X-285 van Arrewijne, Josua

Josua van Arrewijne


ouders: Melis van Arrewijne en Margaretha Schepper


geboren:

gedoopt: Amsterdam 6-11-1689

overleden: Makassar (Nederlands Indië) 16-7-1734

begraven:


beroep: jongmaat op een VOC-schip (1702), assistent-resident van Cheribon (1709), resident van Japara (1717), resident van Cartasoura (1718, 1722), gezaghebber van Bantam (1723-1728), Gouverneur van Makassar (1728-1733), Raad extraordinaris van Makassar en commissaris van de goudmijnen op Celebes (1734)

woonplaats / adres:


relatie (1):


NN (X-286)


ouders:

geboren:

gedoopt:

overleden:

begraven:


beroep:

woonplaats / adres:


relatie (2): trouwt Nederlands Indië voor 1728


Elisabeth Blankert


ouders:


geboren:

gedoopt:

overleden: Kaap de Goede Hoop april 1742

begraven:


beroep:

woonplaats / adres: Batavia

zij hertrouwt 1735 met Johannes Paul Schaghen, directeur-generaal van Nederlands Indië


kinderen:

  1. Emond Josua van Arrewijne, ca 1722-1798, X 1747 Maria Jacoba Lesjeer, VOLGT IX-143

  2. Maria Elizabeth van Arrewijne, geboren: Batavia ca 1734
    overleden: Amsterdam 15-10-1754, begraven: Amsterdam 21-10-1754
    beroep:
    woonplaats / adres:
    relatie: ondertrouwt Amsterdam 14-6-1749
    Mr. Conrado Pestalozzi Camerling, geboren:, gedoopt Amsterdam 19-3-1721
    overleden:, begraven: Amsterdam 1-9-1781
    beroep: Stadsadvocaat van Amsterdam (1741-?), bewindhebber Westindische Compagnie
    woonplaats / adres: Amsterdam (Reguliersgracht bij Herengracht, 1741; Keizersgracht, 1749)
    ouders: Daniel Camerling en Geertruijda Johanna Pestalozzi

Pagina uit de VOC-archieven met de aanmonstering en salariëring van Josua van Arrewijne

biografische aantekeningen


Josua van Arrewijne monstert als dertienjarige knaap aan als scheepsjongen op het VOC schip De Zandhorst en maakt daarna een schitterende carrière in dienst van de VOC die hem hoge functies en een vermogen opleverde: na zijn overlijden beheerde de VOC een nalatenschap van ruim fl 216.000,- . Toen hij twintig was, was hij al assistent-resident, daarna werd hij resident van Japara en van Cartasoera, bewindhebber van Bantam en tenslotte Gouverneur van Makassar. Hij bemoeide zich actief met de goudmijnen op Celebes, waarvan hij in zijn laatste levensjaar directeur werd. In het VOC-archief (Nationaal Archief) zijn ruim 350 brieven van Josua van Arrewijne bewaard, met verslagen van zijn werkzaamheden. En in het VOC-archief van de Republiek Indonesia zijn, vooral in de dagelijkse verslagen van het Kasteel van Batavia, ook geregeld verwijzingen naar Josua van Arrewijne te vinden.

Tenzij er nog een tweede Josua van Arrewijne bestaat, die in de jaren twintig van de achttiende eeuw in Bantam actief was, is deze Josua de vader van onze voorouder Emond Josua van Arrewijne, geboren uit een tot dusverre onbekende moeder. Josua en zijn tweede vrouw Elisabeth Blankert zijn tussen 1727 en 1731 in Amsterdam, blijkens het feit dat ze dan doopgetuigen zijn bij de geboorte van neefjes en nichtjes.


