Glossarium

Glossary (EN)

Dit glossarium maakt deel uit van het LGRP-programma fase # 2.

Klik hier om het hele programma te zien (Engels)

Definiëren van termen gebruikt in de context van instrumenten- en gitaarbouw

Terwijl er in de vakliteratuur veel definities bestaan betreffende de bewerkbaarheid en de mechanische eigenschappen van hout, is dit meestal in een algemene context en zelden specifiek op instrumentenbouw gericht. Na onderzoek te hebben gedaan over de beschikbaar literatuur, en na feedback uit ons lutherie-netwerk, hebben we dit online glossarium samengesteld gericht op instrumenten- en gitaarbouwers.

G l o s s a r i u m

[A] [B] [C] [D] [E] [F] [G] [H] [I] [J] [K] [L] [M] [N] [O] [P] [Q] [R] [S] [T] [U] [V] [W] [X] [Y] [Z]

Adhesief

(Eng.: adhesive)

Een adhesief is een substantie die in staat is om twee materialen bijeen te houden aan hun oppervlak. Het adhesief vormt tijdens het lijmen de tussenstof tussen de twee aan elkaar te hechten materialen. Voorbeelden van adhesieven zijn cement, gom, pasta en diverse soorten lijm.

Beweging

(Eng.: movement, in wood)

Groen hout dat gedroogd wordt, maakt een initiële krimpfase door waarbij de vochtigheidsgraad van het hout in equilibrum komt met de luchtvochtigheidsgraad (gemiddeld 12%). Na deze initiële fase van krimp zal het hout zich echter steeds blijven aanpassen aan de luchtvochtigheid. Het hout zal bijgevolg in kleine mate blijven uitzetten en krimpen naargelang de vochtigheid in de omgeving. Deze aanpassing van hout aan de luchtvochtigheid na de initiële krimpfase noemen we 'beweging'.

Aangezien de gitaarbouwers van het Leonardo Guitar Research Project vooral met al gedroogd hout werken, zullen enkel 'beweging' en de defecten die hierbij kunnen optreden voor ons van belang zijn. Uitzetten en krimpen zullen bijgevolg enkel in de betekenis van 'beweging' gebruikt worden, en niet zozeer in de betekenis van 'krimp'.

Broosheid

(Eng.: brittleness; versus 'toughness')

versus 'taaiheid'; Broos hout wordt in de praktijk ervaren als hout dat makkelijk klieft en snel breekt. Als broos hout getorst wordt, zal het hout snel breken en niet langer aaneen hangen. Broos hout is weinig flexibel.

Suikeresdoorn (Acer saccharum) is bijvoorbeeld met 720 kg/m3 een zware houtsoort waarin we grote 'sterkte' vermoeden. Toch is dit een broze houtsoort. We zien dat houtsoorten met een hoge volumieke massa geregeld weinig flexibel zijn, en eerder op de sterkte van hun vezels terugvallen om na impact terug te keren in hun oorspronkelijke vorm. Ze zijn dus soms wel vrij elastisch maar toch erg stijf. Hout dat echter zo stijf is, vertoont bij impact microscopische krakjes, en uiteindelijk breekt het zonder te splinteren en zonder veel waarschuwing vooraf.

Bemerk dus dat elasticiteit en stijfheid niet noodzakelijk tegengestelden zijn, en ook niet helemaal gelijk aan elkaar zijn. Een voorbeeld dat dit onderscheid verduidelijkt is de hockeystick gemaakt uit erg stijf hout versus een hockeystick uit een weinig stijve houtsoort. De eerste hockeystick zal gemakkelijk in zijn oorspronkelijke vorm 'terugkeren' (en hoge elasticiteit vertonen) aangezien het (stijve) hout weinig buigt onder impact. De tweede hockeystick zal na impact zijn oorspronkelijke vorm terug aannemen omdat het (weinig stijve) hout soepel meebeweegt met de impact (en dus elastisch is) en daarna zonder meer z'n vorige vorm terug aanneemt. Het zijn dus precies zwaardere, elastische maar stijve houtsoorten die erg broos kunnen zijn.

Buigbaarheid onder impact

(Eng.: impact bending; or 'resistance against suddenly applied loads')

is de mate van weerstand kunnen bieden tegen plotse lasten. Het is ook wel de capaciteit om energie te absorberen. De buigbaarheid onder impact wordt gemeten door een gewicht op een stuk hout te droppen tot er een breuk ontstaat. De hoogte van de val van dit gewicht bepaalt de mate van buigbaarheid onder impact. De test voor buigbaarheid onder impact kenmerkt zich door een kort moment van impact, en verschilt hierdoor van de test van buigsterkte waar bij deze laatste de kracht langzaam wordt opgevoerd.

Behalve als de gitarist van plan is de gitaar aan het eind van het concert stuk te zullen slaan, is buigbaarheid onder impact belangrijk in de gitaarbouw.

Zie ook: stijfheid, elasticiteit, buigsterkte en sterkte van hout.

Buigen

(Eng.: bending)

is (hier) het hout in een bepaalde radius plooien door trek- of drukkracht uit te oefenen loodrecht op de longitudinale as. Een kleine radius betekent een felle, korte kromming; een grote radius betekent een zachte curve.

