Middeleeuwen

Aan het einde van de 13e eeuw was Amsterdam een klein vissersdorp, gelegen bij een met sluisdeuren tegen het IJwater af te sluiten brede brug (een 'dam') in het veengebied ten zuiden van het IJ. In 1275 verleende graaf Floris V van Holland vrijstelling van tolbetaling aan 'lieden die bij de Amestelledamme wonen'; daarmee verscheen die naam voor het eerst in de archieven. Zij kunnen vrijelijk gebruik maken van de vaarroutes door Holland en Zeeland. Mede door deze vrijstelling groeide Amsterdam uit tot een aanzienlijke handelsnederzetting. Vooral door de bierhandel ontwikkelde het vissersdorp zich tot een belangrijke handelsstad. In 1323 vestigde graaf Willem III er een tol voor al het uit Hamburg naar Holland aangevoerde bier. Die 'oosterse negotie' breidde zich spoedig uit tot voorbij de Sont. Hout en graan, de belangrijkste producten van de Baltische landen, werden in voortdurend toenemende hoeveelheden naar Amsterdam gevaren en in de loop van de 15e eeuw werd de stad de korenmarkt van de noordelijke Nederlanden. De groeiende Amsterdamse invloed in het Oostzeegebied leidde tot conflicten met de machtige Duitse Hanze.  Amsterdam is nooit lid van deze stedenbond geweest. Door de aanleg aan weerszijden van de Amstelmonding van grachten (de oudezijds en nieuwezijds) en verdedigingswerken (de voorburg- en achterburgwallen) was de stad goed verdedigbaar.

De stad bezat twee grote kerken (de Oude en de Nieuwe Kerk) en een groot aantal kloosters en kapellen, waarvan alleen de Agnietenkapel, de Olofskapel en het Begijnhof nog over zijn. Amsterdams betekenis als religieus centrum in de Middeleeuwen kende het 'Mirakel van Amsterdam' dat in 1345 plaatsvond en veel bedevaartgangers trok. Het wonder wordt in onze tijd herdacht in een jaarlijkse 'Stille Omgang'. Aan het eind van de 15e eeuw maakte de toename van de handel een nieuwe uitleg noodzakelijk: Singel, Geldersekade en Kloveniersburgwal vormden de nieuwe begrenzing. De Schreierstoren, de Waag en de Munttoren zijn overblijfsels van de toen opgetrokken verdedigingswerken. In 1585 volgden de Lastage (werven) met de Montelbaanstoren en de latere Jodenbuurt, in 1593 een uitbreiding in zuidoostelijke richting bij het Rembrandtplein en Waterlooplein. Amsterdam was nu verreweg de grootste havenstad van Holland. Bij het uitbreken van de opstand tegen Spanje (1568) bleef de Amsterdamse stadsregering katholiek en Spaansgezind. Calvinisten werden verbannen. Amsterdam raakte hierdoor geïsoleerd van de andere Hollandse steden, totdat de stad zich door middel van de 'Satisfactie' (15-2-1578) met hen verzoende en aan de opstand ging deelnemen. De calvinisten mochten terugkeren en drie maanden later kwam het tot een omwenteling: de Alteratie. Het oude bestuur en de rooms-katholieke geestelijkheid werden op een bootje de stad uitgeleid en een groep welvarende calvinisten nam de macht over; zonder overigens iets aan het regeringsstelsel te veranderen. Deze nieuwe regenten - modern denkende kooplieden - deden wat zij konden om de handel te stimuleren.

