Recensies-Munt

Munt: Trouw 4-5-2023. Femke Essink

Sommige verhalen klinken enorm deprimerend als je ze navertelt, maar zijn gek genoeg toch opbeurend: het heeft iets vertrouwenwekkends als iemand de zaken niet rooskleuriger voorstelt dan ze zijn. Munt van Richard Osinga is zo’n verhaal.

In zijn stevig onderlegde ideeënromans onderzoekt Osinga (1971) op welke manieren mensen door tijd, cultuur en ruimte heen met elkaar verbonden zijn. Zijn ervaring als diplomaat in Afrikaanse landen werkt merkbaar door in zijn zevende roman: in Munt worden de verhaallijnen bij elkaar gehouden door een – inderdaad – munt uit een eeuwenoud Congolees graf.


Die munt verknoopt de levens van drie personages uit tegengestelde windrichtingen. De jonge Chinees Xiao Wei is door zijn familie naar Congo gestuurd om schaarse metalen in te kopen. Zijn dagen in de stad Butembo zijn eentonig en troosteloos, tot er een onbekende man met een munt voor zijn toonbank staat. De munt is gevonden door Plamedi, een geboren Congolees, die werkt als gids op expedities door het ondoordringbare woud en zo spaart voor een opleiding in Brussel. Hij begeleidt het team van de pas gescheiden Eva, een Nederlandse wetenschapper die archeologisch onderzoek doet naar de omgeving waar de munt is aangetroffen. Alle drie hopen ze dat de munt de poort naar hun gedroomde leven opent, maar dat is buiten andere, duistere krachten gerekend.


Munt is een knappe balanceeract tussen het concrete en het abstracte, het aardse en het esoterische. Osinga zet zijn personages in een gevaarlijke, historisch beladen omgeving, en weeft daar een spannend plot omheen terwijl hij ook een indrukwekkend ruime gedachtewereld creëert. Daarin gaat het om grote vragen rond lotsbestemming en zelfbeschikking, religie en zingeving, maar ook om de nasleep van het koloniale bewind in Congo.

De uiteenlopende perspectieven van zijn personages maken de veelkantigheid van zulke vragen inzichtelijk. Plamedi doorziet het opportunisme van buitenlandse filmploegen die geld uitgeven aan hun antropologische prestigeprojecten, terwijl ze niks geven om de uitzichtloze situatie van de Congolezen: ‘Het gaat niet om de reconstructie van een eeuwenoud verleden, maar ze komen voor de creatie van een nieuw verhaal waarin ze nog steeds de witten zijn die Afrika komen helpen, waarin wie er in die grot begraven ligt belangrijker is dan wie er morgen sterft.’ Precies dat schurende probeert Eva te rechtvaardigen: ‘Ze zijn hier voor zichzelf. Omdat ze het leuk vinden. Omdat ze willen begrijpen hoe de wereld werkt. Zo eenvoudig is het. En misschien is dat genoeg.’

Aan zulke confrontaties tussen personages ontleent de roman haar diepte, meer dan aan hun psychologische uitwerking. In het koele, zakelijke proza van Osinga krijgen Xiao Wei, Plamedi en Eva net genoeg reliëf om te willen weten hoe het met ze afloopt. Wanneer zich op tweederde van de roman een gruwelijke gebeurtenis voltrekt, wordt dat ook de meest prangende vraag. Daarvóór schuilt het leesplezier vooral in het ontrafelen van de slimme constructie, in het spel met lineaire en circulaire tijd. Pas daarna sleept het verhaal je echt mee.

Het inzicht dat Osinga aan het einde over de roman laat neerdalen klinkt verrassend banaal: alles is een verhaal, elke mens geeft betekenis aan wat hem omringt. Toch voelt het na de verschrikkingen die de personages meemaken niet meer als een platitude. En Osinga doet wat hij predikt: Munt nodigt je uit je eigen leven al lezend te ontstijgen en betekenis te geven aan een verhaal dat de wereld omspant.

Dezelfde recensie verscheen in de  Boekenbijlage van 6-5-2023, maar met een andere opmaak.