Ongeacht de diverse buigmethodes (koel, tijdens of na stomen, door middel van een buigijzer of door inklemming...) onderscheiden we:

Buigsterkte

(Eng.: bending strength)

of 'breukmodulus'; of 'maximale buigspanning'; is de mate waarin een materiaal onder een externe kracht kan buigen in de richting loodrecht op zijn lange as zonder te breken, en dus ook zonder z'n elastische limiet te overschrijden. De breukmodulus wordt gemeten tijdens een statische buigtest waarbij de mate van kracht uitgeoefend op het stuk hout langzaam wordt opgevoerd. Net als de elasticiteitsmodulus wordt het resultaat uitgedrukt in N/mm2.

Zie ook: stijfheid, elasticiteit, buigbaarheid onder impact en sterkte van hout.

Cambium

(Eng.: cambium)

is weefsel met delende cellen. In de richting van het merg van de boom deelt het cambium zich in xyleemelementen, ook wel kernhout genoemd. In de richting van de buitenzijde deelt het cambium zich in floëemelementen, wat we kennen als spinthout.

Zie ook: stamopbouw

Defecten door beweging

(Eng.: defects caused by movement)

Wanneer hout zich aanpast aan de luchtvochtigheid door meer of minder water op te nemen, gaat het bewegen. Het gaat namelijk uitzetten of inkrimpen. Als dit proces van uitzetten of inkrimpen ongelijk verloopt langs de verschillende assen gaat het hout kromtrekken.

Dit zijn de vier voornaamste vervormingen:

  • Gebogen (Eng.: Bow)

  • Krom (Eng.: Crook)

  • Scheluw (Eng.: Twist)

  • Hol (Eng.: Cup)

Karakteristieke beweging en vervormingen

ten gevolge van de richting van de jaarringen.

Deze vervormingen veroorzaken op hun beurt soms andere defecten zoals splijten, scheuren en dichtklappen.

Densiteit

(Eng.: density; or: volumetric mass density; lb./ft3)

of 'dichtheid', ook wel 'volumieke massa' is het gewicht per eenheid volume uitgedrukt in kg/m3 (of: g/cm3; of: lb./ft3). Het drukt uit hoe zwaar een kubieke meter of centimeter of voet van het hout weegt.

Het volume en het gewicht zullen varieren naargelang het hout droger of natter is. De densiteit wordt gemeten wanneer het hout in ovendroge toestand is, met een vochtigheid van 12% of minder. De densiteit van het hout is een indicatie voor de hardheid of zachtheid van het hout.

  • Opmerking: hard hout is in het Nederlands dens hout, en mag niet verward worden met het Engelse 'hardwood'. hardwood betekent 'loofhout'; softwood is 'naaldhout'. Het onderscheid tussen loofhout en naaldhout zegt niks over de densiteit of 'hardheid' van het hout.

    • Weinig dens hout of licht, zacht hout heeft een volumieke massa van 300 tot 500 kg/m3. Europese den (Picea abies) en witte populier (Populus alba) zijn hier voorbeelden van, met een densiteit tussen 400 en 440 kg/m3.

    • Matig dens hout varieert van 500 kg/m3 tot 700 kg/m3. Een voorbeeld hiervan is Europese esdoorn (Acer Pseudoplatanus L.) met een volumieke massa van 600 kg/m3.

    • Dens hout is zwaar hout, en vaak ook hard hout, en heeft een volumieke massa van 700 tot 1355 kg/m3. Ebbenhout heeft bijvoorbeeld een densiteit van ongeveer 960-1120 kg/m3. Beuk (Fagus sylvatica) weegt gedroogd zo'n 710 kg/m3.

specifieke graviteit hardwood softwood

Dichtheid

(Eng.: see density)

zie densiteit

Dosse

(Eng.: tangential cut wood; plain grain; flat grain)

Een zaagsnede haaks op de houtvezel, loodrecht op het radiale vlak, maar rakend (Lat. 'tangere') aan de jaarringen levert een dosse vlak met min of meer dosse hout. We kiezen ervoor om te spreken van het 'tangeniale vlak' (T).

Zie ook: drie assen en zaagrichting.

Draad

(Eng.: grain - not specific enough; in the sense of 'alignment of longitudinal cells' and producing 'figure' in wood)

is de rangschikking van cellen in longitudinale richting (parallel aan de lengteas van de boom). Het draadverloop zien we op het tangentiale vlak.

We onderscheiden:

Draaigroei

(Eng.: spiral grain)

De draad loopt schroefvormig om de boom, maar dit steeds in dezelfde richting; rechtsom of linksom. Perenhout (Pyrus spp.) is een voorbeeld van een soort die draaigroei (met een schroefdraad rechts om de stam) vertoont. Draaigroei rechtsom is in regel een teken van veroudering in bomen. Er kunnen grote vervormingen ontstaan tijdens drogen omwille van deze draaigroei.

Zie ook: AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS, Hout, eigenschappen en soortherkenning, Uitgave Augustus 2006, Depotnummer D/2006/3241/171, p.20.

Drie assen

(Eng.: longitudinal axis)

Door de orthotropische aard van hout is de zaagrichting een relevante parameter voor het bepalen van de bewerkbaarheid van hout.

Om de (zaag)richting in het hout aan te geven onderscheiden we drie assen en één extra vlak:

  • longitudinale as (L) = parallel aan de houtvezel, en parallel aan de centrale as van de stam

-> een zaagsnede in deze richting levert eerder kwartiers hout.

  • radiale as (R) = dwars door de jaarringen, in de richting van de stralen

-> elke zaagsnede in longitudinale richting door het hart van de boom levert (min of meer) kwartiers hout.

  • tangentiale as (T) = haaks op de houtvezel, loodrecht op het radiale vlak, maar rakend (Lat. 'tangere') aan de jaarringen.

