Op-ed/opinie

De Europese Centrale Bank (ECB) probeert de amechtige Europese economie leven in te blazen door er massaal geld in te injecteren. Deze kwantitatieve verruiming bestaat erin dat de ECB elke maand om en bij de 60 miljard euro in de Europese banken pompt, voornamelijk door het opkopen van overheidsschuld. Bijgevolg ruilen de banken relatief rendabele overheidsschuld voor reserves die bij de ECB een negatieve rente van -0,3 procent opbrengen.

Met die negatieve rente probeert de ECB de banken er toe aan te zetten deze bijkomende middelen uit te lenen aan de economie in plaats van deze in de reserves te houden, wat hen dus elke dag geld kost. De lage rente die hieruit volgt, moet consumptie en bedrijfsinvesteringen stimuleren en zorgen voor een lagere wisselkoers van de euro. Dat alles moet de economische machine weer aan de praat krijgen en de inflatie opkrikken richting de beoogde 2 procent.

Dit beleid lijkt op zijn best echter maar een beetje te werken. Door de naweeën van de bankencrisis en alle bijkomende regulering zijn banken erg afkerig geworden van risico. Daarom verlenen ze minder krediet aan consumenten en bedrijven wiens vraag naar krediet door een gebrek aan vertrouwen verder afgeremd wordt. Op die manier lijkt de kwantitatieve verruiming vooral te leiden tot speculatieve volatiliteit op financiële markten en hier en daar zelfs tot regelrechte luchtbellen, wat natuurlijk niet de bedoeling kan zijn.

Maar nergens in de economische theorie wordt gesteld dat de kwantitatieve verruiming moet verlopen via de banken. Het is weliswaar technisch eenvoudig om het te doen via de banken omdat de hele machinerie tussen banken en ECB al bestaat, maar er zijn ook nadelen aan verbonden. Banken vertragen immers het gewenste effect omwille van hun eigen redenen en bovendien hebben ze weinig impact op de vraag naar krediet. Daarom schuiven wij als alternatief een kwantitatieve verruiming via de burger voor.

Als we van die maandelijkse 60 miljard kwantitatieve verruiming nu eens 15 miljard zouden verdelen over alle burgers in de eurozone, dan komt dat neer op 45 euro per persoon per maand. Voor een gezin van vier is dat al snel 180 euro per maand of 2.160 euro per jaar. Voor gezinnen met overmatige schuld zou je dit kunnen uitkeren in de vorm van schuldverlichting, zodat niet alleen de gezinnen hun nek uit de schuldstrop kunnen halen, maar ook de banken gezonder worden.

Voor de overige 90 procent van de gezinnen stellen we een gift met houdbaarheidsdatum voor. Het risico bestaat immers dat de gezinnen, net als de banken, de bijkomende middelen eerder zullen oppotten dan besteden, en dan hebben we eigenlijk niet veel bereikt. Daarom is het een goed idee om het deel van de 15 miljard dat contant wordt overgedragen te voorzien van een houdbaarheidsdatum. Gezinnen krijgen dan een bon die pas echt de waarde van een euro krijgt als hij wordt uitgegeven voor een bepaalde datum, binnen het jaar bijvoorbeeld.

Indien de ECB dit beleid met veel bombarie aankondigt, weten zowel de gezinnen als de bedrijven dat er een continue stijging in de bestedingen aankomt. Door de bonnen maandelijks uit te keren, creëer je immers een bijkomende stroom van maandelijkse consumptie. Bedrijven zullen zich hier op voorbereiden door te investeren en aan te werven, zodat zowel het consumentenvertrouwen als het vertrouwen van bedrijven zich herstelt en de hele economische machine zich weer op gang trekt.

Natuurlijk moeten we vermijden dat gezinnen de ECB-bonnen gewoon in plaats van hun regulier inkomen gebruiken. In dat geval krijgen we immers geen toename van de consumptie maar gewoon een verschuiving in de financiering ervan. Bovendien willen we niet blindelings consumptie, investeringen en groei aanmoedigen, maar wel duurzame groei. Daarom moeten we, naar analogie met de Bongo-bon, ook een beperkte reeks mogelijke bestedingen aan de ECB-bonnen koppelen.

