1. Verzopen op 'n weiland 1846

1846 - Verzopen op een weiland

Hoogwater was in de negentiende eeuw geen uitzonderlijk verschijnsel. Met enige regelmaat overstroomden de rivieren en liepen de polders onder water. Zo ook eind januari 1846. Bij Heusden en in de Ooijpolder was de Maas buiten haar oevers getreden, de dijken bij Zutphen waren overstroomd en Friesland stond zelfs bijna totaal onder water: dankzij de aanhoudende regen en de westenwind kon het water niet weggepompt worden. Ook in het buitenland was er veel wateroverlast. In Kalkar was een dijkbreuk, waardoor dorpen in het land van Kleef onder water stonden. In Nijmegen probeerde men met man en macht, met zandzakken en dammen te voorkomen dat de benedenstad volstroomde.

Maar bij Wageningen was het al te laat. De dijken waren gebroken, de polders stonden zo vol water, dat je je beter met een boot kon verplaatsen dan te voet of met paard en wagen.

Eind januari was er een familiepartij bij de familie Plantenga in Wageningen. Was het vanwege de verjaardag van Pieter Plantenga, eind februari, of was het nog vanwege zijn recente huwelijk met Jacoba Camphuis? Misschien was het jonge echtpaar wel op huwelijksreis geweest en was de thuiskomst de eerste gelegenheid om in Wageningen een familiebijeenkomst te organiseren voor de Friese familie van Pieter Plantenga en de Wageningse familie Camphuis.

Of was het een feest ter ere van de behouden thuiskomst van Jacoba’s broers Hans en Gerrit Camphuis? Die twee waren namelijk zojuist aan een wisse dood ontsnapt. De één, eerste stuurman, en de ander, lichtmatroos, keerden juist terug uit Batavia in het barkschip De Twee Cornelissen onder kapitein H.D. van Wijk. Het schip was rijk beladen met koffie, suiker en verfstof en was al vier maanden onder zeil, toen het op 27 december 1845 midden in de nacht en in een vliegende storm schipbreuk leed in het Kanaal voor de spierwitte krijtkusten van Engeland. 18 man zag kans om met een klein bootje aan land te komen, maar de kapitein en twaalf bootslieden bleven aan boord, waaronder de gebroeders Camphuis. Terwijl de zee onophoudelijk over het want sloeg trachtte een plezierjacht, genaamd Rebecca, tevergeefs in de buurt van het schip te komen. Eén van de opvarenden werd door een overslaande golf met zo’n kracht tegen de mast gesmeten, dat hij ter plekke overleed. Pas op zondagmiddag, anderhalve dag na de schipbreuk, slaagde een reddingboot uit Eastborne erin de ‘manhaftige’ schipbreukelingen en hun kapitein uit hun benarde positie te bevrijden, aldus een kort verslag in de Times. De bemanning van de reddingboot werd er een paar maanden later voor geridderd, de geredde schipbreukelingen werden via de spiksplinternieuwe spoorlijn tussen Lewes en Hastings door spoorwegpersoneel verzorgd.

Het laat zich raden dat de veilige thuiskomst van de gebroeders Camphuis aanleiding was voor een familiefeestje. Daar kwamen niet alleen de rechtstreekse familieleden van de schipbreukelingen op af, maar ook het kleine broertje van hun zwager Pieter Plantenga. Deze Johannes Plantenga was pas vijftien jaar oud en woonde in Wolvega, bij zijn vader die daar als rijksbelastingontvanger tot de notabelen behoorde. De drank zal bij het feestje overvloedig gevloeid hebben: Plantenga senior was slijter en destillateur.

Op enig moment – was het de terugreis of de heenreis? – is de jonge Johannes Plantenga met de twee gebroeders Camphuis en nog drie volwassenen terecht gekomen op een bootje omdat de enige manier waarop Wageningen vanuit het zuiden nog bereikt kon worden, via het water was. Het is een onbegrijpelijke speling van het noodlot, maar dat ranke scheepje sloeg om. Hoewel er niet immens veel water gestaan kan hebben boven de uiterwaarden en de weilanden in het rivierengebied, kostte dit ongeluk toch vier van de zes mensen aan boord het leven: de kleine Johannes Plantenga, de eerder aan de dood ontsnapte zeelieden Hans en Gerrit Camphuis en de jonge koopman Henk van der Horst Bruijn. Ze verzopen op een weiland. 

Kent u het gedicht 'de tuinman en de dood' van P.N. van Eyk? Het gaat over een tuinman die tijdens zijn werk een schim van de Dood ontwaart en in blinde paniek naar Isfahan vlucht. De Dood blijkt zelf ook zeer verbaasd: "...Ik was verrast, / Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan, / Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."

Er is over de watersnood van 1846 niet veel geschreven. Het kwam veel vaker voor dat de rivieren buiten hun oevers traden, zo vaak, dat ze niet beschouwd werden als grote rampen, en we er daarom nu haast niets meer van weten. Maar het gevaar ligt immer op de loer…

Pieter Plantenga, 1815-1892, X 1842 Jeanne Louise Byrde, XX 1845 Jacoba Antoinette Camphuis. Zie over hem Kwartierstaat VI-27

Afstammingsreeks:

Pieter Plantenga X Jeanne Louise Byrde

Jenny Louise Plantenga (1843-1921) X Jan Frederik Tierie (1838-1909)

Anthonie Hildebrand Tierie (1870-1938) X Aafje de Lange (1872-1940)

Jenny Louise Tierie (1896-1971) X Theodorus Jan de Maaré (1897-1962)

Geertruida de Maaré (1924-2015) X Henricus Willem ten Cate (1924-1987)