-> een zaagsnede rakend aan de jaarringen geeft (min of meer) dosse hout.

  • transversaal vlak (X) = haaks op de houtvezel, dwars doorheen de longitudinale as, dwars door de jaarringen

-> een zaagsnede dwars door de jaarringen levert (in de mate van het mogelijke) kopshout.

Drukhout

(Eng.: compression wood)

is reactiehout in naaldbomen.

Elasticiteit

(Eng.: elasticity; or 'Young's modulus of elasticity')

Materiaal waarop een externe kracht uitgeoefend werd, keert na het loslaten van de druk weer in zijn oorspronkelijke vorm terug. Zowat alle materialen zijn een beetje elastisch. Bij het geleidelijk opvoeren van de kracht op een materiaal zal een punt bereikt worden waarop het materiaal niet meer in zijn oorspronkelijke vorm kan terugkeren. Dit is de elastische limiet van het materiaal. Elke druk voorbij deze elastische limiet noemen we 'de blijvende stand'.

Elasticiteit wordt uitgedrukt met de elasticiteitsmodulus in N/mm2, en bepaalt de stijfheid van het materiaal, niet de sterkte van het materiaal. Denken we bijvoorbeeld aan een hockeystick. Dit voorwerp zou uit hout kunnen gemaakt worden dat niet snel breekt, maar met weinig elasticiteit. Het gevolg zou zijn dat na de eerste impact de stick weliswaar niet gebroken is, maar wel voorgoed krom blijft staan. In het geval van de hockeystick willen we dit vermijden. Daarom worden hockeysticks eerder uit gewone es (Fraxinus excelsior) gemaakt. Bovendien heeft gewone es ook een hoge capaciteit om plotse schokken te absorberen. In de gitaarbouw -daarentegen- willen we voor de zijwanden van het instrument een houtsoort kiezen die goed buigt en ook goed in de gebogen stand blijft staan.

Zie ook: stijfheid, buigsterkte, buigen onder impact en sterkte van hout.

Extractieresten

(Eng.: extractives)

Andere stoffen in hout dan het voornaamste bouwmateriaal (cellulose, hemicellulose en lignine) worden 'extractieresten' genoemd. Voorbeelden hiervan zijn hars, oliën, was of terpentine.

Deze extratieresiduen bieden bomen een natuurlijke bescherming tegen insecten en schimmels. Ze komen voor in het kernhout, en maken het hout op de plaats met extractieresten meer dens en iets donkerder van kleur. Het hout is door deze resten ook iets stabieler dan het spinthout. Spinthout bevat nagenoeg geen extractieresten en is weinig resistent tegen insecten en schimmels.

Extractiemateriaal kan in sommige soorten het hout zo hard maken dat het een extreem botmakend effect heeft op snijgereedschap. Het kan er ook toe leiden dat het hout moeilijk droogt en haast niet te impregneren is.

Golvende draad

(Eng.: wavy grain)

Er is een golvend verloop van elementen, en dit niet evenwijdig aan de lengteas van de boom. Bij splijten in tangentiale richting zal een golvend oppervlak ontstaan. Verdere afwerking geeft een streepeffect (Moiré-effect) dat erg gegeerd is bij instrumentenbouwers. Een voorbeeld is esdoorn (Acer pseudoplatanus L.).

Groeiring

(Eng.: growth ring; also 'year ring'; see 'growth zone')

zie groeizone; ook wel 'jaarring'

Groeizone

(Eng.: growth zone)

of 'jaarring'; ook wel 'groeiring' is de hoeveelheid weefsel die tijdens een groeiperiode wordt gevormd. Bij een aantal houtsoorten is de groeizone onder te verdelen in zomerhout of 'vroeg hout' en winterhout of 'laat hout'.

Uit: VAN BLADEL, L., Loofhout herkennen, Praktische handleiding voor houtkenner en beginner, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2011.

Hard hout

(Eng.: hard wood; different from 'hardwood')

is hout met een hoge densiteit en/of specifieke graviteit.

  • Europese beuk (Fagus sylvatica) en ebben (Diospyros sp.pl).

  • Specifieke graviteit situeert zich rond de 0.6-1.2

  • Densiteit varieert van 700 kg/m3 tot 1355 kg/m3.

Opmerking: de definitie die we hier hanteren houdt geen direct verband met de Janka hardheidstest voor hout. Deze test is gebaseerd op een specifieke invulling van het begrip hardheid, waardoor deze indicatie van hardheid minder nuttig wordt binnen de muziekinstrumentenbouw.

Hardwood

(Eng.: hardwood; angiosperm trees; broadleaf trees)

of 'angiospermae'; Engels voor 'loofhout'; heeft niets te maken met de sterkte van hout of de hardheid van hout, wel met de celopbouw.

Harthout

(Eng.: pith; not to be confused with 'heartwood'!)

zie merg

Houtvat

(Eng.: vessel)

bestaat uit houtvatelementen die relatief groot in diameter zijn, maar dunne wanden hebben. Deze houtvatelementen vormen lange eind-op-eind reeksen in de boom. Aan het eind van hun ontwikkelingsfase verdwijnen de tussenwanden volledig. Zo vormen ze lange pijpen: houtvaten. Deze houtvaten kunnen afhankelijk van de houtsoort wel 6 tot 8 meter lang zijn. De houtvatelementen verschillen qua diameter en verspreiding, en bepalen samen met de houtvezels en de andere elementen de textuur van het hout.