Elisabeth Blankert

Elisabeth Blankert overleed op de terugreis naar Nederland met het schip Weltevreden. Op Kaap de Goede Hoop, waar haar lichaam aan land werd gebracht, werden talrijke saluutschoten gelost voor deze vrouw van een Indisch topambtenaar. Joan Paul Schaghen behoort als directeur-generaal tot de allerhoogste Indische ambtenaren, net onder de Gouverneur-Generaal. Schaghen is vier maal gehuwd: terug in Amsterdam trouwde hij in 1745 met de 17-jarige Margaretha Constantia Delborgo, zijn vierde vrouw.


bronnen


* 1689, 6-11: Stadsarchief Amsterdam, DTB doopregister Noorderkerk: Josua, ouders: Melis van Arwijnen en Margareta Schepper, get: Pieter Schevijn en Cornelia Boomkamp

* 1722 - 1734: Arsip Nasional Republik Indonesia, dagregister van het Casteel van Batavia: per 13-10-1722 de gewezen resident van Cartasoura Josua van Arrewijne (“’s morgens arriveerd van Semarang het schip Kockenge met den gewesen resident van Cartasoura Josua van Arrewijne en een brief van den commandeur...”) ; 21-12-1723: per fregat Castor en Pollux arriveert in Bantam de nieuwe gezaghebber Arrewijne; 5-1-1733: De heer Josua van Arrewijne werd benoemd als commissaris van de vervallen Molukse zaken; 8-6-1733: “d’Heer van Arrewijne hier ter reede terug gekeert sijnde, sonder de Commissie [op Makassar] volbragt te hebben, zal wel behoorlijk ontfangen, dog voor eerst niet in de hooge regering g’introduceert worden.”; 29-6-1733: Het gestaacte mijnwerk op Macassar sal, ter ordre van de Heeren Meesteren door den heer Commissaris Arrewijne ten spoedigsten hervat worden; 5-2-1734: Gedelibereert over de poincten die strecken sullen tot een ontwerpen van een instructie voor den Commissaris Arrewijne, 4 februari 1734 - daarbij worden onder andere voorzieningen besproken voor het geval Van Arrewijnen tijdens deze expeditie zou overlijden.

* 1727, 18-5: Stadsarchief Amsterdam, DTB dopen. Doop van Josua van Arrewijne, zoon van Cornelis van Arrewijne en Maria Beukelaar. Getuigen: Josua van Arrewijne en Geertruij Beukelaer.

* 1728, 24-11: Stadsarchief Amsterdam, DTB dopen. Doop van Josua van Arrewijne, zoon van Cornelis van Arrewijne en Maria Beukelaar. Getuigen: Josua van Arrewijne en Elisabeth Blankert [dit is fysiek onmogelijk! op 11-11-1728 hebben Josua van Arrewijne en Elisabeth Blankert een besloten mutueel testament

* 1731, 17-1: Stadsarchief Amsterdam: DTB dopen. Doop van Josua van Arrewijne, zoon van Jacobus van Arrewijne en Catharina de Bergh; getuigen: Josua van Arrewijne en Elisabeth Blankert

* 1737, 9-4: gahetna.nl, VOC-opvarenden: transcriptie van de linker pagina van het hierbij afgebeelde document:

Int schip Zandhorst Ao 1702 vr Amster:m

Josua van Arrewijn van Amsterd: Jongen Debet

Niet verm:t

May 15 a D’E.E. Comp:e over 2/m gagje a f 5 p mt op d’hand ontfang f 1 f 10:-:-

Xbr 9 “ Idem over ‘t saldo …………….. f 25:-:-

Somma f 35:-:-

1719 10 Septb f. 1629:2:9 op dato Pr ordre van d’Heer burgemr Corver betaelt aen Melis van Arrewijne sijn vader en gem: onder borghtoght van Cornelis van Dort, meester Clockespeelder op de Lauriergraft en Jacobus Hartman, Coopman op de Princegraft, bij Duijtsen Hofje, die ieder in solidum aennemen de Comp. wegens dese betaelingh te rudemneeren, renuncieeren ende beneficien Ordinis Divisionis et executionis den effecte verstaende. Toirconde get.: Melis van Arrewijne; Corn van Dort. Jacobus Hartman f 1629:2:9 (in margine stond: 1327 / N.126)

1725 29 Aug f 4271:17:5. Op dato pr ordre van d’Heer van Gerven betaelt aen Johannes Hacké Coopman, woont op de Nieuwendijk bij de Vrouwesteegh, aen Jacobus en Cornelis van Arrewijne, zijn gemagtigde, onder borgtogte van voorn: Hacké in zijn privé en Jacobus Hartman, woont op de Nieuwendijk op de hoek van de Gravestraet, die belooven de Comp. te indemneeren, renuncieerende de benefieden ord Divisiones, (..) van den effecte van dien onderrigt. Oirconde geteekent: Joannes Hacké, Jacobus van Arrewijne, Jacobus Hartman, C:v Arrewijne. f 4271:17:5 (in margine stond: 1507 / N 130)

