakken (71,66). Voor patiënten die wel een goede erectie kunnen krijgen maar deze niet goed kunnen behouden, zou het ook nog kunnen helpen om een penisring te gebruiken (66). Verder zouden er ook fosfodiësterase-5-remmers, zoals Viagra, voorgeschreven kunnen worden. Hierdoor kan een erectie langer behouden worden (66). Wanneer deze orale therapie niet werkt, zouden er ook nog injecties van prostaglandinen voorgesteld kunnen worden. Van de ED patiënten kan 85% hiermee geholpen worden (73). Tegenwoordig kunnen prostaglandinen ook als crème aangebracht worden. Ook prostaglandinen helpen bij het behouden van een erectie (66).
Een vermindering van het seksueel verlangen wordt vaak gezien in een periode van depressie (66). Het hebben van een depressieve episode zou dus de vermindering van het seksueel verlangen in onbehandelde patiënten met KS kunnen versterken. Daarnaast kan het gebruik van antidepressiva seksuele disfunctie opwekken (74). Dit maakt het van belang om een geïndividualiseerde aanpak te hanteren en dus het individu goed te blijven volgen in de eventuele verslechtering van het seksueel functioneren (74).
Naast seksuele disfunctie, heeft het onvruchtbaar zijn door KS ook een grote impact op veel patiënten, vooral wanneer patiënten met KS een kinderwens hebben. Zo blijkt dat een groter verlangen naar het krijgen van kinderen vaak samenhangt met ernstige zelf gerapporteerde depressieve symptomen in patiënten met KS, aangezien onvruchtbaarheid een grote bedreiging vormt om dit te kunnen bereiken (75). Verschillende studies die onderzoek deden naar mannen met onvruchtbaarheid vonden dat deze mannen aanzienlijke emotionele problemen ondervonden (76). Het is dus belangrijk om ons ervan bewust te zijn dat personen met KS in de reproductieve leeftijd een groter risico lopen op depressieve symptomen.
Voor sommige patiënten met KS geldt dat er nog zaadcellen gevormd worden. Zij zouden dan in aanmerking komen voor fertiliteitspreservatie, het behoud van de vruchtbaarheid voor de toekomst. Er zouden dan zaadcellen kunnen worden ingevroren. Deze worden uit het ejaculaat (sperma) gehaald of er wordt middels een operatie geprobeerd zaadcellen uit de zaadbal te halen (TESE) (77). Doordat oplopende leeftijd een beperkende factor is voor een succesvolle TESE, wordt er geadviseerd om fertiliteitspreservatie te verrichten voor het 25e levensjaar (78). Wel is het vroegste moment om te zoeken naar zaadcellen 18 jaar. Dan is er namelijk vaak sprake van voldoende seksuele rijping en is de patiënt wilsbekwaam (77). Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de testosteronbehandeling. Testosteron kan de vorming van zaadcellen namelijk onderdrukken, daarom wordt er geadviseerd om voorafgaand aan het fertiliteitstraject de testosteronbehandeling minimaal 3-6 maanden te staken (77).
Aangezien ernstige zelf gerapporteerde depressieve symptomen samen kunnen hangen met een groter verlangen naar het krijgen van kinderen in patiënten met KS (75), zouden dus patiënten die in aanmerking komen voor fertiliteitspreservatie mogelijk een kleiner risico hebben op depressieve symptomen. Voor patiënten met depressieve symptomen die hiervoor niet in aanmerking komen, zou er gekeken moeten worden naar een behandeling voor depressieve symptomen gericht op het individu.
Deze WIKI pagina zal afgesloten worden door de belangrijkste punten nog eens samen te vatten.