Op het tangentiale vlak onderscheiden we verschillende groottes van houtvatelementen:

    • <25 micrometer = uiterst nauw; vb. buxus (Buxus sempervirens)

    • 25-50 mu = zeer nauw; vb. wilgen (Salix spp.)

    • 50-100 mu = vrij nauw; vb. esdoorn (Acer spp.)

    • 100-200 mu = gemiddelde grootte; vb. kopie (Goupia glabra)

    • 200-300 mu = vrij wijd; vb. azobé (Lophira alata)

    • 300-400 mu = zeer wijd; vb. essessang (Ricinodendron spp.)

    • >400 mu = bijzonder wijd; vb. pangapanga (Millettia stuhlmannii)

Data uit: VAN BLADEL, L., Loofhout herkennen, Praktische handleiding voor houtkenner en beginner, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2011.

Lees meer hierover in: HOADLEY, Bruce, Understanding Wood, A Craftman's Guide to Wood Technology, The Taunton Press, Newtown, 2000, p. 18-23.

Houtvezels

(Eng.: wood fibers; cellulose fibers)

zijn langwerpige, axiaal liggende cellen die voor de stevigheid van de plant zorgen.

Houtcellen (algemener dan houtvezels) zijn (voornamelijk) opgebouwd uit cellulose, hemicellulose en lignine. Houtvezels bestaan hoofdzakelijk uit cellulose, en bevatten weinig hemicellulose en lignine. De aanwezigheid van veel houtvezels (zoals bijvoorbeeld in laat hout en voor 95% in naaldbomen) wijst op een sterke 'verhouting' van het hout.

Opmerking: houtvezels zijn in het Engels geen 'vessels', deze laatste zijn namelijk 'houtvaten'.

Jaarring

(Eng.: growth ring; see 'growth zone')

zie groeizone; ook wel 'groeiring'

Janka hardheidstest

(Eng.: Janka hardness test)

meet de mate van weerstand tegen indeuking. Om deze test op hout toe te passen wordt gekeken met welke kracht een bal met een diameter van 11,287 mm moet zijn tot de helft van z'n diameter in het hout gedrukt te kunnen worden. De kracht hiervoor nodig wordt uitgedrukt in Newton (N).

Meer hierover in: US DEPARTMENT OF AGRICULTURE (USDS), The Encyclopedia of Wood, Skyhorse publishing, Inc., 2007. (Kindle locatie: 2593)

Jeugdhout

(Eng.: Sapwood)

zie spinthout

Juveniel hout

(Eng.: Juvenile wood)

De eerste 5 à 15 ringen rond het merg van een boom vormen samen het juveniel hout. Dit hout is door de band genomen niet van goede kwaliteit.

Opmerking: niet te verwarren met 'jeugdhout'; dit laatste is namelijk spinthout.

Kernhout

(Eng.: heartwood)

of 'duramen'; is het binnenste gedeelte van een stam dat overeenkomt met de oudst gevormde groeiringen (zonder het merg), en dat geen levende cellen meer bevat. De voedingsstoffen zijn uit dit hout verdwenen en omgezet in andere stoffen. Hierdoor, en door de aanwezigheid van extractieresten, vormt dit hout geen interessante omgeving meer voor insecten en schimmels, waardoor het hout een grotere resistentie vertoont. Het kernhout is in het algemeen harder, droger hout met een grotere densiteit en vaak donkerder dan de buitenste zone, het zogeheten spinthout. Wanneer het cambium zich naar binnen toe opbouwt tot kernhout spreken we van verhouting of verkerning.

Zie ook: stamopbouw

Kleur, van kernhout

(Eng.: Color, of heartwood)

De natuurlijke kleur van hout is erg variabel, ook binnen één plank. De kleur wordt beïnvloed door onder andere de aanwezige elementen in het hout, door de specifieke groei van de boom, onder invloed van UV-licht, ... en een verschil tussen spint- en kernhout . Bij bomen uit gematigde klimatische streken zien we in het algemeen een minder contrastrijke overgang tussen spint en kernhout dan bij loofhout uit tropische streken.

We onderscheiden:

  • Rijphoutbomen: dit zijn bomen met bleek kernhout. Het verschil tussen kern- en spinthout is hierdoor niet goed zichtbaar. Doordat in het kernhout niet voldoende afweerstoffen worden aangemaakt, is het kernhout even duurzaam als het spinthout. Voorbeelden van rijphoutbomen zijn Beech (Fagus sylvatica) and Lime (Tilia europaea). Beuk kan echter een donkere kern vertonen door valse verkerning. Het hout heeft dan in een reactie tegen ziekteverwekkende schimmels afweerstoffen aangemaakt waardoor het hout er donkerder uitziet.

    • Spinthoutbomen: dit zijn bomen met vertraagde verkerning. Het hout van deze bomen verkernt niet doordat al het hout functies opneemt zoals het saphout. Dit maakt dat het hout dezelfde kleur heeft als het spinthout, en het gemakkelijk aangetast wordt door schimmels en vraat. Voorbeelden van spinthoutbomen zijn Populier (Populus alba) en Berk (Betula pendula).

  • Bomen met obligatorische kleurkenmerken: .

  • Bomen met facultatieve kleurkenmerken: .

Kops

(Eng.: transverse cut wood; cross section; end grain)

Een zaagsnede haaks op de houtvezel, dwars doorheen de longitudinale as, dwars door de jaarringen levert een kops vlak met min of meer kopshout. We kiezen ervoor om te spreken van het 'transversale vlak' (X). Op dit vlak hebben we mooi overzicht over de jaarringen.