Dat droeg bij tot de zeer snelle ontplooiing van de stad: de jaren tachtig markeren het begin van Amsterdams Gouden Eeuw. In een hoog tempo - maar geheel planmatig - werd de stad uitgebreid. In 1612 werd besloten tot de grote uitleg van de grachtengordel. Men begon in het westen: Heren-, Keizers- en Prinsengracht tot aan de Leidsegracht, de Jordaan en de westelijke Eilanden. De voltooiing van de grachtengordel volgens een plan van stadsbouwmeester Daniël Stalpaert (1615-1676) volgde na 1660. Van die tijd dateren het stadsgedeelte tussen Leidsegracht en Amstel, de Plantage, en de oostelijke Eilanden met het nog bestaande 's Lands Scheepsmagazijn (Scheepvaartmuseum) van Jacob van Campen (1595-1657), de ontwerper van het stadhuis op de Dam 1640-1700). Dit geheel werd binnen de huidige Singelgracht van vestingwerken voorzien. Tot omstreeks 1860 heeft Amsterdam zich buiten deze ring niet uitgebreid. Het hoogtepunt van haar economische bloei beleefde de stad na 1648. Na een lichte teruggang volgde een nieuwe opleving in het begin van de 18e eeuw, waarna de kooplieden zich als rentenier gingen gedragen. De goederenhandel maakte plaats voor de geldhandel: de omringende landen gingen in toenemende mate hun eigen in- en uitvoer ter hand nemen, maar Amsterdam bleef het financiële centrum van Europa. Gedurende een handelsblokkade werd de Amsterdamse bevolking altijd relatief hard getroffen. Politieke onrust was het gevolg: de stad werd het toneel van een aantal volksoproeren, zoals het Pachtersoproer in 1748. Na de rampzalig verlopen Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) kelderde de Amsterdamse handel en de ontevredenheid over het aristocratische bestuursstelsel nam toe. De oppositionele Patriotten vonden in Amsterdam een goede voedingsbodem voor hun ideeën. Gesteund door een Frans invasieleger namen zij in 1795 tijdelijk het bestuur over. Lodewijk Napoleon maakte in 1806 van Amsterdam de hoofdstad van zijn Koninkrijk Holland, en tijdens de inlijving bij Frankrijk (1810-1813) genoot de stad de eer, de derde in rang van het keizerrijk te zijn.

Amsterdam

In 1813 kwam Amsterdam als een vrijwel dode stad uit de Franse tijd te voorschijn. Koning Willem I nam verscheidene maatregelen die de stad nieuwe economische kansen moesten bieden. In 1814 werd de Nederlandsche Bank opgericht, en in 1824 de Nederlandsche Handel-Maatschappij, die de Indische handel weer op gang moest brengen. De aanleg van het Noordhollandsch Kanaal en de eerste spoorlijnen verschaften de stad betere verbindingswegen met de zee en het achterland. Niettemin moest Thorbecke in 1850 vaststellen, dat de hartader des lands nog maar flauwtjes klopte. Pas de opening van het Noordzeekanaal (1876) bracht de broodnodige economische opleving. In dat jaar werd ook de eerste gegraven haven (de Houthaven) in gebruik genomen. De ontwikkeling van Duitsland na de eenwording in 1871, was een belangrijke stimulans voor deze opbloei. Een andere factor was de opening van het Suezkanaal (1869), waardoor de scheepvaart op Indië sterk toenam. Amsterdam werd weer de wereldmarkt voor Indische producten en een belangrijk financieel centrum. De nijverheid ontwikkelde zich snel (scheepsbouw en machine-industrie, diamantslijperijen) en op geestelijk, wetenschappelijk en artistiek gebied begon de stad opnieuw op de voorgrond te treden.

1870-1970

Na meer dan een eeuw stilstand steeg het bevolkingsaantal weer: tussen 1870 en 1900 verdubbelde het van 265.000 tot 510.000. Het bleek nodig om buiten de Singelgracht op grote schaal huisvestingsmogelijkheden te scheppen. Zo ontstond na 1870 een gordel van nauwelijks planmatig aangelegde, met zuiver speculatieve oogmerken gebouwde woonwijken, voornamelijk voor de arbeidersklasse bestemd. Daarnaast werden voor een meer welvarend publiek de Sarphatibuurt en de Museumbuurt opgetrokken. Het Concertgebouw, het Stedelijk en het Rijksmuseum, het Centraal Station (de beide laatste bouwwerken naar het ontwerp van P.J.H. Cuypers; 1827-1921), een grote dierentuin ('Artis') en het Vondelpark moesten Amsterdam de allure van een wereldstad geven. In de 20e eeuw zette de bevolkingsgroei zich voort. De verdere stadsuitbreiding herkreeg een planmatig karakter, mede door de in de Woningwet van 1901 verplicht gestelde procedure voor het uitbreidingsplan. Vóór 1940 resulteerde dit in Berlages 'Plan Zuid', de welstandswijk rondom en ten zuiden van de Apollolaan, en in de tuindorpen Watergraafsmeer en Oostzaan. De Amsterdamse School trok internationale aandacht. Van groot belang voor de naoorlogse uitbreidingen was het Algemeen Uitbreidingsplan (1935), opgesteld o.l.v. de stedebouwkundige C. van Eesteren.