NRC 4-5-2023 

Een eeuwenoude munt die ieders leven zou kunnen veranderen

Richard Osinga Op geheel eigen wijze mengt Richard Osinga wetenschap en avontuur in Munt weer tot een ideeënroman, die leidt naar ondoordringbaar Congo. Daar komen de personages tot inzicht.

‘Eén munt, drie personen, verschrikkelijke gevolgen’, staat achterop Munt van Richard Osinga – een beetje goedkoop en simpel, als de slogan voor een popcornfilm. Het dondert lekker en tekent ook de eigenzinnigheid van Osinga’s romans, die uitzonderlijke mengelingen zijn van sciencefiction, avontuur en ideeën. Maar het is wel een heel schamele samenvatting van de roman. Osinga beoogt meer dan plat spektakel.

Aan de andere kant: smakelijkheid is ook nu, net als in zijn vorige roman Arc (2021), Osinga’s verleidingstactiek. ‘Dit is kolossaal’, glundert een van zijn personages. ‘Dit is de grootste archeologische ontdekking ooit in Congo.’ Want die ene eeuwenoude munt waar het om gaat, gevonden in een schier onbereikbare spelonk in de bijna ondoordringbare binnenlanden van Congo, zou de geschiedenis van het continent op z’n kop kunnen zetten. Als dáár een munt gevonden wordt, duidt dat op veel vroegere migratie en een hogere mate van economische ontwikkeling dan men voor mogelijk hield. ‘We kunnen dat land zijn geschiedenis geven. Zijn trots’, zwijmelt de Belgische archeologieprofessor.

Geschiedenis, trots? De lezer is niet gek en wetenschapster Eva Hendriks, een van de drie hoofdpersonen van Munt, ook niet: ‘Denkt u dat ze zitten te wachten op een witte Belg die het komt brengen?’ Touché, dus haar baas, professor Koenraads, krabbelt terug, maar ‘iets betekenen voor dat land’ blijft zijn ambitie. Je zou dat alsnog neokoloniaal kunnen noemen, maar je gaat als lezer gemakkelijk mee in de wetenschappelijke opwinding – die fictief is, overigens. Op die knop kan Osinga effectief drukken, net als bij de wondere (semi-)wetenschap in Arc. Ja, ben je nu weer geneigd te denken: hopelijk vinden de Europeanen die munt! Verraderlijk is het, want over dat vinden gaat de roman uiteindelijk niet. Over de hoop daarop, om tot iets hogers, zinvols, misschien zelfs verenigends te komen, des te meer.

Dat gaat je dagen dankzij de twee andere hoofdpersonen in Munt. Naast Eva is er de jonge Chinese man Xiao Wei, die een suf baantje heeft als opkoper van metaal van dagloners in de Oost-Congolese stad Butembo – de munt belandt op zijn toonbank. Het derde perspectief is dat van Plamedi, een Congolese toeristengids die de weg kent in het regenwoud, maar droomt van Europa. Gedurfd van Osinga, dat hij zich hun Chinese en Congolese perspectieven zo vastberaden toe-eigent. Dat doet hij gelukkig allerminst achteloos, juist slim geïnformeerd en doordacht.

Verfrissend en ontregelend

Zo is het verfrissend – en ook prikkelend ontregelend – om beeldspraak te lezen die voor Xiao Wei kennelijk wél heel logisch is (‘Dagen gaan voorbij als een muis in het hoge gras’), of om te merken hoe vanzelfsprekend hij het vindt om uit te leggen wat WhatsApp precies is, ‘een simpele WeChat-achtige app die de Congolezen veel gebruiken’. Het is óók verfrissend op een mismoedig makende manier, bijvoorbeeld als Plamedi vaststelt dat er ‘meer films gemaakt [worden] over gorilla’s dan over de laatste natuurvolkeren’. Hij voelt de hooghartigheid van de mensen die de Congolezen rondleiden: ‘Omdat zij hen inhuren, maar vooral omdat wat zij betalen slechts een schijntje is voor hen. Je bent niet meer waard dan wat je kost.’