KS is de meest voorkomende chromosoomaandoening en komt alleen voor bij mannen. Symptomen kunnen zich uiten in verschillende mate van ernst en de meest voor de hand liggende behandeling is testosteronsuppletie. Depressieve symptomen komen regelmatig voor bij mannen met KS. Voor het behandelen van depressieve symptomen kan er een onderscheid gemaakt worden tussen niet-farmacologische behandeling en farmacologische behandelingen. Het zou kunnen dat een laag testosteronniveau een rol speelt bij het ervaren van depressieve symptomen. Hormoontherapie en antidepressiva kunnen gelijktijdig gebruikt worden. Daarnaast kan de onvruchtbaarheid ook een invloed hebben op depressieve symptomen bij mensen met KS. Verder kunnen depressieve symptomen een rol spelen in het verminderde seksueel verlangen van patiënten. Concluderend kan er gesteld worden dat de behandeling van depressieve symptomen bij mensen met KS heel persoonsafhankelijk is en het belangrijk is om ons bewust te zijn van het grotere risico dat mensen met KS lopen op depressieve symptomen.
Radboudumc (2023a). Wat zijn genen en chromosomen? Verkregen van Wat zijn genen en chromosomen? - Radboudumc
Nederlandse Klinefelter Vereniging (2023a). Wat is Klinefelter? Verkregen van Wat is Klinefelter? - Nederlandse Klinefelter Vereniging
Radboudumc (2023b). Wat is het Klinefelter syndroom? Verkregen van Wat is het Klinefelter syndroom? - Radboudumc
Erfocentrum (2023). Klinefelter syndroom. Verkregen van https://erfelijkheid.nl/ziektes/klinefelter-syndroom
VSOP (2016). Huisartsenbrochure Klinefeltersyndroom. Verkregen van Huisartsenbrochure Klinefeltersyndroom (vsop.nl)
Wattendorf, D.J., & Muenke, M. (2005). Syndroom van Klinefelter. American Family Physician, 72(11), 2259-2262. doi: unknown.
Radboudumc (2023c). Testosteron behandeling. Verkregen van Testosteron behandeling - Radboudumc
Groth, K.A., Skakkebaek, A., Host, C., Hojbjerg Gravholt, C., & Bojessen, A. (2013). Clinical Review: Klinefelter Syndrome - A Clinical Update. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 98(1), 20-30. doi:10.1210/jc.2012-2382
Nederlandse Klinefelter Vereniging (2016). Klinefelter Syndroom: Leidraad voor Diagnostiek en Behandeling. Verkregen van leidraad-klinefelter-sept-2016-hs-met-omslag-v2.pdf (universiteitleiden.nl)
Shakkebaek, A., Gravholt, C.H., Chang, S., Moore, P.J., & Wallentin, M. (2020). Psychological Functioning, Brain Morphology, and Functional Neuroimaging in Klinefelter Syndrome. American Journal of Medical Genetics, 184(2), 506-517. doi:10.1002/ajmg.c.31806
Ratcliffe, S. (1999). Long-term Outcome in Children of Sex Chromosome Abnormalities. Archives of Disease in Childhood, 80, 192-195. doi:10.1136/adc.80.2.192
Akslaede, L., Andersson, A., Jorgensen, N., Jensen, T.K, Carlsen, E., McLachlan, R.I., Skakkebaek, N.E., Petersen, J.H., & Juul, A. (2007). Primary Testicular Failure in Klinefelter's Syndrome: The Use of Bivariate Luteinizing Hormone-Testosteron Reference Charts. Clinical Endocrinology, 66, 276-281. doi:10.1111/j.1365-2265.2006.02722.x
Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (2014). JGZ-richtlijn Seksuele Ontwikkeling. Verkregen van 0c9a562b-b788-4b75-b6a1-f4dca59b592d.pdf (ncj.nl)
Gooren, L.J.G., & de Ronde, W. (2006). Enkele Nieuwe Aspecten van het Klinefeltersyndroom. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 150, 2693-2686. doi: unknown
Radboudumc (2023d). Wat is de NIPT. Verkregen van Wat is de NIPT? - Radboudumc
ABC Science. (2021, 21 september). “I Was Born With An Extra Chromosome” | Listen Up | ABC Science [Video]. YouTube. https://www.youtube.com/watch?v=J-AzuFj1iS4
Smyth, C., & Bremner, W.J. (1998). Klinefelter Syndrome. Archives of Internal Medicine, 158(12), 1309-1314. doi:10.1001/archinte.158.12.1309
Butler, G., Srirangalingam, U., Faithfull, J., Sangster, P., Senniappan, S., & Mitchell, R. (2022). Klinefelter Syndrome - Going Beyond the Diagnosis. Archives of Disease in Childhood, 108(3), 166-171. doi:10.1136/archdischild-2020-320831
Nederlandse Klinefelter Vereniging (2023b). Behandelingen. Verkregen van Behandelingen - Nederlandse Klinefelter Vereniging
Stichting Zaadbalkanker (2023). Testosteron. Verkregen van Testosteron - Stichting Zaadbalkanker
Tartaglia, N., Cordeiro, L., Howell, S., Wilson, R. L., & Janusz, J. (2010). The spectrum of the behavioral phenotype in boys and adolescents 47,XXY (Klinefelter syndrome). Pediatric endocrinology reviews.
