De voordeur mocht open blijven toen hij vertrok. Het was zondag. De dokter had wachtdienst, en daarom had Karl Brouwers hem ook opgezocht. Zijn eigen huisarts werkte niet vandaag.
Hij reed vandaar dadelijk per fiets naar de apotheek – ook met wachtdienst – die de arts hem had aangewezen, en die nauwelijks twee straten verderop gevestigd was. Karl Brouwers had geluk. In meer dan één opzicht, trouwens, want zijn doktersbezoek, hoewel niet overbodig, bleek nu wel wat overhaast. Een grote zweer op zijn borstbeen was gisteren met veel etter open gegaan, zonder dat hij zag hoe hij dit ooit op zijn eentje schoon zou krijgen. Hij vroeg zich op dat moment luidop af, of een vrouw die deze krater vol vuiligheid zag, ooit nog van hem zou kunnen houden.
Dit was geen banale puist. Het was groot, keihard, en er bleef brak vocht uitkomen. Hij had het niet kunnen nalaten om op de laptop de term “melanoom” in te tikken. Dat was anderhalf uur geleden. De arts, mocht hij vijf kilo minder wegen, hij was een atleet geweest, had hem het woord “kwaadaardig” horen uitspreken, had simpelweg “nee” geantwoord, een pleister met antibiotica gekleefd en hetzelfde voorgeschreven. Karl moest nu drie dagen afwachten en kijken of het inderdaad een ingegroeid borsthaartje was.
Zich belachelijk voelen was nu niet moeilijk. Maar voor die mogelijkheid had hij iets ingestudeerd om tegen de arts te zeggen:
”Enerzijds hoopte ik u niet te storen met een onnozelheid, maar tegelijk wenste ik vurig dat het dat maar was.”
De man had geantwoord dat hij vandaag nu eenmaal werkte en dus bereikbaar was, en daarmee hadden twee volwassen mannen afscheid genomen.
Ook de magere apotheker reageerde hoffelijk op Karls verontschuldiging, en voor een heel billijke prijs kreeg hij een tube zalf mee. Drie dagen. Geen verbetering: pillen. Maar die zou hij vast niet nodig hebben.
Hij fietste langs het kanaal en voelde stilaan de regen langs zijn kraag zijn rug bereiken. Een windmolen wiekte traag aan de overkant, en de wieken brachten hem weer bij de dokter, die hem had verwittigd:
”Zalf strijken. Niet schrobben. Niet knijpen. U knijpt etter naar buiten, maar ook een deel naar binnen. Dan kan de spier geïnfecteerd raken, en moeten we gaan snijden, en begint de hele ellende met een wiek in de wonde. Niet knijpen dus.”
En weer ging hij meer dan twintig jaren terug, naar een dag toen hij nog trots was een rijbewijs behaald te hebben. Hij kon het al dadelijk gebruiken om zijn moeder naar het ziekenhuis te brengen. Er was iets met haar borsten misgegaan, en vervolgens was er iets fout gelopen met een spuit, en daarom moest er iets verwijderd worden waar die spuit was gezet. Tussen die borsten.
Karl Brouwers trapte hard tegen de herinnering. De wachtkamer, de wiek, de details. Al de details. Hij trapte zich weer een beetje gezond.
Erik Colman
2008