Debet f 293:6:10 over 1 M 14 d terugh schrijvingh van gagie dewijl hij op 16 Julij 1734 op Macasser is overleeden. Vide L. Batavia 1734 dr. 18 f 293:6:10

1737 9 April f 17015:19:14 Op dato pr ordre van d’heer Scheepen Graaflant betaalt aen Harmanus Meijer als gem: van Johan Paul Schaghen als in huwelik hebbende Elisabeth Blankert voormaals sijne wed.e en universeele erfgenaam onder borghtoght van Jan Trout, mr. Chirurgijn, woont op de Keijsersgraft, en Harmanus van Loon, steencooper, woont op de Roosegraft, die naemen aen ieder in solidum de Comp:ie we gens dese betaaling te indemneeren, renuncieerende den beneficien (etc) toirconden get: H. Meijer, Hermanus van Loon f 17015:19:14

(saldo) f 23205:6:6 (in de marge stond: 1779 / N 29. Jan Trontz)

lit: Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië 1854, 16e jaargang, afl. 10, bijdragen tot de geschiedenis van Celebes, p. 246-247: V. Uittreksels uit de dagregisters omtrent Makassaarsche zaken.

1733. Op dezen datum schreef de gouverneur JOSUA VAN ARREWIJNE eene memorie over de goudmijnen van Celebes, waarvan het volgende een uittreksel is. Lamolo en Bantimoerong waren van ouds bekend als een goudrijk gebergte. Reeds in 1692 werd van het eerstgenoemde een vrij aanzienlijke hoeveelheid goud door de eilanders aan de Kompagnie verkocht, waarbij tevens verondersteld mogt worden, dat de Koning van Boni een dubbel voordeel had. Er werd dus naar dat gebergte in 1704 door den Essayeur Willem Roeling, op last der Maatschappij, onderzoek gedaan. Genoemde onderzoeker beweerde, dat het gebergte te moeijelijk en te ongelegen is, om de noodige materialen bij de hand te krijgen, verder dat het goud maar nestgewijze gevonden wordt en geene vaste strijkers of edelgangen heeft, terwijl de rivier te weinig afspoelt om veel winst te geven.

Men liet dus deze zaak wederom rusten, tot dat de Gouverneur JOSUA VAN ARREWIJNE haar opnieuw op het tapijt bragt. Onder zijn bestuur en op zijn voordragt werd, in 1731 en 1732, door den bergstijger Visscher en den Essayeur Bolleman opnieuw onderzoek naar de genoemde gebergten gedaan. De beide personen verklaarden, dat er wel degelijk vaste strijkers of edelgangen waren, hoewel Bolleman beweerde, dat de voorloopige werken verkeerd waren aangelegd. Het uitgedolven goud was volgens Van Arrewijne extra fijn in kwaliteit, terwijl 1% de erts een tail zuiver goud, soms zelfs meer, opleverde.

Van Arrewijne liet dus in het gebergte Bantimoerong eene nieuwe groeve openen en vond ter diepte van 3 of 4 vademen wederom goudaders, waarvan hij voornam bij zijn vertrek naar Batavia proeven mede te nemen, om aldaar de waarheid der zaak, die hem zeer schijnt betwist te zijn geworden, te staven. Ook omtrent een goudmijn in Tanette wordt door Van Arrewijne gesproken. Hij zond den korporaal Hendrik Jansz. van Maros derwaarts, onder voorwendsel dat deze zijne weggeloopen slaven opzocht, maar inderdaad om zich te vergewissen aangaande de plaats, waar het goud uitgegraven werd. De korporaal voerde zijnen last met de meeste behendigheid uit, en berigtte, dat die plaats zeer geschikt gelegen was in de nabijheid eener rivier. Door behulp van prins Pangawa werd Van Arrewijne ook eenige ertsen magtig, die, naar hij bevond, inderdaad fijn goud bevatten. Veel van het stofgoud, door de bedoelde rivier weggespoeld, werd destijds door de inlanders in het geheim te Oedjong Pandang verkocht. Ten onregte evenwel voegt Van Arrewijne er bij, dat die goudmijn van weinig nut voor de kompagnie zoude kunnen zijn, dewijl het omliggende land aan Boni behoort. Nooit toch is Tanette aan Boni onderworpen geweest.

