Om de hoofdprijs in ontvangst te nemen of de strop te krijgen, een schavot is een schavot. In beide gevallen krijgt men ongezond veel aandacht. Guy Lemmens kon erover meespreken. Hij was grootgebracht op een schavot, had er later eentje gevonden om zijn beroep (strafpleiter) op uit te oefenen, en vond, om een onverklaarbare en bedroevende reden, dat ook zijn vrienden hem soms met te grote ogen bekeken.
Op een dag was hij zijn naam vergeten. Nochtans was hij niet dronken of in de war: hij was te voet op weg naar een bijeenkomst met diezelfde vrienden. Al hun namen herinnerde hij zich, de naam van het café en de straat waar hij moest zijn; alleen zijn eigen naam ontglipte hem. Het was hem nog nooit overkomen, andere eerder uitzonderlijke dingen wel. Guy Lemmens beet op zijn onderlip en stak een straat over.
Een oude vrouw riep haar bruine hond Max naar binnen, en Guy wist dat hij niet Max heette. Bij de deur van een dokterspraktijk hing een gouden plaat met de naam Gunther Smeets, en ook daar herkende hij zich niet in. Hij keek naar de lucht die donker werd, de straatlichten sprongen aan, en hij dacht. Barend. Lucien. Kris. Niets. Hij ging verder naar het café, dat net als zijn vrienden daarbinnen, een naam had.
Guy besloot dat hij het café niet kon betreden vóór hij zijn naam terug had. Nochtans was de kans groot dat uitgerekend dan -als hij er binnen stapte- iemand hem zou noemen tijdens het handen schudden. Hij werd wanhopiger, want alle tekst die hij zag begon zich nu aan te dienen als mogelijke oplossing. Mazda, telecom, pita. Hij kreeg pijn in de borst en begon om zich heen te kijken. Zijn pas versnelde, maar hij had angst voor het moment dat hij ter bestemming kwam. Wat dan? Shampoo? Marktplein? Verboden te storten?
Guy kwam bij een kiosk en duwde zich tegen het beton. Hij begon zijn hoofd tegen de ijzeren tralies te wrijven en neuriede. Er liep zweet over zijn gezicht en hij slikte. Nu wist hij dat hij het café nooit zou bereiken. De aftocht begon.
Hij sloop langs de gevels van de huizen, nam een andere weg, zo ongebruikelijk dat hij hopelijk geen van de vrienden zou ontmoeten, want hij kon hun blikken nu niet meer dragen. Bijna horizontaal hield hij zijn rug, als iemand die al brakend vooruitloopt, en weer was hij schuldig aan het feit dat hij op deze planeet was terechtgekomen, ziek, zonder naam en geen vrienden waard.
Erik Colman
2006