Zie ook: drie assen en zaagrichting.

Krimp

(Eng.: shrinkage; versus 'swelling')

versus 'zwellen'; wanneer groen hout droogt, verdampt eerst het ongebonden water uit de cellen tot een vochtigheidsgraad van ongeveer 28%. Vanaf 28% vochtigheid verdampt het gebonden water uit de celwanden. Door dit laatste verdampingsproces gaat het hout krimpen, voornamelijk in de richting haaks op de longitudinale as (of haaks op de lengteas van de houtcellen).

Krimp houdt aan tot de vochtigheidsgraad van het hout in een equilibrum komt met de luchtvochtigheid op een bepaalde plaats en in een bepaalde periode van het jaar. In onze contreien betekent dit dat buitenshuis gestockeerd hout zal drogen in open lucht tot het een vochtigheidsgraad van 12 à 15 % bezit. Het zal dus krimpen tot een vochtigheidsgraad van 12 à 15%. Omgekeerd zal het hout terug vol water zwellen wanneer het in grotere vochtigheid komt dan de normale luchtvochtigheid.

Hout wordt gedroogd voor verwerking om de onaangename gevolgen en defecten veroorzaakt door krimp alvast tegen te gaan. Het grootste verlies aan water treedt namelijk op tijdens deze initiële krimpfase, wat de ergste defecten naar boven brengt.

Krimpen en zwellen zullen we onderscheiden van 'bewegen'.

Kruisdraad

(Eng.: interlocked grain)

De draad verloopt afwisselend schroefvormig om de boom. De richting van de elementen wisselt regelmatig. Tijdens een aantal groeizones gaat de schroefdraad bijvoorbeeld rechts om de boom. In de volgende groeizones gaat de schroefdraad linksom. Dit rechtsom en linksom gaan gebeurt zeer regelmatig. Er zijn weinig Europese houtsoorten met kruisdraad; dit komt meer bij tropische houtsoorten voor.

Kruisdraad is goed zichtbaar op het radiale vlak.

Hout met kruisdraad zorgt bij schaven van het radiale vlak voor zogenoemde uitspringsels. Dit zijn putjes die ontstaan door uitgerukte houtvezels. Bij drogen kunnen er grote vervormingen optreden.

Kwartiers

(Eng.: radial cut wood; radial grain; quarter grain)

Een zaagsnede parallel aan de houtvezel, en parallel aan de centrale as van de stam, in de richting van de stralen, door het hart van de boom levert een radiaal vlak met min of meer kwartiers hout. Zowel de radiale as (R) als de longitudinale as (L) leveren dit kwartiers hout. We kiezen voor 'radiale as' (R) eerder dan kwartiers.

Zie ook: drie assen en zaagrichting.

Laat hout

(Eng.: latewood; or 'summer wood')

zie winterhout

Licht hout

(Eng.: light wood)

  • Voorbeelden: witte populier (Populus alba) en witte wilg (Salix alba).

  • Specifieke graviteit situeert zich rond de 0.15-0.45

  • Densiteit varieert van 300 kg/m3 tot 500kg/m3.

zie specifieke graviteit

Lijmen

(Eng.: bonding)

is materialen bijeen houden door middel van een adhesief.

We onderscheiden:

  • Gemakkelijk te lijmen hout: het hout neemt makkelijk water op, en er blijft precies genoeg lijm op het oppervlak aanwezig om de materialen te kunnen hechten.

    • Te lijmen mits preparatie: het hout slorpt de lijm te gemakkelijk op en meerdere lagen zijn nodig om de poriën te verzadigen (denk bijvoorbeeld aan wat gebeurt bij het lijmen van kopshout).

  • Moeilijk te lijmen hout: het hout neemt geen water op, en de lijm blijft op het oppervlak liggen zonder erin te dringen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij bepaalde zeer dense houtsoorten, of bij hout waar extractieresten (oliën en harsen) goed lijmen verhinderen. Ook wanneer hout warm werd doordat het gezaagd werd met een bot zaagblad zal het oppervlak glazig worden en zo de lijmresultaten naar beneden halen.

Longitudinale as

(Eng.: longitudinal axis)

Eén van de drie assen in een boomstam. De longitudinale as loopt parallel aan de houtvezel, en parallel aan de centrale as van de stam. Een zaagsnede in deze richting levert eerder kwartiers hout.

Merg

(Eng.: pith)

ook wel 'harthout'; is hout in de binnenste eerste groeiring van een boom. Dit hout is weinig duurzaam.

Zie ook: stamopbouw

Nerf

(Eng.: 'grain' in the sense of 'Relative pore size'; we'll use 'texture')

zie textuur

Orthotropische aard van hout

(Eng.: orthotropic nature of wood)

Hout heeft unieke en van elkaar onafhankelijke eigenschappen naargelang de richting (op de 3 assen ) waarin het hout zich in de stam bevindt. Daarom is de zaagrichting een relevante parameter voor het bepalen van de bewerkbaarheid van hout.

Porie

(Eng.: pore)

doorsnede van een houtvat (Engels: a cross section of a pore is a vessel). Als het hout haaks op de as van de stam werd doorgezaagd zien we met behulp van een lens van x10 de diameter van de porien en de verspreiding ervan (dicht, open of ver uiteen). Omdat alle loofhout houtvaten heeft, noemen we loofhout ook 'porig hout'. Poriën in loofhout zeggen ons samen met de draad iets over de textuur van het hout. De textuur bepaalt de gladheid van het houtoppervlak.