Cyberpoli (2023). Klinefelter. Verkregen van https://www.cyberpoli.nl/klinefelter/
Skakkebæk, A., Moore, P. K., Pedersen, A. G., Bojesen, A. M., Kristensen, M. K., Fedder, J., Hertz, J. M., Østergaard, J. R., Wallentin, M., & Gravholt, C. H. (2018b). Anxiety and depression in Klinefelter syndrome: The impact of personality and social engagement. PLOS ONE, 13(11), e0206932. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0206932
APA (2023). Depression. Verkregen van https://www.apa.org/topics/depression
Querido, B. (2023). Depressie – DSM-5 Hulpgids. Verkregen van https://hulpgids.nl/informatie/ziektebeelden/depressieve-stemmingsstoornissen/depressie/depressieve-stoornis-dsm-5
Thompson, R. A. (1994). Emotion Regulation: A Theme in Search of Definition. Monographs of The Society for Research in Child Development, 59(2/3), 25. https://doi.org/10.2307/1166137
Van Rijn, S., & Swaab, H. (2019). Emotion regulation in adults with Klinefelter syndrome (47,XXY): Neurocognitive underpinnings and associations with mental health problems. Journal of Clinical Psychology, 76(1), 228–238.
Tijssen, N. (2022). Copingstijlen: hoe ga jij met stress om? Mentaal Beter. Verkregen van https://mentaalbeter.nl/artikelen/copingstijlen-hoe-ga-jij-met-stress-om/
GGZ Groep (2023). Neuroticisme. Verkregen van https://www.angst.nl/angst/157-neuroticisme
De Vries, A. L. C., Roehle, R., Marshall, L. H., Frisén, L., Van De Grift, T. C., Kreukels, B. P., Bouvattier, C., Köhler, B., Thyen, U., Nordenström, A., Rapp, M., & Cohen-Kettenis, P. T. (2019). Mental Health of a Large Group of Adults With Disorders of Sex Development in Six European Countries. Psychosomatic Medicine, 81(7), 629–640. https://doi.org/10.1097/psy.0000000000000718
Proper, K. I., & Bemelmans, W. J. E. (2011). Overgewicht en psychische problemen. Hoe vaak komen ze samen voor? : Omvang beide aandoeningen in kaart gebracht. RIVM Rapport 260701006/2011.
