Een bescheiden mens

EEN BESCHEIDEN MENS

ANDRÉ MINNE, Journalist

Ik had Max Rosseau — een kleine man, toen al in de zestig — leren kennen in het begin van de jaren vijftig, als "wekelijkse bezoeker van het music-hall en variététeater „Ancienne Belgique" in de Veldstraat te Gent. Het was de grote bloeiperiode van deze zaak, waar uitstekende attracties op het toneel kwamen, vooral tijdens de wintermaanden, als de circussen — die slechts reizen van begin maart tot eind oktober — zich in hun winterkwartier hebben teruggetrokken en talrijke artiesten die dan vrij zijn („vrij" in die zin dat ze in werkelijkheid werkloos zijn) hun toevlucht nemen tot het circuit van cabaret, music-hall en variété.

Max Rosseau was toen correspondent voor het Parijse maandblad „Scènes et Pistes" — Ie seul organe français sous-titré „Le Nouvelliste français des Spectacles de Variété" — dat toen werd geleid door wijlen de illusionist Carrington en de circusgeschiedschrijver Adrian. Daarin publiceerde Max Rosseau niet alleen recensies over de voorstellingen in „Ancienne Belgique" te Gent, maar ook „souvenirs d'un vétéran" of andere bijdragen over vroegere te Gent beroemde figuren, zoals de goochelaar Philippe Lemeur. (Terloops, een foto van deze Lemeur versierde de kaft van het boek(je) dat Max Rosseau in 1960 in eigen beheer liet verschijnen: „De Gentse Foor, in de goede oude tijd" (de boeiende geschiedenis van enkele kermisnijveraars en de Gentse foor) dat in 1959 in het frans al was verschenen onder de titel „Les Foires de Gand au bon vieux temps" (een honderdtal pagina's met 9 foto's in de tekst).

Het was een wereld waarmee Max Rosseau goed vertrouwd was, want zijn ouders bezochten de foren en de kermissen en waren vermaard voor hun honingkoek en hun „lekkies".

„Souvenirs d'un vétéran" in Scènes et Pistes ? Inderdaad, want Max Rosseau was vóór de oorlog van 1914-18 opgetreden in variététeaters en music-halls als muzikale clown.

Met zijn jonge, mooie vrouw vormde hij het duo „The Mako's": Original American Instrumental Act !

Indien ze niet „Amerikaans" waren, dan waren die instrumenten in elk geval origineel, want op hun briefpapier werden ze aangekondigd als: membranophon, marimbophon, metal gong (een soort xylofoon) en organ bells. Op al deze instrumenten (een ervan bijvoorbeeld bestond uit een bezemsteel waarop een snaar was gespannen met onderaan de steel een metalen trechter als „luidspreker" - dit was de aangekondigde membranophon ...) werden fragmenten van opera's gespeeld. Ook op „organ bells" een rechthoekig raam van 1,50 m X 0,75 m waarover in vertikale richting lederen riemen waren gespannen, bezaaid met vele tientallen koperen ronde bellen van verschillende sonoriteiten. Door met de hand deze riemen te schudden, werd een melodie „gespeeld".

Een andere originaliteit van het nummer der Mako's, waren de „costumes électriques", dixit weer een ander briefpapier.

Waarom deze voor sommige lezers misschien wat uitvoerige inleiding over Max Rosseau ?

In de eerste plaats omdat ik hem heb leren kennen vóór zijn zoon Norbert. Maar deze inleiding was toch nuttig, geloof ik, om u het klimaat te laten proeven waarin de kleine Norbert Rosseau is opgegroeid. Want als kind vergezelde hij vaak zijn vader voor wie hij grote bewondering had en een oprechte verering (die blijvend zou zijn).

In „Muziek en Woord" nr. 98, november 1982, schreef Joz Swinnen, in een artikel over de uitvoering door BRT 3 van de liedcyclus „L'eau passe" (op teksten van Maurice Carême) naar aanleiding van de 75e verjaardag van de geboorte van Norbert Rosseau (11-12-1907): „Op latere leeftijd herinnert de komponist zich nog deze uitzonderlijke man in zijn circusnummer als muzikale clown: „... Ik zie hem nog in zijn wit kostuum vol kleine elektrische lampjes die hij liet branden aan het slot van zijn nummer. Het was prachtig ! ..."

Het is pas in januari 1955 (ik kan het naslaan aan de hand van mijn artikel verschenen in de toen te Gent verschijnende franstalige krant „La Flandre Liberale" van 13 januari 1955) dat ik Norbert Rosseau persoonlijk leerde kennen.

Door „Les Amis de la Musique" die wekelijks bijeenkwamen m de vergaderzaal van het tea-room en ijssalon „Veneziana" in de Geldmunt te Gent (de Italiaanse eigenaar was een groot muziekliefhebber die ook zijn zaal ter beschikking stelde van een groepje dichters) waar Norbert Rosseau zou spreken over „de komponist en de hedendaagse muziek".