De Eerste Wereldoorlog veroorzaakte ondanks Nederlands neutraliteit opnieuw een terugslag in handel en scheepvaart. Een korte opleving volgde na 1918, maar de economische crisis van de jaren '30 remde de ontwikkeling weer sterk af. De werkloosheid trof de bevolking zwaar. In het Jordaanoproer van 1934 zocht de wanhoop van een tot machteloosheid gedoemde arbeidersmassa een uitweg. Nauwelijks hersteld van deze depressie kreeg de stad door de Duitse inval in 1940 en de daarop volgende bezetting opnieuw een ernstige slag. Eerst werden alle voorraden door de bezetter geroofd, later de productiemiddelen. Tragischer en onherstelbaar was de deportatie van bijna het hele joodse bevolkingsdeel, waartegen de bevolking protesteerde in de vorm van de Februaristaking (1941). Na 'Dolle Dinsdag' werd de stad - ook als de straf voor de door de regering in Londen gelaste spoorwegstaking in sept. '44 - aan de hongersnood overgelaten. Op 8 mei 1945 werd de uitgehongerde stad bevrijd. De naoorlogse wederopbouw verliep snel en rustig; een gestadige toename van de welvaart leek in het verschiet.

Vanaf 1960 maakte Amsterdam evenwel kennis met een nieuwe vorm van sociaal protest. Aanvankelijk werd vooral onrust veroorzaakt door incidenteel optredende jeugdrellen. De achtergronden van deze onvrede werden niet tijdig erkend; dat gebeurde pas in 1965 toen de ongeregeldheden een politieke, anarchistische ondertoon kregen: de Provo-beweging ontstond. Het studentenprotest vond zijn weerslag in Amsterdam in de Maagdenhuisbezetting in mei 1968, in navolging van de studentenprotesten in Parijs. De aanleg van de metro van het Centraal Station naar de nieuwe wijk Bijlmermeer leidde in de jaren '70 tot veel protest, vooral omdat voor de aanleg veel oude panden in de Nieuwmarktbuurt moesten wijken. In het begin van de jaren '80 was de binnenstad geregeld het toneel van hevige rellen tussen krakers, 'sympathisanten' en politie. Ook de handel in drugs vormde een groot probleem. De woningnood die na de Tweede Wereldoorlog ontstond werd bestreden met de aanleg van nieuwe wijken. In de jaren '40 en '50 verrees Bos en Lommer, een wijk gekenmerkt door strokenbouw: flats van vijf verdiepingen, gescheiden door groen. Eveneens in de geest van het Nieuwe Bouwen werden later de Westelijke Tuinsteden aangelegd (Geuzenveld, Slotervaart, Slotermeer). De woningnood bleef echter aanhouden, zodat vanaf de jaren '60 veel Amsterdammers de stad verlieten en zich in plaatsen als Hoorn, Hoofddorp, Purmerend, Lelystad en Almere vestigden.

In de jaren '70 werd in het zuidoosten de wijk Bijlmermeer opgeleverd, die bedoeld was voor Amsterdamse gezinnen. De onpopulaire honingraatflats werden echter rond de onafhankelijkheid van Suriname (1975) met name door immigranten bevolkt. Andere immigranten, uit Turkije en Marokko, vestigden zich in die jaren vooral in de oude woningen in de negentiende-eeuwse gordel. Later verhuisden veel van hen naar leegkomende woningen in wijken als Bos en Lommer. Om de uittocht van inwoners met een hoger inkomen tegen te gaan, en daarmee het draagvlak van voorzieningen op peil te houden, streefde de gemeente er vanaf ca. 1990 naar meer woningen voor die groep te bouwen. Eerdere nieuwbouw en stadsvernieuwing was met name gericht op groepen met lage inkomens. In nieuwe plannen werden relatief veel koopwoningen gebouwd: de wijken Middelveldsche Akerpolder en Nieuw-Sloten in het westen van de stad. In 1996 werd besloten tot de aanleg van een nieuwe stadswijk in het water: IJburg, gelegen in het IJmeer. De opkomst bij een referendum hierover (1997) was niet groot genoeg om het plan af te keuren. 