Laat de ECB daarom maandelijks een kleine 15 miljard euro 'ecocheques' uitdelen aan de burgers van de eurozone. Die kun je binnen het jaar besteden aan een gelimiteerde lijst milieuvriendelijke goederen en diensten zoals isolatie plaatsen, een zuinige verwarmingsketel installeren, zonnecellen, een thuisbatterij, een zuinige koelkast, een elektrische fiets en noem maar op. Indien je dit niet binnen het jaar doet, verliest de ecocheque zijn waarde.

Dit beleid stimuleert onmiddellijk een reeks nieuwe sectoren die zich zullen richten op het voldoen van deze bijkomende vraag en die nieuwe tewerkstelling creëren. Bovendien lossen we het probleem op dat armere gezinnen economisch rendabele energiebesparende investeringen vaak niet uitvoeren omdat ze het initiële investeringsbedrag niet bij elkaar krijgen. Door slimme keuzes in bestedingsmogelijkheden bevordert dit beleid gelijkheid in de samenleving en helpt het bij het realiseren van de klimaatdoelstellingen. Doen!


follow-up artikel 21/03/2016


(lange versie hieronder)

De witte kassa lijkt één van de laatste nagels aan de doodskist van de horecasector als we de recente berichtgeving kunnen geloven. Bij vele ondernemers staat het water aan de lippen, lonen en andere kosten zijn zodanig hoog dat zwartwerk de enige oplossing blijkt om te overleven. Dat is best raar. Als we zwartwerk zouden toepassen in andere sectoren kunnen in die sectoren vast ook meer bedrijven rendabel in de markt opereren (misschien is het zelfs de oplossing voor onze loonkostenhandicap?). Te veel restaurants dus?

Misschien, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Er zijn immers een aantal specifieke kenmerken van de horecasector waarvoor we best wat begrip mogen opbrengen. Dat praat zwartwerk uiteraard niet goed, maar het betekent wel dat de regelgeving wat maatwerk kan gebruiken. Los van concrete details lijkt dit de filosofie van het overheidsbeleid ter zake en dat is een goede keuze.

Wat is er dan zo specifiek aan de horecasector? Vrijdag- en zaterdagavond zijn piekmomenten voor de meeste restaurants. De tafels die tijdens de week leeg blijven zijn er te weinig in het weekend. Die tijdens een groot deel van de tijd onbenutte capaciteit brengt extra kosten met zich mee. Veel restaurants bieden daarom tijdens de week bijvoorbeeld een lunch-formule aan om de bezettingsgraad van de bestaande capaciteit te verhogen.

Verder is de horeca een arbeidsintensieve sector. De loonkost is dus een belangrijk deel van de totale kosten. Bovendien is het een sector waar relatief weinig productiviteitswinsten te realiseren vallen in vergelijking met andere sectoren zoals ICT. Stijgende loonkosten vallen dus minder makkelijk te verantwoorden door of te compenseren met efficiëntiewinsten. In de meer mobiele, eveneens arbeidsintensieve, textielsector heeft dit geleid tot een verschuiving van productiestadium naar landen met lagere loonkosten. Dat laatste is niet mogelijk in de horeca waardoor een combinatie van minder bedrijven en hogere prijzen voor een nieuw marktevenwicht met rendabele bedrijven dient te zorgen.

In de horeca blijkt de klant echter zeer prijsgevoelig te zijn. Met andere woorden: een kleine prijsstijging zorgt voor veel minder klanten. Daardoor zal een kostenstijging in de sector typisch gepaard gaan met beperkte prijsstijgingen, terwijl veel bedrijven moeten inkrimpen of de markt verlaten.

Pleidooi voor zwartwerk?