Tot mijn grote verbazing zag ik onder het beperkt publiek ook Max Rosseau van wie ik toen vernam dat Norbert zijn zoon was. Ook de vader was een bescheiden man, want hij had mij nooit verteld dat zijn zoon komponist was. Dit in tegenstelling met sommige ouders die trachten u schaamteloos omver te praten over hun kind „dat danst als een kleine Pavlova" of hun zoon die viool speelt als een Paganini-in-de-dop.

Alhoewel Norbert Rosseau ook had gedebuteerd als wonderkind, had vader Max daar nooit mee te koop gelopen en had de zoon niets over gehouden van de verwaandheid die vaak kleeft aan jonge virtuozen.

Die avond nodigden de Rosseau's mij en mijn vrouw uit om ze een bezoek te brengen.

Daar mijn vrouw ziek was, ging ik alleen naar het oude huis in de Van Eyck-straat nr. 42. Na een hartelijke begroeting werd ik vergast op champagne en petit-fours en liet Max Rosseau mij oude foto's zien van zijn vroeger optreden als muzikale clown.

Over het toen gevoerde gesprek kan ik mij niet veel herinneren — ik weet echter dat er praktisch weinig of niet over muziek werd gepraat — maar iets is mij voor altijd bijgebleven: aan het slot van de avond werd ik binnengebracht in een grote aangrenzende kamer waar op een tafel met een blad van 1,50 m x l m oppervlakte een kasteel stond opgebouwd, met alles d'er op en d'er aan, in Ankerblokjes (als ik mij goed herinner was dat een Duits speelgoed). Dat was het werk van vader en zoon Rosseau die dit bouwdozenspel beoefenden als een gezamenlijke hobby. „We werken er soms weken, soms maanden aan", verklaarden ze heel bescheiden ... (De overblijvende petit-fours gaf Norbert Rosseau mij in een doos mee voor mijn zieke vrouw. Ook dat was tekenend voor de mens Rosseau).

Tot en mét bescheiden.

Tijdens de perskonferentie ten huize van Dr. José Daels, voorzitter van de Gentse Oratoriumvereniging die de eerste uitvoering te Gent zou brengen van Rosseau's „Inferno" (een werk voor koor en orkest naar de oorspronkelijke tekst van de drie eerste zangen van Dantes' „Divina Commedia"), verklaarde de jonge komponist (ik schrijf over uit mijn verslag uit „Vooruit" van 25 april 1975):

„Toen ik het werk heb geschreven tijdens de oorlogsjaren — de drie delen respektief in 1940, 1942 en 1943 — was ik ervan overtuigd dat het nooit zou worden uitgevoerd. Derhalve heb ik mij geen zorgen gemaakt over de uitvoeringsmogelijkheden, waardoor het werk hoge eisen stelt en, uiteraard, zeer moeilijk is voor een liefhebberskoor. Daarom wens ik in de eerste plaats hulde te brengen aan de mensen die het koor hebben voorbereid, Lucy Gadeyne - De Fyn en Herwig De Muyninck, van de Gentse Oratoriumvereniging, die mijn kompositie te Gent in „première" zullen brengen."

De bescheiden komponist die hulde brengt aan hen die zijn werk tot leven zullen brengen.

Iets van die liefde voor de wereld van het variété waarin zijn door hem aanbeden vader vroeger had gewerkt, is blijven voortleven in Norbert Rosseau, die ik vaak heb ontmoet op het Sint-Pietersplein als de circussen Bouglione of Sarrasani er hun tenten aan het opbouwen waren.

Vader en zoon waren jaarlijks trouwe bezoekers van het Gentse Circus Demuynck dat elk jaar — na de Bevrijding tot 1960 — in de maand maart, de grote blikvanger was van de halfvastenfoor. Daar ik een paar jaar de persdienst verzekerde van dit circus, was Max Rosseau vaak een bezoeker (ik had hem ondertussen mijn boek(je) „Circusmensen" geschonken), ook als er geen voorstelling was, om er de sfeer op te snuiven van paarden, zand en zaagsel en geolied zeildoek.

In 1957 liet ik hem het „Woord Vooraf" (dat hij had getiteld „Circusleven") schrijven in het gedrukt programma van Demuynck.

Daaruit haal ik aan: „Jaarlijks komen reuzecircussen met daverende publiciteit ons klein land doorkruisen en dit met een programma waar attracties in voorkomen welke wij reeds te Gent hebben gezien bij directeur Gustaaf Demuynck".

Ik zou dit niet aanhalen ware het niet dat we dezelfde gedachtengang terugvinden in verband met het oeuvre van Norbert Rosseau toen Dr. José Daels, tijdens hoger al genoemde perskonferentie, onderstreepte: „De Gentse Oratoriumvereniging neemt een zeker risico door een groot werk van een eigen komponist uit te voeren, daar het nu eenmaal zo is dat het publiek meestal weigerachtig staat t.o.v. koncerten met werken van eigen komponisten — ook als ze op een hoog niveau staan — terwijl muziekmanifestaties uit het buitenland — die soms op een lager peil staan — kritiekloos worden bezocht".

