IV-5 De Maaré, Theodorus C

Theodorus Cornelis ("Dorus") de Maaré, (= PARENTEEL DE MAARÉ IV.c)


ouders: Florentius Egbertus de Maaré en Louisa Drukker


geboren Rotterdam 14-1-1863

gedoopt:

overleden: Amsterdam 19-11-1948

begraven:


beroep: Muziekonderwijzer, cellist bij het Concertgebouw-orkest.

woonplaats: 1863-1885 Rotterdam; 1885-1948 Amsterdam (Van Breestraat 103 boven; Harmoniehof 8 hs., 1926-1948)


relatie: trouwt Amsterdam 2-8-1894


Geertruida Jacoba Susanna Tak (IV-6)


ouders: Jan Abels Tak en Geertje Susanna Bijl.


geboren Amsterdam 24-3-1873

gedoopt:

overleden: Hilversum voor 7-4-1971

begraven:


beroep:

woonplaats / adres:


Kinderen:

biografische aantekeningen


bronnen


Lit: J.H. Letzer: ‘Muzikaal Nederland’ (Utrecht, 1913): Marée (Theodorus Cornelis de), geb. te Rotterdam 1863, oud-leerling van de Muziekschool aldaar .(F. Gernsheim) in hoofdzaak voor violoncel. Zijn vroegere werkkring was die van solovioloncellist der Amsterdamsche orkestvereeniging, daarna in het Concertgebouw-orkest en leeraar voor cello van de afdeeling Haarlem der M. t. b. d. T. Als solist heeft hij zich dikwijls doen hooren te Amsterdam, Haarlem en andere plaatsen. (...) Hij was o.m. lid van strijkkwartet "Robert", met Willem Robert sr. en jr. en met zijn zwager Johannes Jacobus Franciscus Tak.

Lit: J.P. Mieras: "Th.C. de Maaré", in: Maandblad Amstelodamum 35 (1948), p. 68-69:

Zierlich denken und sich Erinnern ist das Leben im tiefsten Innern. - In de, dubbele, stilte van de avond en van de Hof, onder het lamplicht, dat de tekeningen aan de wand, portretten van Spoor en Wierink, in schemer laat, bij de behaaglijke warmte van de kachel, zit ik naast de enige, nog in leven zijnde, musicus, die 60 jaar geleden als orkestlid aan het ter gelegenheid van de opening van het Concertgebouw op 11 April 1888 gegeven concert heeft medegewerkt. Een ver verleden in een mensenleven en de heer Th. C. de Maaré, de bekende en bekwame cellist, is dan ook heel oud. Wanneer hij mij met zijn zachte melodieuse stem vertelt uit dat verleden, komen zijn herinneringen weer naar voren, vooral nu hem begrijpelijkerwijs van meer kanten gevraagd werd, wat hij nog wist uit die eerste tijd van het zo beroemd geworden Concertgebouw.

Deze Tempel der Muzen stond in 1888 nog geheel in een vlakte van "malsch grasland en vriendelijke groentetuintjes”, zoals litterair wordt beschreven, maar de heer de Maaré heeft slechts de herinnering aan modder. Hoe men het gebouw ook trachtte te bereiken, doorgaans was het overal een modderpoel. De beste weg was toen door de P. C. Hooftstraat, waar bovendien de tram doorreed tot aan de bakkerswinkel (thans nog aanwezig) bij de Van Baerlestraat. Dit was de terminus van de tram en van de stad. Hoe de talrijke vigelantes van het deftige publiek van daar af het Concertgebouw wisten te bereiken, is hem eeuwig een raadsel gebleven. De vlugste weg voor hem naar het Concertgebouw, toen hij aan het Sarphatipark inwoonde bij de bekende en zo sympathieke vioolpaedagoog, de heer Dudok, liep via een pad langs de waskaarsenfabriek (thans de Ruysdaelstraat), dat vele ouderen zich nog wel zullen herinneren. De bewoners hadden er altijd burenruzie, aldus kenschetste de heer de Maaré de karakteristiek van dit idyllisch oord.