Stadspoort

Heineken

1970-heden

In Amsterdam zijn twee universiteiten gevestigd: de Universiteit van Amsterdam, in 1877 voortgekomen uit het in 1632 opgerichte Atheneum Illustre en de Vrije Universiteit op gereformeerde grondslag, opgericht in 1879. Daarnaast zijn er tal van hogere opleidingsinstituten en wetenschappelijke instellingen. Als centrum van cultuur, vermaak en toerisme heeft Amsterdam een recreatieve functie van veel meer dan nationale betekenis. De fraaie en gezellige binnenstad vormt een grote attractie. Naast uniek stedeschoon biedt deze bovendien tal van uitgaansmogelijkheden. De stad telt ruim veertig musea, meer dan zeventig theaters en concertzalen en tal van plaatsen waar af en toe voorstellingen worden gegeven, waarmee Amsterdam dan in totaal op zo'n 225 podia komt. Jaarlijks worden in Amsterdam meer dan 19.000 voorstellingen gegeven op het gebied van toneel, muziek, ballet, opera, cabaret, dans, mime en poppentheater. De belangrijkste theaters van de stad zijn het Muziektheater, met als vaste bespelers het Nationale Ballet en de Nederlandse Opera, de Stadsschouwburg en het Koninklijk Theater Carré. Het grootste orkest van Amsterdam, het Concertgebouworkest, genoemd naar het in 19e-eeuwse stijl als muziektempel gebouwde Concertgebouw (1888), wordt traditioneel als hét nationale symfonieorkest beschouwd. Het Amsterdamse kunstleven is van groot belang voor het toerisme, zowel uit Nederland als uit het buitenland. Een kwart van de buitenlandse toeristen komt in de eerste plaats voor de kunst naar Amsterdam. Onder de ruim veertig grote en kleine musea in Amsterdam neemt het Rijksmuseum (opgericht in 1808; sinds 1885 in het huidige gebouw gehuisvest) een belangrijke plaats in. Het telt jaarlijks 1,2 miljoen bezoekers.

In 1973 kwam het Van Goghmuseum gereed (850.000 bezoekers per jaar). Het Stedelijk Museum trekt een half miljoen bezoekers met de vaste collectie en zijn bijzondere tentoonstellingen. Onder de kleinere musea bevindt zich een aantal zeer specifieke: o.m. het Joods Historisch Museum en het Nationaal Scheepvaartmuseum, dat in 1973 passende ruimte kreeg in het oude gebouw van 's Lands Zeemagazijn op Kattenburg. Het Amsterdams Historisch Museum is sinds 1969 ondergebracht in het gerestaureerde Burgerweeshuis aan de Kalverstraat. Andere bekende musea in Amsterdam zijn: het Rembrandthuis en het Anne Frank Huis met ruim 700.000 bezoekers. In 1997 werd een nieuw wetenschapsmuseum geopend, NewMetropolis (NEMO Science Museum), ontworpen door de Italiaan Renzo Piano. Als regel worden kunst en cultuur gemeten naar artistieke maatstaven. Amsterdam heeft daar ook eens een andere zienswijze naast gezet: de betekenis van de kunst voor de economie van de stad. Toen bleek dat de kunstsector een omzet heeft van zo'n 1,4 miljard gulden per jaar. De kunstsector in Amsterdam biedt werk aan meer dan 16.000 personen. Van recreatief belang zijn verder de sportvelden, de kunstijsbaan Jaap Eden, het Olympisch Stadion, gebouwd ter gelegenheid van de Olympische Spelen van 1928, en de Amsterdam ArenA, die in 1996 gereedkwam. Bekend is tenslotte ook de Amsterdamse dierentuin Artis (voluit 'Natura Artis Magistra', 'De natuur is de leermeesteres van de kunst'). Deze werd in 1838 gesticht in wat toen de Plantage was: een wandelgebied aan de rand van de stad. Nu is de dierentuin geheel omgeven door bebouwing. (Hedendaagse geschiedenis van Amsterdam. Illustraties: Amsterdam, Jacob van Deventer, 1560; Stadspoort, Jan van de Velde, Foto Rijksmuseum; HBM Heinekens Brouwerij Mij.)

© 2022 F.N. Heinsius