De impact van het invoeren van de witte kassa is een serieuze ‘kostenschok’ ten opzichte van de bestaande situatie in de sector. Terecht wordt dus gevreesd voor sluitingen en het verlies van vele arbeidsplaatsen ten opzichte van de bestaande situatie in de sector. Het kan echter nooit zo zijn dat dit zwartwerk goedpraat. Het is bovendien ook de vraag of de bestaande situatie tot stand gekomen is doordat zwartwerk zijn intrede heeft gedaan als laatste redmiddel om het hoofd boven water te houden in sommige zaken en zo verder geëvolueerd is, dan wel als een makkelijke manier om de winst te verhogen ten koste van de overheid. Het overheidsbeleid pakt zwartwerk aan, maar probeert tegelijk rekening te houden met de specifieke kenmerken van de sector. Zonder in te gaan op de concrete inhoud kunnen we dit een goed beleidsprincipe noemen.

De populariteit van de sector mag de laatste jaren door allerlei televisieprogramma’s dan wel aangezwengeld zijn, paradoxaal genoeg is dit eerder negatief dan positief voor de sector. Meer mensen koesteren tegenwoordig de ambitie om een restaurant te beginnen; vele anderen hebben zichzelf omgeschoold tot semi-professioneel hobby-kok, en de kritische ingesteldheid van de gemiddelde restaurantbezoeker is er allicht op vooruit gegaan. Misschien toe te juichen denkt u, maar het resultaat is meer aanbod, minder vraag, en een hogere prijsgevoeligheid in de sector. En dat is eigenlijk slecht nieuws aangezien het de prijzen verder drukt en het negatieve effect van een kostenschok nog meer afwentelt op de bedrijfskant en meer zwartwerk nodig is om overeind te blijven.

Te veel restaurants dus in verhouding tot het aantal klanten om rendabel te zijn in het wit. Maar misschien ook te weinig waardering aan klantenzijde? Het is eenvoudig om de optelsom van de ingrediënten in je bord te maken en tot het besluit te komen dat uit eten misschien toch prijzig is. Bedenk dan dat, hoewel Primark misschien massaal en goedkoop kleren uit lage loonlanden kan aanvoeren, de restauranthouder die je in een aangenaam kader een lekkere, verzorgde maaltijd serveert dat niet kan. En verder, een gezellig samenzijn, een goed gesprek, of de sensuele blik van een geliefde zonder te moeten nadenken over de juiste ‘cuisson’ en de afwas nadien, dat mag al iets kosten, niet?


Amnesty International heeft beslist om te ijveren voor de wereldwijde decriminalisering van sekswerk. Dat heeft flink wat negatieve reacties teweeg gebracht (o.a. door de Vrouwenraad), maar wordt evengoed positief onthaald door anderen (zie het opiniestuk van Hella Dee, DM 14/8). Laat het duidelijk zijn dat decriminalisering niet gelijkgesteld kan worden met het goedkeuren van bestaande malafide praktijken. Decriminalisering en onder de juiste voorwaarden legalisering kunnen net een bondgenoot zijn in de strijd tegen malafide praktijken.

Gelet op de gehanteerde terminologie zoals sekswerk en seksindustrie moeten we in deze context seks uit de intieme gevoelssfeer halen waar het zich meestal bevindt. Dat is niet eenvoudig omdat we niet gewend zijn om seks uit te drukken als een monetaire grootheid (een bos rode rozen op Valentijn doet het beter dan een enveloppe met een equivalent bedrag). Het bestaan van 'red light districts' en 'chaussées d'amour' getuigen van het feit dat er wel degelijk een vraag bestaat naar betaalde seks. Als dusdanig bestaat er ook een markt voor betaalde seks. De toegevoegde waarde die er gecreëerd wordt wordt vandaag zelfs geschat en in het bruto binnenlands product verrekend.

Nadenken over prikkels

Waarom is de markt voor betaalde seks zo aantrekkelijk voor pooiers en mensenhandelaars? Wat is de prikkel die hen tot malafide praktijken aanzet? De vraag naar betaalde seks is blijkbaar zodanig groot dat er flink wat geld om gaat in de industrie. Door het illegale karakter is de toetreding tot de markt beperkt aan de aanbodzijde waardoor pooiers en mensenhandelaars woekerwinsten kunnen realiseren. Het illegale karakter maakt een carrière als zelfstandige bovendien zo goed als onmogelijk en bevordert een scheve arbeidsverhouding tussen de werkgevers en hun werknemers (prostituees).