Het Diabetes Fonds (2023). Depressie. Verkregen van https://www.diabetesfonds.nl/over-diabetes/complicaties-van-diabetes/depressie
Zorginstituut Nederland (2023). Farmacotherapeutisch Kompas. Verkregen van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/
Arkin BasisGGz (2018, 26 juli). Begeleide zelfhulp. Verkregen van https://www.arkinbasisggz.nl/welke-behandelingen/korte-behandeling/begeleide-zelfhulp/
Licht op Depressie (2020, 1 november). In welke gevallen wordt Problem Solving Treatment (PST) gebruikt? Verkregen van https://www.lichtopdepressie.nl/behandeling/eerste-stap-interventies/problem-solving-treatment-pst/
Psychologiepraktijk Focus (2017, 28 december). Cognitieve Gedragstherapie. Verkregen van https://focussteenwijk.nl/cgt/
Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (2023). Vormen van psychotherapie. Verkregen van https://www.psychotherapie.nl/clienten-en-belangstellenden/vormen-van-psychotherapie
UMCG (2023). Interpersoonlijke psychotherapie (IPT). Verkregen van https://www.umcg.nl/-/interpersoonlijke-psychotherapie
Bhasin, S., Brito, J. P., Cunningham, G. R., Hayes, F. J., Hodis, H. N., Matsumoto, A. M., Snyder, P. J., Swerdloff, R. S., Wu, F. C. W., & Yialamas, M. A. (2018). Testosterone therapy in men with hypogonadism: An endocrine society* Clinical Practice Guideline. The Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism, 103(5), 1715–1744. https://doi.org/10.1210/jc.2018-00229
Shores, M. M., Sloan, K. L., Matsumoto, A. M., Moceri, V. M., Felker, B., & Kivlahan, D. R. (2004). Increased incidence of diagnosed depressive illness in hypogonadal older men. Archives of General Psychiatry, 61(2), 162. https://doi.org/10.1001/archpsyc.61.2.162
Amanatkar, H. R., Chibnall, J. T., Seo, B., Manepalli, J., & Grossberg, G. T. (2014). Impact of exogenous testosterone on mood: A systematic review and meta-analysis of randomized placebo-controlled trials. Annals of Clinical Psychiatry, 26(1), 19–32.
Wang, C., Cunningham, G. R., Dobs, A. S., Iranmanesh, A., Matsumoto, A. M., Snyder, P. J., Weber, T., Berman, N., Hull, L., & Swerdloff, R. S. (2004). Long-term testosterone gel (AndroGel) treatment maintains beneficial effects on sexual function and mood, lean and fat mass, and bone mineral density in hypogonadal men. The Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism, 89(5), 2085–2098. https://doi.org/10.1210/jc.2003-032006
Gonçalves, J. T., Schafer, S. T., & Gage, F. H. (2016). Adult neurogenesis in the hippocampus: From stem cells to behavior. Cell, 167(4), 897–914. https://doi.org/10.1016/j.cell.2016.10.021
Ming, G. L., & Song, H. (2005). Adult neurogenesis in the mammalian central nervous system. Annual Review of Neuroscience, 28(1), 223–250. https://doi.org/10.1146/annurev.neuro.28.051804.101459
Lee, K. J., Kim, S. W., Kim, S., Choi, S., Shin, Y. K., Park, S. M., Moon, B. M., Cho, E., Lee, M. G., Choi, S., Chun, B. G., & Shin, K. H. (2006). Chronic mild stress decreases survival, but not proliferation, of new-born cells in adult rat hippocampus. Experimental and Molecular Medicine, 38(1), 44–54. https://doi.org/10.1038/emm.2006.6
Hill, A., Sahay, A., & Hen, R. E. (2015). Increasing adult hippocampal neurogenesis is sufficient to reduce anxiety and depression-like behaviors. Neuropsychopharmacology, 40(10), 2368–2378. https://doi.org/10.1038/npp.2015.85
Malberg, J. E., Eisch, A. J., Nestler, E. J., & Duman, R. S. (2000). Chronic antidepressant treatment increases neurogenesis in adult rat hippocampus. The Journal of Neuroscience, 20(24), 9104–9110. https://doi.org/10.1523/jneurosci.20-24-09104.2000
