Het sublieme in de schilderkunst

In beschouwingen over beeldende kunst duikt vaak de term ‘het sublieme’ op (in het Duits das Erhabene). In beschouwingen over deze esthetische categorie is veelal de opvatting van Immanuel Kant het uitgangspunt en ook wel de norm. Kant heeft erop gewezen (hij was niet de eerste, Longinus, Burke en anderen zijn hem daarin voorgegaan) dat naast ervaringen van schoonheid andere esthetische ervaringen mogelijk zijn, namelijk die van huiveringwekkende, overweldigende, beangstigende, grootste en vormloze natuurverschijnselen, zoals een hevige storm, een overweldigend berglandschap, diepe afgronden, heftig onweer, de eindeloze oceaan of de oneindige hemel. In al deze ervaringen is er sprake van een relatie tussen een individuele mens en alles wat hem omringt. (Uitgaand van deze bepaling kunnen ook niet-natuurlijke verschijnselen als veldslagen en gigantische gebouwen een dergelijke ervaring veroorzaken.)

Het is een feit dat mensen zich aangetrokken voelen tot dergelijke overweldigende verschijnselen, ondanks de huiver en zelfs de angst die ze veroorzaken. Kant heeft dat ook opgemerkt en trok daaruit de conclusie dat mensen een vermogen hebben om waargenomen verschijnselen te begrijpen vanuit het idee van een ‘hogere doelmatigheid’ van de natuur. Dat idee is niet zintuiglijk waarneembaar, het is een product van de ratio, het subjectieve vermogen redelijk te kunnen denken. Zo creëert de mens het idee van de wetmatigheid van de natuur, waarmee verschijnselen geordend kunnen worden.

Die werking van de ratio vermindert niet alleen de huiver en angstgevoelens, maar geeft ook een aangenaam gevoel, dat bestaat uit het kunnen denken van de doelmatigheid van de natuurverschijnselen. De ervaring van het sublieme bestaat dus uit zowel onlust- als lustgevoelens, respectievelijk verbonden met de zintuiglijke waarneming en het redelijk denken, met het reële en het ideële.[i]

Als deze kantiaanse esthetische categorie wordt toegepast op het beschouwen van kunstwerken moet allereerst een onderscheid worden gemaakt tussen twee mogelijkheden: ten eerste de verbeelding van zo’n sublieme ervaring en ten tweede kunstwerken die zo’n ervaring veroorzaken.

Een voorbeeld van de eerstgenoemde mogelijkheid is het beroemde schilderij Der Wanderer über dem Nebelmeer van Caspar David Friedrich. We zien een negentiende-eeuwse heer die op de top van een berg peinzend kijkt naar het nevelachtige berglandschap dat zich voor hem uitstrekt. We mogen aannemen dat dit uitzicht een sublieme ervaring bij hem opwekt. Van zichzelf is dit schilderij niet subliem, dat wil zeggen: het veroorzaakt geen sublieme ervaring. Het verwijst ernaar, meer niet. Dat komt door het formaat, de platheid van het doek, de plaats waar het wordt waargenomen en de inkadering binnen een lijst. Ook de indrukwekkende serie etsen van Goya over de gruwelen begaan tijdens de Napoleontische oorlog in Spanje, Los Desastros de la Guerra, levert geen sublieme ervaring op, in dit geval voornamelijk door het kleine formaat van de etsen.

Deze vaststelling roept vanzelf de vraag op of er schilderijen zijn die deze ervaring wél kunnen veroorzaken. Ik spreek bewust over schilderijen, want er zijn soorten kunstwerken die het sublieme – vaak in een wat afgezwakte vorm, daarover later meer – wél oproepen. Ik denk hierbij aan de ervaring van een bezoek aan de Sixtijnse Kapel in het Vaticaan, het zien van de doorgesneden koeien op sterk water van Damien Hirst, bepaalde performances van Marina Abramović of het betreden van de Beanery van Edward Kienholtz. Vanwege de driedimensionaliteit van deze werken staan ze dichter bij het waarnemen van de natuur en het dagelijks leven, in sommige gevallen ook vanwege het formaat, de omringende ruimte of het niet-artistieke alledaagse materiaal.

Een schilderij is echter veel minder geschikt om een sublieme ervaring te veroorzaken, juist vanwege het ontbreken van deze eigenschappen. Ik meen dat ik toch enkele voorbeelden kan geven van schilderijen die hiervoor misschien wél in aanmerking komen en denk daarbij aan de kruisiging op het Isenheimer Altar van Matthias Grünewald, Le radeau de la Méduse van Théodore Géricault, het drieluik met predella Der Krieg van Otto Dix, Des Herbstes Runengespinst – fur Paul Celan van Anselm Kiefer en Who is afraid of red, yellow and blue III van Barnett Newman.[ii]
De afbeeldingen zijn links naar grotere reproducties.