Legalisering betekent niet dat je diegenen die nu actief zijn plots tot keurige zakenmensen verklaart. Legalisering betekent dat een bonafide ondernemer(ster) binnen een goed gedefinieerd kader een activiteit kan ontplooien. De winsten in de sector lijken hoog genoeg om bonafide ondernemers tot de legale markt te laten toetreden, terwijl de illegaliteit hen er van weerhield. Door deze toetreding komen de woekerwinsten van pooiers en mensenhandelaars onder druk te staan waardoor de prikkel tot malafide activiteiten vermindert.

Legalisering is dus een gecontroleerde toegang tot een legale markt organiseren om malafide praktijken in de illegale markt uit te drijven. Voorzie regelgeving die zorgt voor betere arbeidsvoorwaarden, normale arbeidsverhoudingen tussen werkgevers en werknemers, en meer respect. Zorg voor voldoende toetreding en competitie in de legale tak en vermijd regelgeving die toetreding beperkt tot een paar legale spelers met te veel marktmacht. Waarom de legale tak initieel niet verder stimuleren met subsidies? Zo'n kickstart voor het goede doel is niet ongewoon, initieel werd de markt voor zonnepanelen flink gesubsidieerd tot de markt voldoende ontwikkeld was en de afbouw van subsidies ingezet werd. Criminaliseer ook de klant in de illegale tak om hem naar de legale tak te sturen. Zo verdwijnen de woekerwinsten van pooiers en mensenhandelaars en hun gevolgen.

Het louter criminaliseren van de klant als alternatieve beleidsoptie valt te betwijfelen als middel om overal ter wereld malafide praktijken te bestrijden. Mensenhandelaars kunnen hun routes verleggen en het is niet duidelijk of dit beleid tot een grote daling van de vraag zou leiden. Daarnaast zijn pooiers in de illegale markt prijszetters met marktmacht. Indien er na het criminaliseren van de klant een illegale vraag blijft naar betaalde seks wordt het probleem van woekerwinsten en navenante prikkels niet opgelost.

Legalisering impliceert dus niet het goedkeuren van bestaande praktijken, maar zou een bondgenoot kunnen zijn in het bestrijden van malafide praktijken in de seksindustrie. Het lijkt alleszins een beter alternatief dan het doorgedreven criminaliseren wat garant staat voor woekerwinsten en de bijhorende prikkels tot malafide praktijken gaande van mensenhandel tot gedwongen werken zonder condoom in achterafkamertjes. Misschien is het op termijn mogelijk door een grondige mentaliteitswijziging elke vraag naar betaalde seks te laten verdwijnen, maar voor we zo ver zijn lijkt verstandige legalisering veel meer voordelen dan nadelen te bieden.


De Chinese beurs kreeg de voorbije weken rake klappen. Reden tot ongerustheid? Misschien, maar niet om evidente redenen.

Op korte termijn valt de directe impact van de crash immers best te nuanceren. De daling is inderdaad spectaculair, maar de voorafgaande stijging is nog spectaculairder wanneer men terugkijkt tot 2014. Bovendien is minder dan 15% van de activa van de gezinnen geïnvesteerd in aandelen. Aangezien de impact van de opgaande beweging op het consumentenvertrouwen beperkt was, zal ook de extra impact van de neergaande beweging -bovenop de dalende groei- allicht binnen de perken blijven. Verder is de omvang van de beurs relatief beperkt. De totale omvang is ongeveer een derde van het Chinese BBP, in ontwikkelde landen is dit typisch ruim 100%. Met schuld gefinancierde aandelen vormen ook niet echt een systeemrisico aangezien ze slechts 1,5% van de totale activa van het banksysteem bedragen. Daarnaast lijkt de Chinese spaarquote van rond de 50% voldoende hoog om een tegenvaller op te vangen.

Er zijn echter belangrijkere kwesties. De enorme toename van de Chinese spaarquote gedurende de laatste twintig jaar is in grote mate toe te schrijven aan twee vormen van overheidsingrijpen.

