PARENTEEL KLEIJN
II.a Herman Kleijn

Herman Kleyn


ouders: Michaël Kleijn en Hendrina Giesen


geboren:

gedoopt: Deventer 19-1-1793

overleden: Wiesbaden 9-8-1851

begraven:


beroep: administrateur van plantages aan de Demarary-rivier, directeur van een oliefabriek in Zaltbommel en vanaf 1842 gemeenteraadslid te Wageningen; landeigenaar.

woonplaats / adres: Wageningen, (Hoogstraat 87, 1832-1851)


relatie: Trouwt Buren 16-10-1829


Elisabeth Anna van der Lith


ouders: Joan Govert van der Lith (burgemeester) en Maria Anna van Well


geboren: Well (Ammerzoden; of Buren) 14-1-1807

gedoopt:

overleden: Wageningen 28-10-1834 (acte 77)

begraven:


beroep:

woonplaats / adres:

(NB: op dezelfde dag trouwt, ook te Buren, haar zuster Johanna Theodora met Simon Brenelot Hoens.)


Kinderen:

Biografische aantekeningen


Herman komt als weduwnaar eerst in 1832, dan in 1850 samen met zijn ongehuwde dochter Hendrina Maria Anna Kleijn, voor in het bevolkingsregister van Wageningen, Hoogstraat 97, waar hij omschreven wordt als ‘landeigenaar’, en staat dat hij is overleden te Wiesbaden 9-8-1851; de dochter vertrekt op 3-4-1852 naar Utrecht. In 1832 was hun dienstmeid Berendina van den Brink


Bronnen


* 1793, 20-1: familysearch DTB Deventer, dopen Rooms Katholiek: “Hermannus, filius Michaelis Klijn et Henrina Gijessen, levante Maria Geijssen, sorore matris”

* 1831, 10-5: Opr. Haarl. Crt 10-5-1831: “Op den 27en April 1831, is te Wageningen, ten Huize van deszelfs Zwager, den Wel-Ed. Gestrengen Heer H. Kleyn, in den ouderdom van veertien jaren, aan eene hevige zenuw-ziekte overleden, JOAN GOVERT van der LITH, jongste Zoon vanden Wel-Ed. Gestrengen Heer J. G. van der LITH, Burgemeester van Buren, en Vrouwe M. A. van der LITH, Geboren Van WELL. Strekkende deze kennisgeving tevens tot communicatie aan Familie en Bekenden.”

* 1832: RCE, OAT kadaster gemeente Huissen, sectie E blad 006: nr. 74, 78, 79 en 80: eigenaar Herman Kleijn, particulier te Wageningen (eronder staat, doorgehaald: Michael Kleijn, winkelier te Deventer) betreft resp. tuin, huis en erf, tuin en bouwland aan "De Bloem" in Huissen. Op blad 005, nrs 72 en 73 betreft het "opgaande bomen" en bouwland; op blad 007, nr. 94.

* 1851: Gelders Archief, memorie van successie Wageningen invnr 55, image 159 ev: saldo van de boedel bedraag fl 3000,65. De memorie is opgesteld door Johan Pieter Theodoor van der Lith, medicine docter te Utrecht, wonende in de Pieterstraat, executeur testamentair. De erfenis bestaat uit grond in de gemeente Huissen (NB: afkomstig dus van Hermans moeder): sectie E 72, 73, 74, 48, 79, 80 en 94: gezamenlijk groot 3 bunder, 7 roeden, 70 el. Deze nalatenschap is verkregen door Hendrina Maria Anna Kleijn, gedomicilieerd bij haar voogd Johan Pieter Theodoor van der Lith. Verder is er flink wat grond in de gemeenten Beusichem (40 bunder, 31 roeden, 30 el), Buurmalsen (8 bunder, 42 roeden, 70 el) en gemeente Buren (2 bunder 83 roeden, plus nog het flinke weiland Govertskamp en ruim zes bunder grond onder Asch, gemeente Buren). J.P.Th. van der Lith is tot voogd benoemd over de minderjarige wees bij testament van 20-2-1845 voor notaris Jan Kuijk te Wageningen. In dat testament staat dat zijn dochter alles erft, maar dat hij bovendien nalaat aan zijn schoonbroer J.P.Th van der Lith, zijn gouden horloge, blijkens de inventaris van de nalatenschap (opgesteld op 26 en 26 sept. 1851 door notaris Kuijk) fl 130,- waard; aan de kinderen van zijn overleden zuster Maria (X R. van de Poll) en aan de kinderen van zijn broer Jacob els de helft van zijn klederen, gewaardeerd op fl 199,35; verder legateert hij aan zijn zwager R. van de Poll fl 500,-; aan zijn neef H. Kleijn van de Poll fl 1670; aan zijn neef J.R. Kleijn fl 500,-.


Literatuur: Oud Wageningen 2004, nr. 1:

In het vorige nummer van Oud-Wageningen stond het besiuit van Koning Willem I te lezen, waarin de steden werd verzocht op te geven of en hoeveel poortgeld zij vorderden. Ook Wageningen inde poortgeld.

De ingezetenen van de stad waren het overigens niet altijd eens met de "poortier". Op 6 oktober 1838 moest Herman Kleijn, die met zijn koetsier, paard en rijtuig naar binnen wilde, 10 centen betalen, maar hij weigerde. Hoe dat afliep leest u in onderstaand relaas.