Maar de munt verenigt hen. Ten eerste omdat hun verhaallijnen in Osinga’s kunstige plotconstructie samenkomen, maar ook in de betekenis die de munt heeft. Die zou een kantelpunt in de levens van elk van de drie kunnen zijn: de munt zorgt er misschien voor dat ze hun internationale dromen kunnen verwezenlijken. Het kost wel moeite om daar meteen als lezer in mee te gaan. Anders gezegd: je leest vooral over de personages, dan dat je met ze mee voelt.

Want ze zijn toch ondergeschikt aan het grotere verhaal, aan de onderliggende idee, waar alles naartoe cirkelt. Dan had Arc net een andere dynamiek: daar ontstond gaandeweg helderheid, in de zweverige verhaallijn rond een Indiase mysticus, daar doemde uit de wazigheid een gevoel van eenheid op, van verbinding. Munt begint meeslepend, met een eerste deel dat intellectuele ambitie tentoonspreidt en een lekker plot in de steigers zet – maar als dat in het tweede deel leidt tot een expeditie door het regenwoud, wordt het verhaal er vooral ondoordringbaarder op. Toepasselijk wel, dat verstrikt raken, ook al omdat het circulaire tijdsgeloof van Plamedi’s mensen een grote rol speelt – zie alleen al hoe een leger van benevelde rebellen op rooftocht door de jungle trekt en de technieken toepast van de koloniale Belgen van eertijds: handen afhakken. Of echoot daar vooral een mythe van de plaatselijke Efe (een volk dat Eva hardnekkig ‘pygmeeën’ blijft noemen), over een koning zonder ogen, handen en benen?

Illusie

Die koning zit niet zomaar in de roman. Alles is betekenisvol in Munt, wat een intrigerende, maar ook wel wringende paradox oplevert. Aan de ene kant blijken in het derde deel de geschiedenissen van de drie hoofdpersonen allemaal op een vergelijkbare wijze te verlopen, het circulaire idee van de eeuwige wederkeer indachtig. Aan de andere kant concluderen de personages juist dat de logica van oorzaak en gevolg een illusie is – wat is het nou? Aan de ene kant stelt Osinga slim aan de kaak dat de mens geneigd is algemene waarheid en kloppende eenheid in de wereld te zoeken, wat niet strookt met de hardvochtig chaotische werkelijkheid; aan de andere kant stak hij zijn verhaal wel als een uurwerk in elkaar, wat je juist op de gekunsteldheid wijst.

Doet elk detail ertoe, of juist geen enkel, omdat alles op voorhand vaststaat? Zo lijkt de roman zichzelf in de staart te bijten – want Osinga stevent af op zo’n onontkoombare afloop dat het er steeds minder interessant van wordt, in plaats van beklemmend of confronterend. Waarom dan nog verder lezen?

Om de personages? Osinga deed wel zijn best om ze elk een andere voorgeschiedenis en daardoor verschillende kopzorgen te geven: Plamedi heeft een rebellenverleden, Eva heeft een stiefkind en Xiao Wei een onverschillige vriendin. Maar het geeft hun toch net niet genoeg diepgang – misschien vooral omdat hun persoonlijkheden uiteindelijk, als ze in het nauw gedreven worden, geen onderscheidende betekenis hebben. Ze zijn alleen op de wereld, realiseren ze zich, machteloos en verdoemd – en dan nog op ieder dezelfde manier. Xiao Wei speelt een spelletje go, maar ‘heeft geen zin om de partij af te maken terwijl hij weet dat hij hem gaat verliezen’. En: ‘Dingen gebeuren zonder reden. Geen God, geen plan, geen tijd. Geen betekenis. Dingen gebeuren. Verder niets’, beseft Eva. ‘Hoe hij ook probeert de loop van de dingen te veranderen, zijn inspanningen hebben geen enkel effect’, weet Plamedi.

Hoe ideeënrijk de roman ook begint, de verhalen raken steeds meer doordrongen van die hopeloosheid, in drievoud en flink expliciet dus. Van moedwil en misverstand kun je heel aardige literatuur brouwen, net als van het doorprikken van die algemeen menselijke illusie dat het zin heeft, maar ‘verschrikkelijke gevolgen’ zijn ook voorspelbaar; waar de mens toch blijft geloven, is het literair interessanter. En dan zijn we terug bij het begin: Osinga is – heel menselijk – beter in hoop.


Tzum