Ellenbroek, B. A., & Youn, J. (2016). Rodent models in neuroscience research: Is it a rat race? Disease Models & Mechanisms, 9(10), 1079–1087. https://doi.org/10.1242/dmm.026120
Lino-De-Oliveira, C., Bolzan, J. A., Surget, A., & Belzung, C. (2020). Do antidepressants promote neurogenesis in adult hippocampus? A systematic review and meta-analysis on naive rodents. Pharmacology & Therapeutics, 210, 107515. https://doi.org/10.1016/j.pharmthera.2020.107515
Hamson, D. K., Wainwright, S. R., Taylor, J. R., Jones, B. A., Watson, N. V., & Galea, L. A. (2013). Androgens increase survival of adult-born neurons in the dentate gyrus by an androgen receptor-dependent mechanism in male rats. Endocrinology, 154(9), 3294–3304. https://doi.org/10.1210/en.2013-1129
Alenina, N., & Klempin, F. (2015). The role of serotonin in adult hippocampal neurogenesis. Behavioural Brain Research, 277, 49–57. https://doi.org/10.1016/j.bbr.2014.07.038
Perfalk, E., Da Cunha-Bang, S., Holst, K. K., Keller, S. H., Svarer, C., Knudsen, G. M., & Frokjaer, V. G. (2017). Testosterone levels in healthy men correlate negatively with serotonin 4 receptor binding. Psychoneuroendocrinology, 81, 22–28. https://doi.org/10.1016/j.psyneuen.2017.03.018
Walther, A., Wasielewska, J. M., & Leiter, O. (2019). The antidepressant effect of testosterone: An effect of neuroplasticity? Neurology Psychiatry and Brain Research, 32, 104–110. https://doi.org/10.1016/j.npbr.2019.05.004
Juruena, M. F., Bocharova, M., Agustini, B., & Young, A. H. (2018). Atypical depression and non-atypical depression: Is HPA axis function a biomarker? A systematic review. Journal of Affective Disorders, 233, 45–67. https://doi.org/10.1016/j.jad.2017.09.052
Pariante, C. M. (2017). Why are depressed patients inflamed? A reflection on 20 years of research on depression, glucocorticoid resistance and inflammation. European Neuropsychopharmacology, 27(6), 554–559. https://doi.org/10.1016/j.euroneuro.2017.04.001
TED-Ed. (2015, 9 november). How stress affects your brain - Madhumita Murgia [Video]. YouTube. https://www.youtube.com/watch?v=WuyPuH9ojCE
Herman, J. G., McKlveen, J. M., Ghosal, S., Kopp, B. L., Wulsin, A. C., Makinson, R., Scheimann, J. R., & Myers, B. (2016). Regulation of the hypothalamic‐pituitary‐adrenocortical stress response. Comprehensive Physiology, 603–621. https://doi.org/10.1002/cphy.c150015
Rubinow, D. R., Roca, C. A., Schmidt, P., Danaceau, M. A., Putnam, K. T., Cizza, G., Chrousos, G. P., & Nieman, L. K. (2005). Testosterone suppression of CRH-stimulated cortisol in men. Neuropsychopharmacology, 30(10), 1906–1912. https://doi.org/10.1038/sj.npp.1300742
Viau, V. (2002). Functional cross-talk between the hypothalamic-pituitary-gonadal and -adrenal axes. Journal of Neuroendocrinology, 14(6), 506–513. https://doi.org/10.1046/j.1365-2826.2002.00798.x
Bianchi, V. E. (2019). The anti-inflammatory effects of testosterone. Journal of the Endocrine Society, 3(1), 91–107. https://doi.org/10.1210/js.2018-00186
De Ronde, W., De Haan, A., & Drent, M. L. (2009). Quality of life is reduced in patients with Klinefelter syndrome on androgen replacement therapy. European Journal of Endocrinology, 160(3), 465–468.https://doi.org/10.1530/eje-08-0689
Fabrazzo, M., Accardo, G., Abbondandolo, I., Goglia, G., Esposito, D., Sampogna, G., Catapano, F., Giugliano, D., & Pasquali, D. (2021). Quality of life in Klinefelter patients on testosterone replacement therapy compared to healthy controls: An observational study on the impact of psychological distress, personality traits, and coping strategies. Journal of Endocrinological Investigation, 44(5), 1053–1063. https://doi.org/10.1007/s40618-020-01400-8