"Ik betaal niet!"

Op de avond van 6 oktober 1838 arriveer­de Herman Kleijn, in gezelschap van de heren Charles William Jules Baron van Lijnden en Vincent Jacob van Dolder, met zijn koetsier, rijtuig en paard voor de gesloten Bergpoort te Wageningen. De koetsier klopte op de deur en kort daarna werd de kleine poort door de "poortier" Jan van Wijk geopend. De voornoemde heren van Lijnden en van Dolder konden ongehinderd en zonder enige betaling de stad binnen, terwijl Herman Kleijn voor het passeren van de grote poort met zijn koetsier, paard en rijtuig een som van tien centen moest betalen. Hij weigerde!

Aangezien Herman Kleijn de nacht niet buiten de stad wilde doorbrengen, maar zich ook niet met geweld een doortocht wilde banen, betaalde hij onder protest de voor zijn persoon gevorderde som van twee en een halve cent. Maar de de koetsier weigerde en bleef met paard en rijtuig achter in de duisternis.

Wat nu? Er bleef niets anders over dan dat hij buiten de stad in de herberg van Jan Willem Reijers ging overnachten. Herman zou de kosten wel betalen. Maar Herman liet het er niet bij zitten. In weerwil van het koninklijk besluit van 28 juli 1823, dat zonder een bijzondere ko­ninklijke machtiging het poortgeld na 1 januari 1824 overal zou zijn vervallen, ging men in Wageningen tot in het jaar 1838 gewoon zonder toestemming door met het heffen daarvan. De portier, Jan van Wijk, had dus niet uit kracht van wettelijke bestaande verordeningen geld gevorderd voor het doorlaten van Herman Kleijn door de Bergpoort.

Omdat Herman Kleijn met deze onrecht­ vaardige behandeling geen genoegen wenste te nemen, zou dit muisje een staartje krijgen.

Deurwaarder op de stoep!

Op 28 novemberl838 werd Jan van Wijk, kuiper, wonende te Wageningen, op ver­zoek van Herman Kleijn, zonder beroep, wonende te Wageningen, Wijk A nr. 87, gedagvaard door Marinus van Baak, deur­waarder bij het kantongerecht van Wage­ningen en wonende aldaar in de Boterstraat Lett. A nr.252. De aanzegging door de deurwaarder, om te verschijnen op de rechtszitting "van den Edelachtbaren Heer Kanton Regter te Wageningen", geschied­de persoonlijk bij Jan van Wijk aan huis. De zitting werd gehouden op woensdag 5 december 1838, "des voormiddags ten tien ure". Overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1395 en 1401 van het Burgerlijk Wetboek werd Jan van Wijk verplicht tot teruggave van hetgeen Herman Kleijn onverschuldigd betaald had en de schade te vergoeden die hij door zijn toedoen had geleden. Ofschoon hij vond daartoe gerechtigd te zijn, wilde hij de schade niet hoger stellen dan hetgeen hij voor het verblijf van zijn koetsier, paard en rijtuig in de herberg van Jan Willem Reijers in de nacht tussen 6 en 7 oktober had betaald. De kosten voor de overnachting bedroegen één gulden. De door de herbergier afgegeven kwitan­tie werd geregistreerd te Wageningen op 29 november 1838 door de ontvanger Ab Hamm in deel 8 folio 16 vak 5. De gedaagde Jan van Wijk hoorde "zich bij vonnis vanden gemeiden kantonregter condemneren (veroordelen) om aan den rekwirant (eiser) tegen behoorlijke kwi­tantie te betalen de som van een gulden twee en een halve cent, zijnde het gezamentlijke bedrag van de schade door dis gedaagde onwettige belemmering in de doortogt der Berg poort te Wageningen des nachts tusschen den zesden en zeven­ den October jongstleden bij den rekwirant geleden en van het door den gedaagde wegens het openen dier poort uit handen vanden rekwirant on verschuldigd ontvangen en zulks met de wettige interessen (renten) sedert den dag der dagvaarding alsmede in de kosten van dit processe (proces)."

Daarbij kreeg gedaagde Jan van Wijk de onderstaande rekening gepresenteerd door deurwaarder Marinus van Baak. Het betreft de onkosten van de dagvaarding, een bedrag van drie gulden vijfenzeventig en een halve cent.

Bron: N.A. Wageningen, Stukken betref­fende het sluiten der poorten en het hef­fen van een poortgeld, nr. 99

Prestigekwestie?

Was de herinvoering van poortgeld in Wageningen noodzaak of een prestige­ kwestie?

Na het incident bij de Bergpoort in 1838 werd het poortgeld voor alle ingezetenen van de stad Wageningen afgeschaft. De vordering gold alleen nog voor vreemde­lingen die de stad in en uit gingen. In 1839 werd door de burgemeester en wethouders van Wageningen een verzoek ingediend voor de herinvoering van poort­geld. De tegenstanders van het poortgeld deden verwoede pogingen om dit te voor­komen. Zij hanteerden zelfs de affaire bij de Bergpoort als wapen in de strijd. Meer hierover in het volgende nummer van Oud-Wageningen.


Openstaande vragen / discussie