Aan de goudmijnen van Lamolo en Bantimoerong schijnt daarna wel eenigzins gearbeid te wezen, daar men meermalen van een en ambtenaar, den rang van berghopman voerende, leest. Ook noemt de Gouverneur Van Klootwijk zekeren luitenant Staats, die vroeger mijnwerker in het gebergte Bantimoerong geweest was. Het blijkt echter nergens, hoe lang men dit werk heeft voortgezet en of het ooit op de regte wijze begonnen en om billijke redenen verlaten is. Misschien wel was men te karig in de eerst benoodigde onkosten. Immers Van Klootwijk, in zijne Memorie van 20 Mei 1756 aan BLOCK nagelaten, spreekt van zijn herhaald onderzoek naar de mijnen van Tanette, door tusschenkomst van den onderkoopman Voll en den luitenant Stects, welk onderzoek de gunstigste vooruitzigten opleverde en eene proeve van doorgraving, in 1755, deed nemen, welke alleen wegens den hevig invallenden regen toenmaals gestaakt werd. En bij dit alles wordt ter aangehaalde plaatse aangemerkt, dat dit werk geheel ten laste der bevolking moest worden ondernomen en op bevel der hooge regering geene de minste onkosten daarvan aan de kompagnie opleveren. Geen wonder dat bij zulke bevelen later niets van belang uit deze zaak geworden is.


kind 2 Maria Elisabeth van Arrewijne

* 1721, 19-3: Stadsarchief Amsterdam, DTB dopen Noorderkerk []: Conrado, ouders: Daniel Camerling en Geertruijda Johanna Pestalozzi, get: Catharina Longespe en Jacobus Pestalozzi

* 1736, 14-9: Stadsarchief Amsterdam, archief 5073, Weeskamer inbrengregisters nr 49, fol. 48v: betreft de erfenis van Cornelia Schepper, oud-moeij van Maria Elizabeth van Arrewijne (2 jaar oud en uitlandig), dochter van Josua van Arrewijne en Elisabeth Blankert: er is een acte van scheiding en deling van de nalatenschap van Cornelia Schepper voor nots Jan Alexander Creighton dd 25 en 27-8-1736 (niet gedigitaliseerd), waarbij aan het achternichtje fl 385:12 is toegevallen.][Cornelia Schepper is begraven Nieuwekerk 17-4-1736]

* 1741: uitgave van het juridische proefschrift: "De dotalitio ob abusum non tollendo" door Conrado Pestalozzi Camerling

* 1744, 4-11: Stadsarchief Amsterdam, notarieel archief Nots. Johannes Beukelaar invnr. 11095, akte nr. 500 en 501 (onder andere scan NOTD00980000218). Betreft een geschil tussen Joan Paul Schaghen en de voogden van Maria Elisabeth van Arrewijne (te weten Jacobus en Cornelis van Arrewijne en Jan Bitter namens de Weeskamer), met name over de erfenis die ter weeskamer van Batavia was gedeponeerd en door Schaghen namens zijn vrouw in ontvangst is genomen. In akte 500 wordt verwezen naar een mutueel testament van Jozua van Arrewijne en Blankert dd 1728 en: “dat hierop de voornoemde heer Josua van Arrewijne in den jaare 1734 dezer wereld zijnde overleeden, nalatende een enig kind met naame Maria Elisabeth van Arrewijne voorgemeld; deszelfs weduwe, de voorgenoemde Elisabeth Blankert naderhand in den Jare 1735 ten tweeden huwelijk is getreden met den eersten Comparant in dezen (Joan Paul Schaghen). Daaruit blijkt dat Maria Elisabeth voor vaderlijk erfdeel recht heeft op 15.000 rijksdaalders.