  • Voorbeelden: witte populier (Populus alba) en witte wilg (Salix alba).

  • Specifieke graviteit situeert zich rond de 0.15-0.45

  • Densiteit varieert van 300 kg/m3 tot 500kg/m3.

Radiale as

(Eng.: radial axis)

Eén van de drie assen in een boomstam. De radiale as staat haaks op de houtvezel, dwars door de jaarringen, in de richting van de stralen. -> een zaagsnede in deze richting loopt over het kopse vlak. We zien dan kopshout.

Reactiehout

(Eng.: Reaction wood; compression wood & tension wood)

is abnormaal gevormd houtweefsel dat geassocieerd wordt met gebogen stammen en takken van zowel naaldhout als loofhout. Het ontstaat wanneer de boom een meer natuurlijke positie gaat aannemen onder invloed van het weer (wind, regen, sneeuw...) of als reactie op de andere elementen (licht, plaats tussen andere vegetatie en rotsen...); vandaar de naam 'reactiehout'.

  • In naaldbomen is het algemeen aanwezig in takoksels en in de binnenbocht van een gekromde stam, en wordt het drukhout genoemd. Het is soms te herkennen aan de donkere kleur doordat er meer winterhout aanwezig is. Het is ook iets meer opaque.

  • In loofbomen treffen we dit abnormale weefsel aan boven gebogen takken en soms ook in een middensectie; het wordt trekhout genoemd. Sommige loofboomsoorten ontwikkelen meer trekhout dan andere. De houtvezels voelen harder aan en vormen een wollig oppervlak dat moeilijk te bewerken is.

Reactiehout is hout onder spanning. Dit betekent dat het meer nog dan ander hout vervormingen zal veroorzaken tijdens het drogen, zeker wanneer het stuk hout zowel uit reactiehout als gewoon hout bestaat. De krimp in longitudinale richting in reactiehout kan tot 10x sterker zijn dan in gewoon hout.

Rechte draad

(Eng.: straight grain)

De cellen lopen min of meer parallel aan de lengteas van de boom; dit is in een hoek van minder dan 45° op het longitudinale zaagvlak.

Schaven

(Eng.: plaining)

is een verspaningstechniek waarbij materiaal per strook wordt afgenomen met een schaaf, in een snijbeweging.

We onderscheiden:

    • Gemakkelijk te schaven hout: de schaaf kan het hout netjes wegnemen zonder inscheuren. De schaaf bijt zich aangenaam in het hout. Het schaven voelt niet bijzonder lastig aan. Het hout vertoont rechte draad. Na het schaven oogt het oppervlak effen.

    • Te schaven mits extra aandacht voor de preciese instelling van de schaaf: het hout is dens en vereist dat het mes regelmatig extra gewet wordt, en de diepte precies afgesteld wordt. Het schaven kan extra inspanning vereisen omdat de schaaf eerder over het oppervlak glijdt dan zich er in te bijten. De draad van het hout verloopt voornamelijk recht. Eens echter aan bovengenoemde voorwaarden voldaan werd, oogt het resultaat snel glad.

  • Moeilijk te schaven hout: de draad van het hout verhindert gelijkmatig en gemakkelijk schaven. Het hout scheurt in, of de bewerker dient zijn werkrichting geregeld aan te passen.

  • Onmogelijk te schaven hout: de draad van het hout maakt het schaven ronduit onmogelijk. Frezen en schuren kunnen een alternatief vormen. Een voorbeeld van een dergelijke houtsoort is Berchemia zeyheri.

Scheve draad

(Eng.: no idea)

Op het radiale vlak is een rechte draad te zien; op het tangentiale vlak een draad die een hoek vormt van groter dan 45° op dit tangentiale vlak.

Softwood

(Eng.: softwood; or 'gymnosperm trees'; or 'conifers')

of 'coniferae'; ook wel 'gymnospermae'; Engels voor 'naaldhout'; heeft niets te maken met de sterkte van hout, wel met de celopbouw.

Specifieke graviteit

(Eng.: specific gravity; also 'relative density')

of 'specifieke zwaartekracht', ook wel 'relatieve densiteit' is gedefinieerd als de relatieve dichtheid (densiteit) tussen de dichtheid van water en die van een stof (hier: hout) bij een temperatuur van 4° en een druk van 1 atmosfeer. Water heeft onder deze omstandigheden een dichtheid van 1000 kg/m3, of 1 gram/cm3, kortweg een specifieke zwaartekracht van '1'. Stoffen met een specifieke zwaartekracht kleiner dan 1 hebben een lagere dichtheid dan water, en blijven dus drijven op water. Stoffen met een specifieke zwaartekracht groter dan 1 hebben een hogere densiteit dan water en zinken.

Relevantie: de specifieke zwaartekracht van hout is 1,5. Dit wil zeggen dat de meeste houtsoorten vers na de kap niet zullen blijven drijven op water. Wanneer hout echter droogt wordt het aanzienlijk lichter omdat het water uit de cellen verdampt, en blijft het zodoende wel drijven op water. Hout met een hoge specifieke graviteit is zwaar of dens hout, aangezien er bij deze houtsoorten na verdamping van water uit de cellen voornamelijk slechts (kern)hout overblijft. We voelen het dan ook vaak aan als hard hout. Minder dens hout heeft vrij grote houtcellen of veel spinthout waar veel water in zit. Na drogen, of dus verdamping van het water uit de cellen, blijft er minder hout over, en voelt het hout dus licht aan en heeft het een open textuur. We omschrijven het dan ook eerder als licht hout. Een hoge specifieke graviteit is daarom een goede indicatie voor de sterkte van hout. Het woord 'sterkte' zullen we echter vermijden; het is namelijk een verzamelwoord voor diverse mechanische en natuurlijke kenmerken die op elkaar inwerken.