Zorginstituut Nederland. (z.d.). Testosteron. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/t/testosteron
Perfalk, E., Da Cunha-Bang, S., Holst, K. K., Keller, S. H., Svarer, C., Knudsen, G. M., & Frokjaer, V. G. (2017). Testosterone levels in healthy men correlate negatively with serotonin 4 receptor binding. Psychoneuroendocrinology, 81, 22–28. https://doi.org/10.1016/j.psyneuen.2017.03.018
Pavlidi, P., Kokras, N., & Dalla, C. (2021). Antidepressants’ effects on testosterone and estrogens: What do we know? European Journal of Pharmacology, 899, 173998. https://doi.org/10.1016/j.ejphar.2021.173998
De Coninck, V., & Michielsen, D. (2015). Syndroom van Klinefelter: Urologische aspecten. Tijdschrift Voor Geneeskunde, 71(5), 331–334. https://doi.org/10.2143/tvg.71.05.2001815
Bardisi, H. E., Majzoub, A., Said, S. A., Alnawasra, H., Dabbous, Z., & Arafa, M. (2017). Sexual dysfunction in Klinefelter’s syndrome patients. Andrologia, 49(6), e12670. https://doi.org/10.1111/and.12670
Corona, G., Petrone, L., Paggi, F., Lotti, F., Boddi, V., Fisher, A. D., Vignozzi, L., Balercia, G., Sforza, A., Forti, G., Mannucci, E., & Maggi, M. (2009). Sexual dysfunction in subjects with Klinefelter’s syndrome. International Journal of Andrology. https://doi.org/10.1111/j.1365-2605.2009.00986.x
Vignozzi, L., Corona, G., Forti, G., Jannini, E. A., & Maggi, M. (2010). Clinical and therapeutic aspects of Klinefelter’s syndrome: sexual function. Molecular human reproduction, 16(6), 418–424.https://doi.org/10.1093/molehr/gaq022
Ponseti, J., Bosinski, H. A. G., Wolff, S., Peller, M., Jansen, O., Mehdorn, H. M., Büchel, C., & Siebner, H. R. (2006). A functional endophenotype for sexual orientation in humans. NeuroImage, 33(3), 825–833.https://doi.org/10.1016/j.neuroimage.2006.08.002
Ferlin, A., Selice, R., Angelini, S., Di Grazia, M., Caretta, N., Cavalieri, F., Di Mambro, A., & Foresta, C. (2018b). Endocrine and psychological aspects of sexual dysfunction in Klinefelter patients. International Journal of Andrology, 6(3), 414–419. https://doi.org/10.1111/andr.12474
Zorginstituut Nederland. (z.d.). Erectiele disfunctie. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/indicatieteksten/erectiele_disfunctie
Coombs, P., Heck, M., Guhring, P., Narus, J., & Mulhall, J. P. (2012). A review of outcomes of an intracavernosal injection therapy programme. BJUI, 110(11), 1787–1791. https://doi.org/10.1111/j.1464-410x.2012.11080.x
Rothmore, J. (2020). Antidepressant‐induced sexual dysfunction. The Medical Journal of Australia, 212(7), 329–334. https://doi.org/10.5694/mja2.50522
Turriff, A., Levy, H., & Biesecker, L. G. (2011). Prevalence and psychosocial correlates of depressive symptoms among adolescents and adults with Klinefelter syndrome. Genetics in Medicine, 13(11), 966–972. https://doi.org/10.1097/gim.0b013e3182227576
Webb, R. E., & Daniluk, J. C. (1999). The End of the Line. Men and Masculinities, 2(1), 6–25. https://doi.org/10.1177/1097184x99002001002
D’Hauwers, K. (2018). Klinefelter en fertiliteit. Tijdschrift voor urologie, 8(8), 139–144. https://doi.org/10.1007/s13629-018-0234-3
Bakircioglu, M. E., Erden, H. F., Kaplancan, T., Ciray, N., Bener, F., & Bahceci, M. (2006). Aging may adversely affect testicular sperm recovery in patients with Klinefelter syndrome. Urology, 68(5), 1082–1086. https://doi.org/10.1016/j.urology.2006.05.028