* 1745, 3-9: Stadsarchief Amsterdam, archief 5073, Weeskamer inbrengregisters, invnr 822, register nr 51 fol. 253 en 269 en vervolgpagina's, staat de uitkering die Joan Paul Schaghen op 9-3-1745 doet tbv het minderjarige dochtertje van Josua van Arrewijne en Elisabeth Blankert, de elfjarige Maria Elizabet van Arrewijne. Zij erft tienduizenden guldens. Er is een verwijzing naar een NotActe dd 4-11-1744 voor notaris Johannes Beukelaar, waarin Schaghen met de voogden Jacobus en Cornelis van Arrewijnen en Jan Bitter een overeenkomst sluiten. Het andere kind, Emond Jusua, wordt niet genoemd. (scan: o.a. https://archief.amsterdam/inventarissen/inventaris/5073.nl.html#KLAC01108000004)

* 1748, 17-12: GahetNa.nl, archief Hof van Holland: (Nummer toegang: 3.03.01.01, inventarisnummer: 3130, folionummer: 081) rekest om mandement, betreft: Het nietig verklaren van trouwbeloften aan Gijsbert Smit jr. door de minderjarige Maria Elisabeth van Arrewijnen bij ondertekening en zonder medeweten der voogden gedaan. Voogden: Jacobus van Arrewijnen, Cornelis van Arrewijnen en Jan Bitter. Het Hof fiatteert het mandement.

* 1749, 20-6: Stadsarchief Amsterdam, DTB ondetrouw: Maria Elisabeth van Arrewijne, van Batavia, 15 jaar (SIC!), woont als voren, ouders dood, geassist met oom en voogd Jacobus van Arrewijne, de rato caverende voor zijn mede voogden Cornelis van Arrewijne en Jan Bitter. oX 20-6-1749 Mr. Conrado Pestalozzi Camerling van A. 28 jaar, op de Keizersgracht, geassit met zijn vader Daniel Camerling. W.g. C.P. Camerling en M.E. v. Arrewijne.

* 1754, 15-10: Stadsarchief Amsterdam, register op de collaterale succesie (belasting van de 15e penning op obligaties en vastgoed, bij kinderloos overleden volwassenen) 1754, fol. 929: Maria Elizabet van Arrewijne, obiit 15 October 1754: tientallen obligaties, in totaal ter waarde van maar liefst fl 84.600,-, waarover successiebelasting van fl 6231:8:- verschuldigd was, "wordende geerfd door des overledenes nagelaten man C.P. Camerling"

* 1754, 21-10: Stadsarchief Amsterdam, begraven Westerkerk [1104, p.70v]: Maria Elisabeth van Arrewijne op de Keijsergraft bij avond, graf 138 NZ, fl 10,-

* 1769: Naamwyzer, waar in vertoond worden de naamen en woonplaatsen van (p 46): Advocaten, Practiserende voor den Ed Gerechte der Stad Amsterdam, in ordre van derselver promotie: (...) promotie 1741: Conrado Pestalozzi Camerling, op de Reguliersgraft bij de Heeregraft.

* 1781, 1-9: Stadsarchief Amsterdam, DTB begraven Wester Kerk [1105, p.79vo en p.80]: Mr. Conrado Pestalozzi Camerling, bijlwond, Eijgegraff 138 NZ, fl 10:10


openstaande vragen / discussie


Ik neem op goede gronden aan dat Emond Josua een kind is van deze Josua van Arrewijne: zijn vader heet Josua, Emond J. is geboren in Bantam, waar in die jaren deze Josua woonde, en Emond Josua werd bij zijn huwelijk bijgestaan door zijn ooms Arend Looij en Cornelis van Arrewijne, die resp. de zwager en de broer van deze Josua zijn - en zij treden op namens Emonds Josua's voogdesse, genaamt Elisabeth Blankert (zijn stiefmoeder dus).

Tegelijkertijd staat vast dat er maar één kind is geboren uit het huwelijk met Elisabeth Blankert, namelijk Maria Elisabeth van Arrewijne. Dat blijkt onomwonden uit weeskamer-inschrijvingen. Dat betekent dat Emond Josua een kind uit een eerder huwelijk moet zijn, of een bastaard-zoon. Emond Josua komt kennelijk niet voor in het mutuele testament van zijn vader en Elisabeth Blankert, de diverse weeskamer-gegevens over de erfenis van Van Arrewijne en Blankert betreffen uitsluitend het minderjarige dochtertje. Emond Josua wordt daarin geen enkele maal genoemd. Op welke manier krijg ik zekerheid over de vader-zoon band tussen Josua en Emond Jozua, en wie was de moeder?