Specifieke graviteit is tevens een maat voor de hardheid van hout.

Op deze afbeelding uit HOADLEY, Bruce, Understanding Wood, A Craftman's Guide to Wood Technology, The Taunton Press, Newtown, 2000, p. 14, is de indeling te zien van een aantal houtsoorten volgens specifieke graviteit.

Hier is tevens te zien dat de Engelse termen hardwood en softwood niet speciaal iets zeggen over de hardheid of zachtheid van houtsoorten, of hun hardheid of sterkte .

    • Hout met een zeer lage tot lage specifieke graviteit (0.15-0.45) zal nagenoeg steeds ook een lage densiteit (kg/m3) hebben. Hier vinden we dus eveneens witte populier (Populus alba) 0.40-0.46 en Europese den (Picea abies) 0.32-0.41 terug, maar ook witte wilg (Salix alba) 0.34-0.40.

    • Hout met een matige specifieke graviteit is bijvoorbeeld Europese kers (Prunus avium) met 0.48-0.60.

    • Houtsoorten met een hoge tot zeer hoge specifieke graviteit zijn Europese beuk (Fagus sylvatica) 0.53-0.71, Europese eik (Quercus pedunculata) 0.60-0.80 of ebben (Diospyros sp.pl.) 1.10-1.20. Deze laatste soort zinkt dan ook na droging in water.

Specifieke zwaartekracht

(Eng.: specific gravity)

zie specifieke graviteit

Spinthout

(Eng.: sapwood; or 'alburnum')

of 'spint'; Spinthout is het niet-verkernde hout van een boom dat zich tussen het kernhout en de bast van de boom bevindt. Het verzorgt de opwaartse sapstroom, en dient als opslagplaats voor voedingsstoffen. Spinthout is vaak, maar zeker niet altijd, bleker van kleur dan het kernhout. Het is gevoelig voor schimmels, en wordt daarom niet (of niet onbehandeld) gebruikt wanneer duurzaamheid van belang is. Het hout bevat ook meer water, waardoor het meestal vatbaar is voor vervormingen.

Zie ook: stamopbouw

Stamopbouw

(Eng.: structure of a wood trunk)

Een boomstam bestaat van binnen naar buiten uit volgende onderdelen: merg of harthout, juveniel hout, kernhout, spinthout, bast en schors. Wanneer een boom groter en dikker wordt, groeit het cambium naar binnen toe uit in kernhout (verhouting), en naar buiten toe uit in spinthout.

Sterkte van hout

(Eng.: strength, wood)

verzamelnaam voor diverse mechanische kenmerken van hout, zoals 'taaiheid', 'elasticiteit', 'buigsterkte', 'buigbaarheid onder impact', 'breukmodulus', 'belastbaarheid', 'compressie parallel en haaks op de vezel' ...etc. We zullen de term 'sterkte' dan ook vermijden wegens te weinig exact.

Stijfheid

(Eng.: stiffness; versus 'flexibility')

versus 'flexibiliteit'; is de tendens van een materiaal om z'n oorspronkelijke vorm en grootte te behouden als er externe krachten op inwerken, en dus de tendens om weerstand te bieden tegen vervorming. Iets wat moeilijk te vervormen is, is stijf. Wat gemakkelijk verandert van vorm is flexibel.

Zie ook elasticiteit en buigsterkte, waartoe 'stijfheid' in relatie staat.

Stralen

(Eng.: rays)

zijn lichtgekleurde lijntjes zichtbaar op het kopse vlak. De stralen lopen in radiale richting van het hart van de boom naar het cambium. Het is radiaal gegroeid parenchymweefsel.

Taaiheid

(Eng.: toughness; versus 'brittleness')

of 'torsie'; versus 'broosheid';

Taai hout wordt in de praktijk ervaren als hout dat moeilijk te klieven is. Taai hout is hout dat niet zal breken tot dat het hout helemaal vervormd is. Taai hout is hout dat nog aaneen hangt ook als het al gescheurd is, en het kan heen en weer bewogen worden zonder te breken. Taaiheid vereist flexibiliteit, en is dus het omgekeerde van broosheid.

Meting van de taaiheid gebeurt door een torsietest, en wordt uitgedrukt in N/mm2. De vezels van taai hout zullen slechts na langdurig torsen nagenoeg haaks op de as gaan staan. Broos hout daarentegen zal tijdens een test plots afknappen zonder waarschuwing na slechts een lichte torsie. De scheur zal onregelmatig en schuin lopen ten opzichte van de as.

Zie ook: RECORD, Samuel J., The mechanical properties of wood, Forest Products Laboratory, Wisconsin, 1914.

Tangentiale as

(Eng.: tangential axis)

Eén van de drie assen in een boomstam. De tangentiale as staat haaks op de houtvezel, en raakt (Lat. 'tangere') aan de groeizones. Een zaagsnede rakend aan de jaarringen geeft dosse hout.

Textuur

(Eng.: texture)

is de diameter van de houtvaten en de hoogte en de breedte van de stralen. Het is de verhouding van de elementen waaruit het hout is opgebouwd, meer bepaald de schikking van de poriën. De textuur is goed zichtbaar met een vergrootglas x10. In sommige boeken zal met deze betekenis het woord 'nerf' gehanteerd worden; wij opteren voor 'textuur'.