Een eerste, minder voor de hand liggende reden is het één-kind beleid. Het één-kind beleid werd ingevoerd om de bevolkingsgroei in te perken en zo ruimte te creëren voor snellere economische ontwikkeling. In combinatie met goedkope gender screening technologie heeft dit geleid tot veel geslacht-specifieke abortussen en een steeds groter overschot aan mannen. De scherpe concurrentie heeft Chinese mannen er toe genoopt meer te gaan sparen (en te ondernemen) om in een betere positie naar de huwelijksmarkt te kunnen. Chinese vrouwen blijken hun spaarvolume niet teruggeschroefd te hebben, allicht om hun positie binnen het huwelijk niet te verzwakken.

Ten tweede zijn de door de overheid gereguleerde lage rentevoeten op spaartegoeden bij de staatsbanken een extra incentive tot meer sparen gebleken. Omdat er ook gespaard moet worden voor het pensioen of de eigen inbreng bij het aanschaffen van vastgoed hebben lagere rentes tot meer sparen geleid. Via de staatsbanken konden op deze manier (quasi-)staatsbedrijven goedkoop van krediet voorzien worden. Dit mechanisme vormde een belangrijk onderdeel van het Chinese groeimodel in de jaren ’00.

Beide factoren hebben als verder gevolg dat de gemiddelde Chinees gretig op zoek gaat naar een wat hoger rendement en bijgevolg graag meesurft op verschillende bubble-golven. Zo was de kleine belegger goed voor 90% van de activiteit op de beurs in recente maanden. Uiteraard de vastgoedmarkt, maar evengoed gefermenteerde thee zijn de laatste jaren het voorwerp geweest van heuse bubbles.

Dit brengt me bij het dieper liggende probleem. Het impliciete contract tussen de communistische partij en de individuele Chinees is een resultaats- veeleer dan een middelenverbintenis. Het verhogen van de welvaart van de individuele Chinees, niet het invoeren van een markteconomie, wordt geruild tegen sociale vrede. Elke beleidsactie wordt intern eerst getoetst aan het principe van het bevorderen van welvaart, niet aan ‘marktconformiteit’. Het geleidelijk installeren van verschillende elementen van een markteconomie bleek toevallig de meest succesvolle strategie.

Holle belofte

In dit opzicht is de belofte van president Xi om de markt een meer beslissende rol in de allocatie van middelen te laten spelen een hol begrip. China kneedt zijn eigen economisch model waarvan discretionaire staatsinmenging nog steeds een essentieel onderdeel is. Zolang de markt doet wat de overheid van hem verwacht is er geen probleem. In het andere geval beslist de overheid zelf over de ‘juiste’ allocatie van middelen.

De massale interventie in velerlei vormen om de beurscrash een halt toe te roepen zijn hier een goed voorbeeld van. Deze zijn voornamelijk gedreven door politieke motieven. In de bredere context van dalende groei wordt het immers steeds moeilijker voor de overheid om iedereen erop vooruit te laten gaan in de beoogde harmonieuze samenleving, terwijl de legitimiteit van het regime hier in belangrijke mate op stoelt.

De enorme toename van de inkomensongelijkheid gedurende de laatste dertig jaar loopt ook steeds meer in de kijker. Zo lang iedereen er op vooruitgaat is de toegenomen ongelijkheid minder problematisch, maar in de huidige context van afgenomen groei tekent een opdeling tussen een klein aantal grote winnaars en een groot aantal kleine winnaars -die steeds meer op relatieve verliezers lijken- zich af.

Wat betekent dit voor de toekomst? Als de Chinese overheid in de toekomst voor de keuze komt te staan tussen meer economische én politieke veranderingen of een hernieuwde opstoot van repressie en overheidsingrijpen, lijkt het antwoord op voorhand gekend als de geschiedenis enige voorspelkracht heeft. Vorig weekend werden een honderdtal personen die opkomen voor mensenrechten gearresteerd op verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie die sociale onrust veroorzaakt. Toeval?