Het bewuste eerste concert, onder Viotta, is hem niet bijgebleven als een éclatante gebeurtenis. Een bepaald feestelijke stemming herinnert hij zich niet. "Achteraf gingen wij een biertje drinken”. Het orkest was voor deze gelegenheid samengesteld uit leden van het Paleisorkest (waarvan Coenen de dirigent was) en de Orkestvereniging (die onder leiding van Wedermeyer stond). Spoedig na dit openingsconcert begon het Concertgebouworkest, dat uit leden bestond, in hoofdzaak uit de bovengenoemde orkesten geselecteerd, zijn repetities. Tot dirigent was Willem Kes benoemd. In het licht van zijn beroemde opvolger Mengelberg is Kes wel eens beoordeeld geworden als een musicus, die weliswaar als dirigent het orkest een uitmuntende scholing deed doormaken, maar in artistieke zin minder hoog stond. Naar de ervaring van de heer de Maaré is niets minder juist en billijk, want Kes was een bekwaam en begaafd artist. Het bewijs daarvan komt wel uit in het succes, dat hij met het orkest oogstte op het eerste buitenlandse concert te Brussel. De Brusselaars, in locaal chauvinisme niets beters kennende dan hun eigen orkesten, begroetten Kes en de zijnen met gejoel en gefluit. Maar na afloop van het concert nodigden zij hem uit over 14 dagen weer te komen spelen . . . .

In die eerste jaren heeft de heer de Maaré veel beroemdheden ontmoet, die als dirigent of solist optraden, zoals bijv. Hans von Biilow.

Van zijn collega’s cellisten herdenkt hij in het bijzonder Henri Bosmans (de vader van Henriëtte Bosmans) en Leon Meerlo en vooral Mossel. Kes nam Mossel mee naar Glasgow. Er is een plaatje van Kes op stap met een mossel aan een touwtje. Van zijn latere partners noemt hij vooral Hekking en de zo droevig om het leven gekomen Marix Lövensohn.

Van de reizen van het orkest weet de heer de Maaré veel te vertellen. De schoonste tocht was die naar Noorwegen. Grieg was de gastheer. Het was een sprookjestocht. Grieg hield elk ogenblik een speech in het Noors, zodat niemand van het orkest er iets van begreep. Het ging er gul en hartelijk toe, er waren open manden met flessen champagne. De Noren voelden, dat Grieg iets van hun ziel was. Toen het orkest naar de boot ging voor de terugreis, liep heel de bevolking van Bergen ten afscheid mede. Mooie dagen!

De heer de Maaré acht zich op een leeftijd gekomen het recht te hebben zich alleen nog maar de lichtzijden en de gelukkige kanten van zijn loopbaan te herinneren. Van de vele tribulaties en moeilijkheden wil hij daarom niet gewagen.

De hoogte-tijd van het Concertgebouworkest in deze 60 jaren acht hij "de Mahler-periode”. De onverdroten ijver en grenzeloze toewijding om het werk van Mahler - afgescheiden van zijn werkelijke, absolute betekenis in de muziekcultuur - als nieuwe muziek ingang te doen vinden in de meest geperfectioneerde uitvoeringen, heeft de heer de Maare altijd geboeid en bewonderd. Het Mahlerfeest in 1920 was dan ook voor het Concertgebouworkest een waarlijk verdiende triomf. Musicus te zijn geweest betekent, zo zei de oude cellist ons bij het afscheid, ondanks alles, in een volgend leven weer musicus te willen zijn.


openstaande vragen / discussie

Cartoon door Henry Major, bron: beeldbank Stadsarchief Amsterdam

G.J.S. Tak (1873-1971)

Th.C. de Maaré (1863-1948)