  • Grove textuur : we zien grote porien; de houtvaten hebben een omvangrijke diameter; de stralen doorheen het hout zijn dik. vb. eik (Quercus pedunculata)

  • Medium textuur : matig grote porien, matige diameter van de houtvaten en zichtbaarheid van de stralen.

  • Fijne textuur : kleine tot niet-zichtbare porien; minuscule houtvaten niet met het blote oog zichtbaar; amper of geen stralen te zien. vb. essen (Acer spp.)

Trekhout

(Eng.: tension wood)

is reactiehout in loofbomen.

Vessel

(Eng.: vessel)

Engels voor houtvat

Vezel

(Eng.: fiber, wood)

zie houtvezel

Vochtigheidsgraad

(Eng.: moisture content; green, seasoned, 12%, after measurement)

We onderscheiden hier 5 verschillende graden van houtvochtigheid:

  • Groen = het hout is pas gekapt. De cellen zitten nog vol sap. Het bevat zowel ongebonden als gebonden water. Droog hout dat volledig nat geworden is en vocht heeft opgezogen is in 'groene conditie'.

  • Doorgewinterd = het hout werd eerder gekapt en/of gezaagd, en de precieze droogtegraad is niet gekend.

  • 28% = het gemiddelde saturatiepunt; het water is uit de cellen, maar de celwanden zijn nog maximaal gevuld met water. Vanaf 28% vochtigheid begint krimp op te treden en wordt het hout harder.

  • 12% = het hout is op maximale manier gedroogd aan de lucht of in een oven met een droogtegraad van 12% of minder.

  • Na meting = het hout bevat ... % vocht.

Volumieke massa

(Eng.: volumetric mass density; see 'density')

zie densiteit ook wel 'dichtheid', uitgedrukt in kg/m3, g/cm3, of lb./ft3.

Vroeg hout

(Eng.: earlywood; or 'springwood')

zie zomerhout

Warrige draad

(Eng.: curly grain)

de ordening van de cellen is erg onregelmatig en verloopt in verschillende richtingen. Warrige draad komt in het algemeen voor in takoksels, bij grote kwasten, aan wortelknollen en stamvorken.

Berken (Betula pendula) is een voorbeeld van Europese soorten met warrige draad in de stam. Wortelnoten heeft dit patroon op uitgesproken manier, en wordt gewonnen uit de wortel van de notenboom (Juglans spp.). Pokhout (Lignum vitae) is een tropische houtsoort met deze draad.

Winterhout

(Eng.: latewood; or 'summerwood')

of 'laat hout'; Waar er binnen een groeiring een zichtbaar contrast is, noemen we de laatst gevormde laag 'winterhout' of 'laat hout'. Winterhout is gemiddeld denser en donkerder dan zomerhout. Sommige soorten vertonen echter geen verschil tussen vroeg of laat hout. In het Engels is 'latewood' winterhout, en 'earlywood' zomerhout. Winter- en zomerhout zijn ietswat misleidende termen. Ze zeggen namelijk niets over het seizoen waarin het hout ontstaan is.

Zaagrichting

(Eng.: cutting direction)

Houtcellen zullen zich anders presenteren naargelang de richting waarin het hout gezaagd werd. De voornaamste verschillen zullen we aftoetsen aan de drie assen waarlangs gezaagd werd. Soms spreken we van 'het hout is kwartiers', waarmee we bedoelen dat de jaarringen mooi haaks staan op het radiale vlak. Enige flexibiliteit is echter nodig, want de groeiringen zullen steeds in een variabele hoek op het snijvlak staan. Daarom zullen we hier enkel spreken in termen van de drie assen: longitudinaal, radiaal en tangentiaal.

Zacht hout

(Eng.: soft wood; not to be confused with 'softwood')

is hout met een lage densiteit en/of een lage specifieke graviteit.

  • Hout met een zeer lage tot lage specifieke graviteit (0.15-0.45) zal nagenoeg steeds ook een lage densiteit (kg/m3) hebben. Hier vinden we dus onder andere witte populier (Populus alba) 0.40-0.46 en Europese den (Picea abies) 0.32-0.41 terug, maar ook witte wilg (Salix alba) 0.34-0.40.

  • Hout met een matige specifieke graviteit is bijvoorbeeld Europese kers (Prunus avium) met 0.48-0.60.

  • Houtsoorten met een hoge tot zeer hoge specifieke graviteit zijn Europese beuk (Fagus sylvatica) 0.53-0.71, Europese eik (Quercus pedunculata) 0.60-0.80 of ebben (Diospyros sp.pl.) 1.10-1.20. Deze laatste soort zinkt dan ook na droging in water.

Zomerhout

(Eng.: earlywood; or 'springwood')

of 'vroeg hout'; is het eerst gevormde weefsel binnen een groeizone. Indien er een onderscheid zichtbaar is tussen zomerhout en winterhout, dan zijn de celholtes van zomerhout groter dan van winterhout en hebben ze vaak een lichtere kleur. Sommige soorten vertonen echter geen verschil tussen vroeg of laat hout. In het Engels is 'latewood' of 'summerwood' winterhout, en 'earlywood' of 'springwood' zomerhout. Winter- en zomerhout zijn ietswat misleidende termen. Ze zeggen namelijk niets over het seizoen waarin het hout ontstaan is.

Zwaar hout

(Eng.: heavy wood)

zie specifieke graviteit