Er is ook iets van die sfeer van het circus, waarvoor hij zo'n warme belangstelling had, blijven hangen in de werken van Norbert Rosseau.

Toen in 1978 een langspeelplaat werd uitgebracht waarop drie aspekten van zijn komponeertalent waren verenigd: zijn symfonische kunst met een ouverture „per una commedia di Goldoni il servo di due Padrone"; zijn talent als chambrist met de „Sicilienne" voor viool en piano; en als koorkomponist met „Zeepbellen" — zeven wondere verhalen voor knapenkoor en orkest, op gedichten van Jan Vercammen — onderstreepte Pros Goethals tijdens de perskonferentie: „De delen 6 en 7 zou men circusnummers kunnen noemen" (cf. mijn verslag in „Vooruit" van 30 november 1978).

Alhoewel andere medewerkers met meer gezag over het muzikale oeuvre van Norbert Rosseau zullen schrijven, wil ik toch eindigen met een interview dat ik enkele maanden vóór zijn dood heb gepubliceerd in de toen wekelijkse rubriek „Geestesleven" van de krant „Vooruit", op 7 en 8 mei 1975.

Aan vier Vlaamse toondichters: Willem Kersters (° 1929), Lucien Goethals (° 1931), Jan Decadt (° 1914) en Norbert Rosseau, had ik volgende vragen gesteld:

— Wat is de situatie van een komponist in onze huidige samenleving in Vlaanderen ?

— Hebt u een voorkeur voor bepaalde muziekgenres: symfonische muziek, kamermuziek, instrumentale werken (piano, viool, blaasinstrumenten) ?

— Dacht u wel eens aan het komponeren van een opera ? Of helemaal niet ? Waarom ?

— Gebruikt u, naast het traditioneel instrumentarium, nieuwe media zoals electronische en/of concrete muziek. Waarom ? Waarom niet ?

— Beschouwt u deze nieuwe media als een verrijking van de muziek en als een zelfstandige nieuwe vorm van muziek ? Of enkel nuttig als klankdecor bij T.V., film, toneel, radio, ballet ?

— Wat denkt u over ons huidig muziekonderwijs; over de struktuur van ons muziek(koncert)leven ?

Van Norbert Rosseau kreeg ik volgend antwoord:

Komponeren kan geen broodwinning zijn in ons land en zeker zeldzaam in andere landen. Als men een beroep uitoefent in nauw verband met de muziek — instrumentist, leraar, ambtenaar bij de BRT (zelfs buiten de muziek) — kan men, daarnaast, komponeren als ... vrijetijdsbesteding.

Alle genoemde muziekgenres heb ik beoefend, van a-capella-koor tot electronische muziek. Alhoewel dit moeilijk kan worden bepaald, heb ik misschien wel een voorkeur voor orkest- en koormuziek.

Ik heb opera's gekomponeerd, maar die werden nooit uitgevoerd. De oorzaken daarvan kunnen zijn: een gebrek aan geestdrift vanwege de inrichters van lyrische voorstellingen in ons land; een niet-bereid-zijn om deze muziek te waarderen of misschien liggen eenvoudig de uitvoeringskosten te hoog ?

De nieuwe media hebben, mijn inziens, een grote toekomst. De voordelen die ze meebrengen liggen voor de hand: nieuwe klankmogelijkheden, besparing van kosten voor de uitvoeringen, volledige verantwoordelijkheid van de komponist zonder de aleatorische tussenkomst van de uitvoerders. Er zijn ook nadelen aan verbonden: een bandopname kan nog niet eeuwig blijven leven zoals een geschreven partituur (oude films waarvan de beelden nog goed zijn, hebben vaak een versleten klank).

Het mengen van traditionele middelen en nieuwe media is verzekerd op zelfstandig leven, zolang de band mee kan. De kwaliteit van de opname moet perfect zijn en, gezien de vooruitgang van de techniek, kan de perfectie van heden nog die van morgen niet zijn.

Het muziekonderwijs heeft de laatste jaren grote vorderingen gemaakt in ons land. Door het Festival van Vlaanderen werd een koncertpubliek gekreëerd dat vroeger niet bestond. Het heeft het opbloeien van andere muzikale initiatieven bevorderd en daardoor de gelegenheid gegeven aan Vlaamse komponisten meer kontakt te hebben met het publiek.

Tot voor enkele jaren was er alleen de radio om de werken van onze eigen toondichters te verdedigen; nu zijn er talrijke ensembles die graag een werk van levende toondichters programmeren.

Alleen de televisie blijft wat achter; die zou het komponeren van opera's en balletten kunnen bevorderen door opdrachten te geven aan hedendaagse toondichters.